Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 oktober 2014 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2015 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
dat zij de gevolgen van de echtscheiding willen regelen zoals door partij A[de man]
en B[de vrouw]
op de volgende pagina’s nader is verklaard en overeengekomen.
, waar ik recht op heb en ten tweede hoe je dit te zijner tijd aan mij gaat afdragen.
3.Het geschil
in conventie
Subsidiair stelt de man dat uit de “omschrijving van de definitieve boedelscheiding” volgt dat het pensioen van de man alleen wordt verdeeld als ook het pensioen van de vrouw verdeeld wordt.
Het gevorderde bedrag is te hoog en verkeerd berekend. De vrouw heeft maximaal recht op € 2.066,18 bruto per jaar.
De gevorderde terugwerkende kracht dient bij gebrek aan vermogen en voldoende inkomsten van de man te worden afgewezen.
4.De beoordeling
De primaire vordering van de vrouw zal dus toegewezen worden, zij het dat de hoogte van de uitkering die de man maandelijks aan de vrouw moet voldoen nog moet worden vastgesteld. Door partijen zijn van die uitkering inmiddels verschillende berekeningen overgelegd afkomstig van het ABP met telkens andere uitkomsten. Ter comparitie hebben partijen verklaard dat, wanneer er moet worden verdeeld, zij gezamenlijk een nieuwe berekening bij het ABP willen opvragen. Aangezien die situatie zich thans voordoet, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen gezamenlijk een nieuwe berekening op te vragen en over te leggen. De zaak zal daarvoor worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van de vrouw. De man krijgt vervolgens de gelegenheid om te reageren bij antwoordakte.
5. De beslissing