ECLI:NL:RBZWB:2015:8642

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
C/02/285169 / HA ZA 14-538
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • G.W.J. van Dijke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding met betrekking tot ABP-pensioen

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, vordert de vrouw haar deel van het pensioen van de man na hun echtscheiding in 1994. De partijen zijn in 1968 getrouwd en hebben in 1994 een echtscheidingsconvenant ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van hun pensioenrechten. De vrouw stelt dat de man zijn verplichtingen uit het convenant niet nakomt en vordert betaling van een bedrag van € 342,00 per maand aan pensioenuitkering, alsook wettelijke rente en andere kosten. De man verzet zich tegen deze vordering en doet een beroep op verjaring en rechtsverwerking, maar de rechtbank oordeelt dat de vordering van de vrouw niet is verjaard en dat er geen sprake is van rechtsverwerking. De rechtbank concludeert dat de vrouw recht heeft op nakoming van het convenant en dat de pensioenrechten van de man moeten worden verdeeld. De zaak wordt aangehouden voor het opvragen van een nieuwe berekening van de pensioenuitkering bij het ABP, waarna verdere beslissingen zullen volgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/285169 / HA ZA 14-538
Vonnis van 22 april 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M. Kalle.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 oktober 2014 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2015 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn op 20 november 1968 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is op 6 juli 1994 door echtscheiding ontbonden.
2.2.
Op 18 juni 1994 hebben partijen een vier pagina’s tellend document ondertekend met het opschrift “39. Echtscheidingsconvenant 1)” (hierna: het convenant), waarin (onder meer) is opgenomen:
“De ondergetekenden (…) verklaren:
1.
dat zij de gevolgen van de echtscheiding willen regelen zoals door partij A[de man]
en B[de vrouw]
op de volgende pagina’s nader is verklaard en overeengekomen.
(…)
Omschrijving van de definitieve boedelscheiding van [gedaagde] en [eiseres] .
[gedaagde] en [eiseres] verklaren, bij deze, dat ze hiermee zijn gekomen tot een scheiding van de boedel, opstal en de in de jaren opgebouwde belangen zoals nader beschreven.
Na overleg overeengekomen uitgangspunten:
(…)
* de pensioenrechten bij de ABP, opgebouwd bij de Kon.Marine, worden tot op de datum dat de echtscheiding wordt uitgesproken, tussen [eiseres] en [gedaagde] verdeeld.
De hoogte van de pensioenrechten van [eiseres] worden bij het ABP opgevraagd.
(…).”
2.3.
Bij brief d.d. 7 maart 2013 heeft de vrouw de man geschreven:
“Nu het tegen de tijd loopt dat je je pensioengerechtigde leeftijd gaat bereiken zou ik nog even met je willen doornemen hoe wij de afwikkeling van de, tijdens ons huwelijk, opgebouwde ABP-pensioenrechten gaan verevenen.
(…)
Ten eerste zou ik graag van je vernemen, door middel van een afschrift van deze opvraag[van het opgebouwde pensioenrecht]
, waar ik recht op heb en ten tweede hoe je dit te zijner tijd aan mij gaat afdragen.
(…).”
2.4.
De man heeft 16 augustus 2013 zijn pensioengerechtigde leeftijd behaald. Hij ontvangt sindsdien van het ABP een maandelijkse pensioenuitkering.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert dat de man bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
I. tot nakoming van het echtscheidingsconvenant, in die zin dat de man wordt veroordeeld om met ingang van 16 augustus 2013 aan de vrouw een bedrag van € 342,00 aan (achterstallige) voorwaardelijke pensioenuitkering te betalen, voor wat betreft de toekomstige maandelijkse termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen en welke bedragen dienen te worden aangepast conform eventuele door het ABP toegepaste indexeringen;
II. tot betaling van de wettelijke rente over de reeds verschuldigde maandelijkse termijnen vanaf 16 augustus 2013, althans 15 november 2013, althans de dag van dagvaarding en voor wat betreft de toekomstige termijnen ingeval betaling achterwege blijft vanaf de dag dat de bedragen verschuldigd zijn geworden;
III. tot jaarlijkse afgifte aan de vrouw van een afschrift van de door het ABP jaarlijks te verstrekken jaaropgave en betaalspecificatie uiterlijk op 1 februari van ieder jaar, op straffe van een dwangsom;
IV. tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten, beide vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening vonnis.
3.2.
De vrouw voert daartoe het navolgende aan. Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in het convenant. Daarin zijn afspraken neergelegd omtrent de verdeling van pensioenrechten van de man die hij voorafgaand aan en tijdens het huwelijk met de vrouw heeft opgebouwd bij het ABP. Gelet op die afspraken, is de man vanaf 16 augustus 2013 gehouden de helft van het door hem genoten en nog te genieten (bruto)pensioen aan de vrouw over te maken. Dit komt neer op € 4.103,98 per jaar (€ 342,00 per maand). Wanneer uit een nieuwe berekening van het ABP blijkt dat dit bedrag lager is, dan kan de vrouw instemmen met matiging van haar vordering tot dat lagere bedrag.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
Primair stelt de man dat partijen geen aanspraak kunnen maken op het pensioen van de ander vanwege verjaring, althans rechtsverwerking.
Subsidiair stelt de man dat uit de “omschrijving van de definitieve boedelscheiding” volgt dat het pensioen van de man alleen wordt verdeeld als ook het pensioen van de vrouw verdeeld wordt.
De man stelt bovendien dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om zijn pensioen verder te verdelen dan wel te verrekenen.
Het gevorderde bedrag is te hoog en verkeerd berekend. De vrouw heeft maximaal recht op € 2.066,18 bruto per jaar.
De gevorderde terugwerkende kracht dient bij gebrek aan vermogen en voldoende inkomsten van de man te worden afgewezen.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Ingeval de man wordt veroordeeld een deel van zijn pensioen aan de vrouw te voldoen, vordert de man veroordeling van de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. stukken in het geding te brengen teneinde te berekenen op welk deel van het pensioen van de vrouw de man recht heeft;
II. tot betaling aan de man van het tijdens de procedure vast te stellen bedrag, althans € 342,00 per maand aan (achterstallige) voorwaardelijke pensioenuitkering, voor wat betreft de toekomstige maandelijkse termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen en welke bedragen jaarlijks moeten worden aangepast conform de door de pensioenmaatschappij toegepaste indexeringen;
III. tot betaling van de wettelijke rente over de reeds verschuldigde maandelijkse termijnen vanaf 16 augustus 2013, althans 15 november 2013, althans de dag van dagvaarding en voor de toekomstige termijnen vanaf de dag dat de bedragen verschuldigd worden;
V. tot jaarlijkse afgifte aan de man van haar jaaropgave en betaalspecificaties uiterlijk op 1 februari van ieder jaar, op straffe van een dwangsom;
VI. tot betaling van proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
De man voert daartoe aan dat de vrouw op dezelfde grondslag als de man de helft van het pensioen dat zij voor en tijdens hun huwelijk heeft opgebouwd aan de man moet betalen. Subsidiair stelt de man dat de pensioen-rechten van de vrouw nog niet zijn verdeeld en dat die verdeling alsnog plaats dient te vinden. Wanneer de man met terugwerkende kracht het aandeel van de vrouw moet betalen, is het juist dat de man met ingang van de pensioengerechtigde leeftijd van de vrouw zijn aandeel ontvangt.
3.6.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Partijen hebben afgesproken dat het pensioen van de vrouw niet zou worden verdeeld. In ieder geval is niet afgesproken dat het pensioen van de vrouw bij helfte zou worden verdeeld. Wanneer moet worden verdeeld, bedraagt de voorwaardelijke uitkering (na indexering) aan de man € 294,00 op jaarbasis en dus € 24,50 (bruto) per maand.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Partijen hebben op 18 juni 1994 afgesproken dat de pensioenrechten die de man tot op de datum dat de echtscheiding wordt uitgesproken heeft opgebouwd, worden verdeeld.
Niet in geschil is dat die pensioenrechten op twee wijzen tussen partijen konden worden verdeeld: ofwel door een eenmalige uitkering aan de vrouw ofwel door een voorwaardelijke uitkering aan de vrouw die gekoppeld is aan het leven van beide partijen en die opeisbaar wordt naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden. Uit het convenant blijkt niet voor welke optie partijen hebben gekozen. Nu echter niet is gebleken dat een eenmalige uitkering aan de vrouw heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen voor de optie van een voorwaardelijke uitkering gekozen hebben. Dit strookt ook met de vorderingen van partijen. De in het convenant gemaakte afspraak over de verdeling van de pensioenrechten van de man moet daarom zo worden gelezen dat partijen hebben afgesproken dat de pensioenrechten van de man tussen partijen worden verdeeld door middel van een voorwaardelijke uitkering aan de vrouw.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de vrouw nakoming kan vorderen van hetgeen partijen over de verdeling van de pensioenrechten van de man hebben afgesproken en dus of de vrouw aanspraak kan maken op betaling van de aan haar toekomende voorwaardelijke uitkering.
4.3.1.
De man doet primair een beroep op verjaring, althans rechtsverwerking.
4.3.2.
Het beroep op verjaring slaagt niet. De vordering van de vrouw op de man tot nakoming wordt opeisbaar naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden. De opeisbaarheid van de voorwaardelijke uitkering is immers aan de opeisbaarheid van de pensioentermijnen gekoppeld. De pensioendatum van de man is 16 augustus 2013 (r.o. 2.4). Nu de verjaringstermijn vijf jaren bedraagt en die termijn aanvangt op de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW), kan van verjaring geen sprake zijn.
4.3.3.
Ten aanzien van het beroep van de man op rechtsverwerking stelt de rechtbank voorop dat voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking enkel tijdsverloop of stilzitten van de vrouw niet voldoende is. Voor een geslaagd beroep is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij dat de man in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in het geval dat de vrouw haar aanspraak alsnog geldend zou maken. De man heeft gesteld dat de vrouw de voormalige echtelijke woning met aanzienlijke overwaarde heeft verkocht, dat hij geen vordering bij de vrouw heeft ingediend toen zij met pensioen ging en dat haar financiële situatie beter is dan die van de man. Deze omstandigheden, welke door de vrouw niet zijn weersproken, kunnen niet worden beschouwd als bijzondere omstandigheden waardoor bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet meer geldend zal maken of de man in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval dat de vrouw haar aanspraak alsnog geldend zou maken. Het beroep op rechtsverwerking wordt daarom gepasseerd.
4.4.
De subsidiaire stelling van de man dat alleen zijn pensioenrechten verdeeld kunnen worden wanneer ook de pensioenrechten van de vrouw worden verdeeld, gaat niet op. Anders dan de man stelt, blijkt uit het convenant niet dat de pensioenrechten van de man alleen worden verdeeld wanneer ook de pensioenrechten van de vrouw worden verdeeld.
4.5.
Voor wat betreft het verweer van de man dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om zijn pensioen verder te verdelen dan wel te verrekenen overweegt de rechtbank als volgt. De pensioenrechten van de man zijn tussen partijen verdeeld. Over die verdeling hebben partijen afspraken gemaakt (r.o. 4.1), zodat de eisen van redelijkheid en billijkheid niet meer aan de orde zijn bij het vaststellen op welke wijze en tot welke bedragen verdeling moet plaatsvinden. Het verweer van de man wordt daarom gepasseerd.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vrouw nakoming kan vorderen van hetgeen partijen over verdeling van de pensioenrechten van de man hebben afgesproken.
De primaire vordering van de vrouw zal dus toegewezen worden, zij het dat de hoogte van de uitkering die de man maandelijks aan de vrouw moet voldoen nog moet worden vastgesteld. Door partijen zijn van die uitkering inmiddels verschillende berekeningen overgelegd afkomstig van het ABP met telkens andere uitkomsten. Ter comparitie hebben partijen verklaard dat, wanneer er moet worden verdeeld, zij gezamenlijk een nieuwe berekening bij het ABP willen opvragen. Aangezien die situatie zich thans voordoet, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen gezamenlijk een nieuwe berekening op te vragen en over te leggen. De zaak zal daarvoor worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van de vrouw. De man krijgt vervolgens de gelegenheid om te reageren bij antwoordakte.
4.7.
In afwachting van de berekening van het ABP van de aan de vrouw toekomende uitkering zal iedere verdere beslissing aangehouden worden.
in voorwaardelijke reconventie
4.8.
Nu de man zal worden veroordeeld om het aan de vrouw toekomende deel van zijn pensioen aan de vrouw te betalen (r.o. 4.6), komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vorderingen van de man.
4.9.
Het huwelijk van partijen is ontbonden in de periode na het wijzen van het arrest Boon/Van Loon (HR 27 november 1981, NJ 1982, 503) en voorafgaand aan de invoering van de Wet verevening pensioenrechten na scheiding op 1 mei 1995. Op opgebouwde pensioenrechten zijn daarom de regels van het arrest Boon/Van Loon van toepassing. Dit houdt in dat pensioenrechten die voorafgaand en in de huwelijkse periode door de echtgenoten zijn opgebouwd, in het algemeen bij de verdeling van de gemeenschap dienen te worden betrokken door middel van waardeverrekening. De pensioenrechten die de vrouw voorafgaand en tijdens haar huwelijk met de man heeft opgebouwd, zijn niet verdeeld. Op grond van het arrest Boon/Van Loon is derhalve uitgangspunt dat deze pensioenrechten
alsnog verdeeld moeten worden door middel van een voorwaardelijke uitkering.
4.10.
De vrouw stelt dat partijen hebben afgesproken dat haar pensioenrechten niet zouden worden verdeeld. Deze afspraak, welke door de man wordt betwist, blijkt niet uit het convenant. Omdat de vrouw zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde afspraak beroept, is het aan de vrouw om deze te bewijzen. De vrouw zal daarom worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling op de na te melden wijze. Gelet op de kosten en de tijd die met bewijslevering gemoeid zijn en het door de man niet weersproken belang van zijn vordering – een uitkering van € 24,50 (bruto) per maand – geeft de rechtbank partijen evenwel in overweging in onderling overleg te treden over een regeling op het punt van de pensioenrechten van de vrouw.
4.11.
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 mei 2015 voor het nemen van een akte aan de zijde van de vrouw over hetgeen is vermeld onder 4.7, waarna de zaak op de rol zal komen voor antwoordakte aan de zijde van de man,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.3.
draagt de vrouw op te bewijzen dat partijen hebben afgesproken dat de pensioenrechten die de vrouw voorafgaand en tijdens het huwelijk met de man heeft opgebouwd, niet worden verdeeld,
5.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 mei 2015 opdat de vrouw bij akte kan aangeven of en zo ja op welke wijze zij het verlangde bewijs wenst te leveren,
5.5.
bepaalt, voor het geval de vrouw dat bewijs schriftelijk wil leveren, zij uiterlijk op genoemde zitting daartoe stukken kan indienen middels toezending of afgifte aan de griffie,
5.6.
bepaalt, voor het geval de vrouw dat bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, zij uiterlijk op genoemde zitting het aantal en de personalia van de getuigen kan opgeven die zij wil doen horen alsmede de verhinderdata van beide partijen en van de getuigen voor de maanden mei, juni en juli 2015. Daarna zal dag en uur van het getuigenverhoor worden bepaald,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: JG