ECLI:NL:RBZWB:2015:8815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
C/02/299570 / FA RK 15/3335
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • W. Wouters
  • M. Aygun
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet Bopz voor een persoon met een verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2015 een voorwaardelijke machtiging verleend aan een betrokkene die is aangewezen voor verblijf in een zwakzinnigeninrichting. Het verzoek tot deze machtiging werd ingediend door de officier van justitie op 26 mei 2015, met als doel de betrokkene, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een stoornis in de impulscontrole, de mogelijkheid te bieden om zelfstandig te wonen onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, die eerder in een zwakzinnigeninrichting verbleef, inmiddels een netwerk van steun heeft opgebouwd en in staat is om met begeleiding van het Fact team van Amarant buiten de instelling te functioneren. De rechtbank oordeelde dat het gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de betrokkene kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden, zoals het ondergaan van begeleiding en het naleven van afspraken met Amarant. De rechtbank heeft daarbij de strikte toepassing van artikel 14a van de Wet Bopz buiten toepassing gelaten, omdat dit zou leiden tot een onredelijke uitkomst voor de betrokkene. De voorwaardelijke machtiging is verleend voor de periode van 10 juni 2015 tot en met 10 december 2015, met de voorwaarde dat de betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar en dat hij wordt opgenomen in een zwakzinnigeninrichting indien hij de voorwaarden niet naleeft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familierecht
Breda
Zaaknummer: C/02/299570 / FA RK 15/3335
Beschikking van 10 juni 2015 betreffende een voorwaardelijke machtiging.
1. De procedure
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 26 mei 2015 ontvangen verzoek van de officier van justitie (met het nummer 1039095), met bijlagen;
- de beschikking machtiging tot voortgezet verblijf betreffende na te noemen betrokkene van 26 mei 2014;
- de op 27 mei 2015 gegeven last tot toevoeging;
- het proces-verbaal van het op 27 mei 2015 gehouden verhoor.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) ten aanzien van
[naam betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het verhoor nog wonende in zwakzinnigeninrichting [adres inrichting] ,
hierna te noemen betrokkene,
advocaat: mr. A.P.G.M. Schreurs te Tilburg.

3.De beoordeling

Betrokkene verblijft op grond van een machtiging voortgezet verblijf van deze rechtbank van 26 mei 2014 in zwakzinnigeninrichting [adres inrichting] . Betrokkene is een licht verstandelijk beperkte man met een laag sociaal-emotioneel niveau, bij wie sprake is van een stoornis in de impulscontrole.
Aan hem is inmiddels een woning toegewezen, waar hij vanaf 1 juni 2015 zelfstandig woont. Hij heeft begeleiding en toezicht nodig. Zelfstandig wonen is naar het oordeel van de behandelaars slechts mogelijk onder het stellen van voorwaarden als bedoeld in artikel 14a van de Wet Bopz.
In artikel 14a van de wet Bopz is bepaald dat de rechter op verzoek van de officier van justitie een voorwaardelijke machtiging kan verlenen, indien het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting, slechts door het stellen van voorwaarden kan worden afgewend.
De wetgever heeft de mogelijkheid van de voorwaardelijke machtiging beperkt tot de psychiatrie. In de Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 27 289, nr. 3, p. 5 wordt ter zake vermeld: “Immers, in die categorie (rechtbank: de psychiatrie) komen de patiënten voor die buiten de inrichting kunnen verblijven zolang zij zich laten behandelen. In de psychogeriatrie en de zorg voor verstandelijk gehandicapten is het gevaar juist daarin gelegen dat patiënten zich zonder die zorg die de instelling biedt, niet kunnen handhaven. Een voorwaardelijke machtiging ligt dan ook voor deze categorieën niet voor de hand.”
Bij gelegenheid van de behandeling van het verzoek is van de zijde van het ziekenhuis opgemerkt dat men zich realiseert dat de wetgever het verlenen van een voorwaardelijke machtiging heeft uitgesloten voor personen met een verstandelijke handicap die bij opname zijn aangewezen op een zwakzinnigeninrichting. Gewezen is op een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 25 februari 2014, 445098, JVGGZ 2014/29, waarin ten aanzien van een verstandelijk gehandicapte wel een voorwaardelijke machtiging is verleend, zij het dat in deze uitspraak is bepaald dat bij het niet naleven van de voorwaarden opname in een psychiatrisch ziekenhuis zal plaatsvinden.
De rechtbank heeft op basis van de beschikbare stukken en het verhoor van betrokkene vastgesteld dat sprake van een situatie van een persoon die na een langdurige behandeling zelfredzaam is geworden, die een netwerk van kennissen om zich heeft opgebouwd en die bovendien steun ondervindt vanuit zijn geloof. Met toezicht en begeleiding door het Fact team van Amarant wordt hij in staat geacht om buiten de instelling te functioneren.
Betrokkene heeft tijdens het verhoor verklaard dat functioneren in een eigen woning beter zal gaan dan binnen een groep in een instelling. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Uit de stukken blijkt immers dat zijn beperkte impulscontrole in combinatie met zijn verstandelijke handicap leidt tot conflicten met begeleiders en medebewoners. In de afgelopen maanden heeft betrokkene met succes geoefend in het doen van boodschappen voor zichzelf en het beheer van de hiertoe aan hem beschikbaar gestelde financiën. Hij is van mening dat hij klaar is om zelfstandig te gaan wonen en hij is bereid om hierover afspraken met Amarant te maken. Deze opvatting wordt ondersteund door de behandelaars en begeleiders.
De rechtbank is met overtuiging van oordeel dat het in het belang is van betrokkene dat hij zelfstandig kan gaan wonen. De rechtbank is bovendien overtuigd dat uit zijn stoornis voortvloeit dat het in zijn belang is dat er afspraken tussen hem en Amarant gelden die afdwingbaar zijn om het gevaar buiten de instelling af te wenden. Hij is weliswaar bereid om alle afspraken na te komen, maar zijn stoornis kan er toe leiden dat deze bereidheid niet bij voortduring aanwezig zal zijn en dan zal de instelling snel moeten kunnen ingrijpen om afglijden van betrokkene te voorkomen. Afglijden kan leiden tot heftige ontregeling, agressie en zelfverwaarlozing.
De situatie in dit geval is naar het oordeel van de rechtbank afwijkend van hetgeen de
wetgever voor ogen heeft gestaan bij de totstandkoming van artikel 14a van de wet Bopz. Indien verblijf in een instelling nodig is, is een zwakzinnigeninrichting de voor betrokkene aangewezen instelling. Vanwege zijn hierboven omschreven toegenomen zelfredzaamheid en zijn inmiddels opgebouwde steunsysteem, is betrokkene op dit moment niet langer aangewezen op verblijf in een zwakzinnigeninrichting. Het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken, kan immers buiten de instelling worden afgewend door het stellen van voorwaarden zoals opgenomen in het behandelplan. Om te voorkomen dat een nieuwe opname nodig is, is het verlenen van een voorwaardelijke machtiging zeer in het belang van betrokkene.
Strikte toepassing van artikel 14a van de Wet Bopz zou naar het oordeel van de rechtbank in dit geval leiden tot een onredelijke, niet door de wetgever beoogde uitkomst hierin bestaande dat betrokkene zijn vrijheid wordt ontnomen door (verlenging van het) gedwongen verblijf in een zwakzinnigeninrichting terwijl het gevaar dat door de stoornis wordt veroorzaakt op dit moment bij verblijf in zijn eigen woning en buiten die inrichting kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om in dit bijzondere geval dit artikel buiten toepassing te laten, voor zover voor de mogelijkheid tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging een uitzondering wordt gemaakt voor personen die zijn aangewezen op verblijf in een zwakzinnigeninrichting.
Het hiervoor genoemde gevaar kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgewend indien betrokkene zich houdt aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het verslag van 12 mei 2015 van behandelaar drs. [naam behandelaar] , dat onderdeel uitmaakt van het voor betrokkene geldende behandelingsplan:
a. betrokkene moet 3 keer per week begeleiding van het Fact toelaten bij hem thuis in de woning;
b. zo lang betrokkene geen betaald en/of vrijwilligerswerk heeft, volgt hij dagelijks dagbesteding via Amarant;
c. de financiën van betrokkene blijven onder beheer van de Stichting Beheer Cliëntgelden Amarant (SBCA);
d. betrokkene mag geen overlast veroorzaken voor zijn omgeving (de gerapporteerde overlast wordt te allen tijde beoordeeld door het Fact);
e. betrokkene mag geen harddrugs gebruiken.
Betrokkene heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Van de zijde van Amarant is medegedeeld dat als betrokkene de voorwaarden niet naleeft of het gevaar niet langer buiten de zwakzinnigeninrichting kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden, Amarant bereid is betrokkene op te nemen.
Op grond van het vorenstaande zal de verzochte machtiging worden verleend voor de na te melden duur.

4.De beslissing

De rechtbank
verleent een voorwaardelijke machtiging ten aanzien van betrokkene met ingang van 10 juni 2015 tot en met 10 december 2015.
bepaalt dat voor betrokkene de voorwaarde geldt dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het voornoemde behandelingsplan;
bepaalt dat betrokkene wordt opgenomen in een zwakzinnigeninrichting als hij de voorwaarden niet naleeft of het gevaar niet langer buiten de zwakzinnigeninrichting kan worden afgewend.
Deze beschikking is gegeven door mr. Wouters, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015, in tegenwoordigheid van mr. M. Aygun, griffier.
sw
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking is voor zover het een eindbeslissing betreft beroep in cassatie mogelijk:
a. door de betrokkene en bij de mondelinge behandeling van het verzoek verschenen belanghebbenden aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere -niet bij de mondelinge behandeling van het verzoek verschenen- belanghebbenden: binnen drie maanden nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door een advocaat bij de Hoge Raad worden ingediend ter griffie van de Hoge Raad
verzonden op: