In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de werkgever, [verweerster], te ontbinden. De werknemer is sinds 4 januari 1993 in dienst bij [verweerster] als montagemedewerker, maar is sinds 26 augustus 2013 arbeidsongeschikt door ernstige gezondheidsklachten. Na twee jaar ziekte ontvangt hij een WIA-uitkering van het UWV. De werknemer stelt dat het in stand houden van zijn dienstverband door [verweerster] een truc is om onder de betaling van een transitievergoeding uit te komen. Hij verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
De werkgever, [verweerster], refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter en voert aan dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter oordeelt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden toegewezen, omdat er geen bijzondere opzegverboden van toepassing zijn en het recht van arbeidskeuze van de werknemer in beginsel moet worden gerespecteerd. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 februari 2016.
Echter, de kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer om een transitievergoeding en een billijke vergoeding af. De kantonrechter concludeert dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, aangezien er geen ontslagplicht bestaat en de werkgever heeft geprobeerd de werknemer te re-integreren. De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. Zander op 22 december 2015.