ECLI:NL:RBZWB:2015:9020
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Bodemzaak
- M. van Dijke
- Rechtspraak.nl
Ontslagvergoeding voor woningcorporatiebestuurder; geschil over omvang en voorwaarden van de vergoeding
In deze zaak vorderde eiser, een voormalig directeur-bestuurder van een woningcorporatie, een ontslagvergoeding van € 589.604,00 na zijn ontslag per 1 april 2015. Eiser was sinds 1981 in dienst en had een arbeidsovereenkomst waarin een vergoeding bij beëindiging was opgenomen. De Raad van Commissarissen (RvC) had echter bepaald dat eiser geen vergoeding zou ontvangen, omdat dit in strijd zou zijn met de Wet Normering Topinkomens (WNT). Eiser stelde dat de overeengekomen vergoeding geldig was en dat de RvC zich aan deze afspraak diende te houden.
De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat de vergoeding in strijd was met de WNT, die een maximale beëindigingsvergoeding van € 75.000,00 bruto voorschrijft. Daarnaast werd betoogd dat er geen sprake was van een onregelmatige beëindiging, en dat de contractuele vergoeding niet verschuldigd was vanwege verwijtbaarheid aan de kant van eiser. De kantonrechter oordeelde echter dat de afspraken in de arbeidsovereenkomst duidelijk waren en dat de RvC zich aan deze afspraken diende te houden. De rechter wees erop dat de WNT overgangsbepalingen bevatte die in dit geval van toepassing waren, waardoor de overeengekomen vergoeding rechtsgeldig was.
Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat eiser recht had op de contractueel overeengekomen vergoeding van € 589.604,00, maar dat het bedrag van € 75.000,00 dat al was betaald in mindering moest worden gebracht. Dit resulteerde in een toewijzing van € 514.604,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.