In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde loondoorbetaling na een ontslag op staande voet dat hij als nietig beschouwde. De werknemer was sinds 1980 in dienst bij een vennootschap van [gedaagde] en was laatstelijk werkzaam in de functie van [functie 1]. Op 24 maart 2015 werd hij ontslagen, maar de ontslagbrief was ondertekend door een andere juridische entiteit, [b.v.]. De werknemer stelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat het niet was gegeven door zijn formele werkgever, [gedaagde] B.V.
De rechtbank oordeelde dat de werknemer voldoende aannemelijk had gemaakt dat [gedaagde] B.V. zijn formele werkgever was. De ontslagbrief was niet afkomstig van de juiste entiteit, waardoor het ontslag op staande voet nietig was. De werknemer had tijdig de nietigheid ingeroepen en de rechtbank concludeerde dat de arbeidsovereenkomst na het ontslag was blijven voortbestaan. De vorderingen van de werknemer tot loondoorbetaling werden toegewezen, met inachtneming van de wettelijke verhoging en rente. De rechtbank veroordeelde [gedaagde] B.V. in de proceskosten, die op € 915,19 werden begroot, inclusief gemachtigdensalaris.
De uitspraak benadrukt het belang van de formele werkgever in ontslagprocedures en de noodzaak voor werkgevers om de juiste juridische entiteit te zijn bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werknemer direct recht heeft op de toegewezen bedragen, ondanks mogelijke hoger beroep procedures.