Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 587
3.Geschil
- Is herziening mogelijk met betrekking tot de omzetbelasting die is begrepen in de opfokkosten van de op de optiedatum aanwezige binnen het eigen bedrijf voortgebrachte kalveren (jongvee)?
- Is herziening mogelijk met betrekking tot de omzetbelasting van de op de optiedatum aanwezige zelf voortgebrachte melkkoeien?
- Indien één of beide voorgaande vragen bevestigend worden beantwoord, op welke wijze dienen dan de bedragen aan belasting, die in het kader van de herziening in aanmerking moeten worden genomen, te worden bepaald?
4.Beoordeling van het geschil
“De omvang van het aftrekrecht is evenwel afhankelijk van de vraag in hoeverre de goederen worden gebruikt in het kader van de onderneming voor prestaties welke niet van de belasting zijn vrijgesteld.”Daaruit leidt de rechtbank in de eerste plaats af dat het voor artikel 15, vierde lid, van de Wet relevante moment van herziening het moment is waarop de koe de eerste verkoopbare melk geeft. In de tweede plaats valt daaruit af te leiden dat de wetgever daarbij ook het oog heeft gehad op goederen en diensten die in een eerder stadium zijn aangewend om tot de levering van melk te kunnen geraken. Steun daarvoor is te vinden in het in de memorie van toelichting gegeven voorbeeld van de aanschaffing van een onroerende zaak, waarbij vaak pas na lange tijd van voorbereiding en bouw blijkt dat deze voor vrijgestelde of belaste prestaties wordt gebruikt. Opgemerkt wordt dan:
“Blijkt op het tijdstip van aanvang van het eerste feitelijke gebruik van het goed, dat dit gebruik afwijkt van hetgeen indertijd werd verondersteld, zodat het leidt tot een geringere of grotere aftrek dan is toegepast, dan wordt de ondernemer de te veel afgetrokken belasting opnieuw verschuldigd casu quo kan hij de te weinig afgetrokken belasting terugvragen.”Daaruit valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de wetgever hierbij een uitzondering heeft willen maken voor leveringen van goederen en diensten, die door de desbetreffende ondernemer zijn betrokken en vóór de daadwerkelijke aanwending van de onroerende zaak daarin zijn opgegaan. Een dergelijke uitzondering is uit een oogpunt van fiscale neutraliteit ook niet goed denkbaar. Ook de staatssecretaris van Financiën is klaarblijkelijk die opvatting toegedaan. In het besluit van 15 juni 2006, nr. CPP2005/3096M (V-N 2006/36.18) is vermeld:
“Een bijzonder geval vormen de goederen en/of diensten die als zodanig op de optiedatum niet meer aanwezig zijn doch welke vóór die datum zijn aangewend ten behoeve van het telen of voortbrengen van landbouwproducten, welke landbouwproducten na de optiedatum zullen worden geleverd. Voorbeelden zijn zaden, meststoffen, dieren bestemd voor de productie van vlees en veevoeder dat aan evenbedoelde dieren is verstrekt. Goedgekeurd wordt dat de belasting die aan de landbouwer terzake van de aanschaf van deze goederen en/of diensten in rekening is gebracht, alsnog voor aftrek in aanmerking komt, omdat deze goederen en/of diensten blijken te worden aangewend ten behoeve van aan belasting onderworpen leveringen van de desbetreffende landbouwproducten (vergelijk artikel 15, eerste lid, van de wet in samenhang met artikel 27, tweede lid, 2e volzin van de wet).”
“Op dat aanvangstijdstip treedt tevens de in de Uitvoeringsbeschikking geregelde herzieningstermijn voor investeringen in; voor die periodieke herziening van de aftrek dient te worden uitgegaan van de per saldo respectievelijk in totaal afgetrokken voorbelasting.”De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever kennelijk heeft bedoeld dat de herziening op grond van voormeld artikel 13 geschiedt op basis van de totale omzetbelasting die ter zake van de kosten van het vee tot aan het moment waarop prestaties worden verricht, aan de ondernemer in rekening zijn gebracht. Een andere opvatting zou er toe leiden dat er een verschil in omzetbelastingdruk ontstaat tussen melk van vee dat reeds voor de optiedatum melk gaf en melk van vee dat eerst daarna melk is gaan geven. Een dergelijk verschil kan de wetgever niet voor ogen hebben gestaan.
€ 2.008
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de teruggaaf van omzetbelasting vast op € 37.890;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: