Op 14 januari 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een belastingzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. drs. Van Schaik, de rechter die de zaak behandelde. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst Breda, waarbij zijn bezwaar tegen een informatiebeschikking was afgewezen. Tijdens de zitting op 12 november 2015 had de verzoeker zijn wrakingsverzoek mondeling ingediend, omdat hij twijfels had over de onpartijdigheid van de rechter. Hij voerde aan dat eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof op basis van onjuist aangenomen feiten tot zijn onvrede hadden geleid, en dat hij vreesde dat de rechtbank opnieuw niet objectief zou oordelen.
De rechter, mr. drs. Van Schaik, verweerde zich door te stellen dat zij niet betrokken was geweest bij eerdere zaken van de verzoeker en dat de negatieve beslissing in die zaken geen reden was om aan haar onpartijdigheid te twijfelen. De inspecteur van de Belastingdienst steunde de afwijzing van het wrakingsverzoek en stelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter.
De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde redenen waren voor het wrakingsverzoek. De enkele omstandigheid dat de verzoeker eerder een negatieve beslissing had gekregen, was onvoldoende om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en besloot dat de behandeling van de zaak met het procedurenummer 02/307619 HA RK 15-212 zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.