ECLI:NL:RBZWB:2016:1915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
02/312050 HA RK 16-32
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in milieudelictzaken met betrekking tot getuigenverhoren

Op 29 maart 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van Boon Trade International B.V. en Recycling Combinatie Limburg B.V. tegen rechter-commissaris mr. Van der Ploeg-Hogervorst. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een getuigenverhoor dat op 23 februari 2016 zou plaatsvinden in strafzaken tegen de verzoeksters, waarin hen milieudelicten ten laste werden gelegd. De verzoeksters voerden aan dat de rechter-commissaris niet onafhankelijk en onpartijdig was, onder andere omdat de getuigenverhoren bijna een jaar na verwijzing plaatsvonden en omdat de planning van de verhoren hen onredelijk belastte. De rechter-commissaris verweerde zich door te stellen dat zij pas sinds januari 2016 in functie was en dat de planning van de verhoren was afgestemd op de agenda's van de betrokken partijen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van onpartijdigheid en wees het verzoek tot wraking af. De behandeling van de strafzaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden voor de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Middelburg
Procedurenummer: 02/312050 HA RK 16-32
Beslissing van 29 maart 2016 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

1.Boon Trade International B.V.,

gevestigd te Enkhuizen, en
2.
Recycling Combinatie Limburg B.V.,
gevestigd te Brunssum,
verder te noemen verzoeksters,
beide bijgestaan door mr. Zegers, advocaat te Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van het op 23 februari 2016 ten overstaan van mr. Van der Ploeg-Hogervorst, rechter-commissaris in strafzaken, gehouden getuigenverhoor in de strafzaken van verzoeksters, met het daarin opgenomen namens verzoeksters mondeling gedaan wrakingsverzoek;
  • de processtukken in na te noemen strafzaken, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 21 maart 2016, waarbij zijn verschenen namens verzoeksters hun raadsman mr. Zegers, Schiltmans, vertegenwoordigende verzoekster sub 2, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Van Diem, officier van justitie.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van der Ploeg-Hogervorst, hierna te noemen de rechter-commissaris, belast met het gerechtelijk vooronderzoek in de tegen verzoeksters dienende strafzaken met parketnummers 02/994513-13 respectievelijk 02/994514-13.
De rechter-commissaris berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De gronden van wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde strafzaken wordt aan verzoeksters een milieudelict, al dan niet in vereniging met anderen of een ander, ten laste gelegd. Daarnaast heeft het openbaar ministerie tegen verzoeksters een ontnemingsvordering ingesteld.
3.2.
De zaken zijn (met een drietal aanverwante strafzaken tegen andere verdachten) door de meervoudige economische strafkamer behandeld ter zittingen van 3 juli 2014, 14 januari 2015 en 18 maart 2015. Op laatstgenoemde zitting heeft de meervoudige economische strafkamer (op verzoek van de verdediging) onder meer de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris om een 12-tal getuigen te horen.
3.3.
Nadat de advocaat van de medeverdachten, mr. Huijskens, de rechter-commissaris had verzocht om de vertegenwoordiger van een van zijn cliënten tot de getuigenverhoren toe te laten, welk verzoek door de rechter-commissaris is afgewezen, heeft de verdediging van verzoeksters per e-mail van 16 februari 2016 aangekondigd, dat de vertegenwoordigers van verzoeksters bij de getuigenverhoren aanwezig zouden zijn. De rechter-commissaris heeft hierop de verdediging van verzoekster, onder verwijzing naar haar afwijzing van het verzoek van mr. Huijskens, bericht dat zij op dat moment geen enkele reden zag om de vertegenwoordigers van verzoeksters tot de getuigenverhoren toe te laten. De rechter-commissaris heeft dit standpunt bij e-mailbericht van 19 februari 2016 herhaald naar aanleiding van een verzoek van de verdediging van gelijke datum om dit standpunt te herzien.
3.4.
De rechter-commissaris heeft op 23 februari 2016 een aanvang met de getuigenverhoren willen maken; zij is daarna onmiddellijk namens verzoeksters gewraakt.
3.5.
Als gronden voor hun wrakingsverzoek doen verzoeksters blijkens het ter zake opgemaakte proces-verbaal en de daarop bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek gegeven toelichting het volgende aanvoeren.
- De verdediging wijst op het Procola-arrest. Volgens verzoeksters blijkt uit de omstandigheid dat de getuigenverhoren bijna een jaar na verwijzing plaatsvinden, dat de rechter-commissaris onvoldoende onafhankelijk en onpartijdig is. Zij had vanuit haar deskundigheid onmiddellijk actie moeten ondernemen.
- Daarnaast vinden verzoeksters de wijze waarop de getuigenverhoren moeten plaatsvinden in strijd met het verdedigingsbelang. De verhoren vinden immers niet op aaneengesloten dagen plaats. Verzoeksters komen respectievelijk uit Enkhuizen en Brunssum en hun raadsman uit Amsterdam. Logistiek is het door de planning van de verhoren uitgesloten dat de vertegenwoordigers van verzoeksters en de raadsman tussendoor kunnen overnachten. Voor reistijd is alleen al 24 uur (3 x 8 uur) nodig om gebruik te kunnen maken van hun rechten. Een dergelijke zware belasting voor de verdediging om haar rechten te kunnen uitoefenen staat naar de mening van verzoeksters in geen verhouding. Deze wijze van plannen van de verhoren frustreert volgens verzoeksters hun belangen.
- Zo ook de beslissing van de rechter-commissaris om de vertegenwoordigers van verzoeksters geen toegang te verlenen tot de getuigenverhoren. Als gevolg daarvan moet volgens verzoeksters de verdediging tijdens de getuigenverhoren steeds tijdens de verhoren tussentijds overleg met hen voeren over de antwoorden van de getuigen en de te vervolgens te stellen vragen. Naar de opvatting van verzoeksters is dit zeer omslachtig, brengt veel tijd met zich mee, waarmee bij de planning van de verhoren geen rekening is gehouden. Door het niet toelaten van de vertegenwoordigers van verzoeksters belemmert de rechter-commissaris de waarheidsvinding en zijn de getuigenverhoren volstrekt nutteloos. Juist bij die vertegenwoordigers is immers de wetenschap over de te bevragen feiten en omstandigheden aanwezig.
- De verdediging heeft geconstateerd dat de rechter-commissaris correspondentie heeft gevoerd met de raadsman van de andere verdachten en met de officier van justitie over
het verzoek van die raadsman om zijn cliënten bij de verhoren toe te laten. Deze correspondentie is aan verzoeksters onthouden.

4.Het standpunt van de rechter-commissaris

4.1.
De rechter-commissaris stelt zich op de eerste plaats op het standpunt dat het wrakingsverzoek door verzoeksters ontijdig is gedaan, nu zij op 19 februari 2016 al de op de hoogte waren van haar beslissing. Door eerst het wrakingsverzoek te doen op het moment dat zij op 23 februari 2016 een aanvang wilde maken met de getuigenverhoren, hadden verzoeksters volgens de rechter-commissaris niet langer het recht om van het middel van wraking gebruik te maken. De rechter-commissaris meent dan ook dat verzoeksters niet in hun wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen.
4.2.
Inhoudelijk voert de rechter-commissaris het volgende aan.
- Dat de getuigenverhoren eerst na bijna een jaar nadat de economische strafkamer tot verwijzing was gekomen, wordt overgegaan, is weliswaar vervelend voor verzoeksters, maar daarvoor treft de rechter-commissaris geen blaam. Zij is sinds januari 2016 in functie als rechter-commissaris op de locatie Middelburg en heeft vanaf toen de zaak overgedragen gekregen van de locatie Breda. Voordien heeft zij geen enkele bemoeienis met de zaak gehad.
- Dat de getuigenverhoren niet op aaneengesloten dagen zijn gepland is enkel gelegen in de omstandigheid dat zij bij de planning rekening had te houden met de agenda’s van de raadslieden, de officier van justitie en die van haarzelf.
- Het is juist dat zij bij het plannen niet nadrukkelijk rekening heeft gehouden met het onderbreken van de verhoren voor overleg van de raadslieden met de vertegenwoordigers van hun cliënten. Aan de raadslieden is door de griffier gevraagd op te geven hoeveel tijd zij nodig denken te hebben, waarop alleen mr. Huijskens heeft gereageerd. Daar komt bij dat zij niet eerder heeft meegemaakt, dat een advocaat bij getuigenverhoren telkens ruggenspraak met zijn cliënten dient te hebben. De advocaat behoort zich op de verhoren goed voor te bereiden. Het kan niet zo zijn, dat de verhoren van de getuigen telkens voor overleg tussen de advocaat en zijn cliënt moeten worden onderbroken.
- Zowel door mr. Huijskens als door de verdediging van verzoeksters is niet dan wel onvoldoende onderbouwd waarom de aanwezigheid van de vertegenwoordigers van hun cliënten bij de getuigenverhoren noodzakelijk zou zijn. Ook tot op heden acht de verdediging van verzoeksters die aanwezigheid enkel noodzakelijk op grond van veronderstelde wetenschap van feiten en omstandigheden bij de vertegenwoordigers van zijn cliënten. De verdediging heeft dit niet per te horen getuige gespecificeerd.
- Nu er geen sprake is van voeging van de strafzaken van verzoeksters en die van de medeverdachten, stond het de rechter-commissaris niet vrij de tussen mr. Huijskens, advocaat van die medeverdachten, de officier van justitie en haar gevoerde correspondentie, betrekking hebbend op het al dan niet toelaten van de vertegenwoordiger van een van diens cliënten bij de getuigenverhoren, aan de verdediging van verzoeksters bekend te maken.
De rechter-commissaris is dan ook van mening dat het wrakingsverzoek ook op inhoudelijke gronden behoort te worden afgewezen.

5.Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie verenigt zich geheel met de standpunten van de rechter-commissaris en concludeert tot eveneens afwijzing van het verzoek.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

De ontvankelijkheid van verzoeksters
6.1.
Anders dan de rechter-commissaris is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeksters het wrakingsverzoek tijdig hebben gedaan. Het tijdsbestek van een viertal dagen, gelegen tussen het bekend worden met de (definitieve) beslissing van de rechter-commissaris over het al dan niet toelaten van de vertegenwoordigers van verzoeksters bij de getuigenverhoren, en het feitelijk doen van het wrakingsverzoek (op het tijdstip van die getuigenverhoren), is niet onaanvaardbaar lang. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat daarover overleg tussen de verdediging en zijn cliënten noodzakelijk was en dat in dit tijdsbestek een weekend was gelegen. Verzoeksters kunnen dan ook in hun wrakingverzoek worden ontvangen.
De inhoudelijke beoordeling
6.2.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.4.
Dergelijke zwaarwegende aanwijzingen kunnen echter niet worden gevonden in hetgeen verzoeksters aan hun wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd.
6.5.
Met verzoeksters moet weliswaar worden geconstateerd dat de getuigenverhoren bijna één jaar na de daarvoor gedane verwijzing door de economische strafkamer zijn gepland, welk tijdsbestek ook de wrakingskamer als rijkelijk laat voorkomt, maar hiervoor treft de rechter-commissaris persoonlijk geen verwijt. Vast staat dat zij eerst vanaf januari 2016 als rechter-commissaris in functie is. Van een op grond van die lange tijdsduur ten aanzien van de persoon van de rechter-commissaris aan te nemen vooringenomenheid, kan dan ook geen sprake zijn. Zouden verzoeksters in hun standpunt worden gevolgd, dan zou iedere andere opvolgende rechter-commissaris ditzelfde lot treffen.
6.6.
Dat de rechter-commissaris de getuigenverhoren op niet aaneengesloten dagen heeft gepland waardoor er meerdere en aanzienlijke reisbewegingen moeten worden gemaakt, valt te betreuren, maar vloeit voort uit het feit dat de rechter-commissaris bij het plannen van de verhoren gebonden was aan de agenda’s van de raadslieden in de zaak, de officier van justitie en die van haarzelf. Enige vooringenomenheid of de schijn daarvan kan hieruit allerminst worden afgeleid. De met die reisbewegingen gemoeide belasting treft bovendien niet alleen verzoeksters en hun verdediging, maar tevens de officier van justitie.
6.7.
De door verzoeksters opgeworpen wrakingsgrond betrekking hebbend op hun bezwaren tegen het niet toelaten door de rechter-commissaris van hun vertegenwoordigers bij de getuigenverhoren raakt de ter zake daarvan door de rechter-commissaris genomen processuele beslissing. Het middel van wraking is niet bedoeld om tegen een dergelijke beslissing op te komen, tenzij deze zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer hier geen sprake. Met de rechter-commissaris moet worden vastgesteld, dat de wens van verzoeksters om hun vertegenwoordigers bij de getuigenverhoren aanwezig te doen zijn, van algemene aard is en niet met argumenten specifiek is toegespitst op iedere getuige afzonderlijk. Het is dan ook, tegen de achtergrond van de bepaling in artikel 186a, lid 2 Sv, niet onbegrijpelijk dat de rechter-commissaris de aanwezigheid van de vertegenwoordigers van verzoeksters niet heeft toegestaan.
6.8.
Ook het feit dat de rechter-commissaris aan verzoeksters dan wel hun verdediging de door haar met mr. Huijskens en de officier van justitie gewisselde correspondentie niet heeft bekend gemaakt, levert geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Terecht stelt de rechter-commissaris zich op het standpunt dat het haar niet vrijstaat die correspondentie bekend te maken, nu van voeging van de zaken van verzoeksters en die van hun medeverdachten geen sprake is.
6.9.
Dit alles betekent dat van enige gerechtvaardigde wrakingsgrond niet is gebleken, zodat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank (wrakingskamer):
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de strafzaken met parketnummers 02/994513-13 respectievelijk 02/994514-13 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 29 maart 2016 door mrs. Peters, De Jager en De Roos en in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--