Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de crisisheffing. De belanghebbende B.V. had aangifte loonheffing gedaan over het tijdvak van 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013, waarbij een bedrag van € 39.246 was betaald als crisisheffing. De inspecteur had het bezwaar van de B.V. tegen deze heffing afgewezen, waarna de B.V. beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, inclusief de relevante data van de aangifte en het bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de crisisheffing een wettelijke basis heeft en dat deze niet in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de crisisheffing in relatieve en absolute zin niet als een individuele buitensporige last kan worden aangemerkt voor de belanghebbende. De rechtbank heeft het beroep van de B.V. ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank ook de proceskosten niet heeft toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.