ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en overgangsregeling bouwprojecten bij verhoging OB-tarief

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De belanghebbende, een stichting, had een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een aannemer voor de realisatie van 148 nieuwe woningen. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, omdat de belanghebbende het verlaagde btw-tarief van 19% had toegepast, terwijl dit tarief per 1 oktober 2012 was verhoogd naar 21%. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er vóór 28 april 2012 een bindende aanneemovereenkomst was gesloten, waardoor het verlaagde tarief van toepassing zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/6967
Uitspraak van 11 maart 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft op 25 februari 2014 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 96.287, met aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.3501.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2014 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 november 2014, ontvangen bij de rechtbank op 21 november 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2016 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A], [B] en [C], en namens de inspecteur [verweerder]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan heden een afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1.
Een rechtsvoorganger van [Stichting D] heeft in 2010 in samenwerking met de [gemeente Y] een plan opgesteld voor de wijkvernieuwing van de [wijk] in [plaats Y]. Begin 2011 heeft de selectie van de aannemer plaatsgevonden.
2.2.
Op 8 september 2011 hebben belanghebbende en [Bouwbedrijf] (hierna: [Bouwbedrijf]) de Samenwerkingsovereenkomst Wijkvernieuwing [wijk] gesloten met als doel om na sloop van de aanwezige woningen te komen tot de ontwikkeling en realisatie van 148 nieuwe woningen. Een kopie van de samenwerkingsovereenkomst behoort tot de gedingstukken. Doelstelling van de samenwerkingsovereenkomst was: “(…)
om na sloop van de aanwezige woningen te komen tot de ontwikkeling en realisatie van 148 nieuwe woningen (…) het geheel overeenkomstig de voorwaarden en eisen zoals vastgelegd in de brief d.d. 4 maart 2011 inclusief het programma van eisen en overige bijlagen van [E BV] en aanvullingen d.d. 4 april 2011.”
De samenwerkingsovereenkomst vermeldt een beschikbaar budget inclusief honoraria, sloopkosten, aansluitkosten, bouwleges, enz., op basis van 130 nieuwe woningen van € 16.200.000 exclusief omzetbelasting.
Artikel 5 van de samenwerkingsovereenkomst luidt:
”Realisatieovereenkomst/contractvorming
Partijen verplichten zich om zich zodanig in te spannen dat er uiterlijk 15 oktober 2011 overeenstemming is over de definitieve aanneemsom en relevante gegevens, zodat deze overeenkomst kan worden vervangen door een realisatieovereenkomst met daarbij behorende contractstukken”.
Artikel 6 van de samenwerkingsovereenkomst bevat onder meer een ontbindende voorwaarde voor het geval dat partijen onverhoopt niet uiterlijk 15 september 2011 tot overeenstemming konden komen over de voorwaarden/prijscondities van de realisatie-overeenkomst. Dan zou de overeenkomst kunnen worden ontbonden.
2.3.
Op 25 november 2011 is [Bouwbedrijf] begonnen met de sloop van de bestaande woningen. Met dagtekening 24 november 2011, 22 december 2011 en 1 februari 2012 heeft [Bouwbedrijf] drie facturen aan belanghebbende uitgereikt. De facturen vermelden als omschrijving 1e resp. 2e en 3e termijn voorbereidingskosten en “
Betreft: Herbouw [wijk] [plaats Y]”. De heffing van omzetbelasting is verlegd naar belanghebbende. Kopieën van de facturen behoren tot de gedingstukken. Volgens de facturen is het loonbestanddeel daarin 35%.
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een verslag van de vergadering van de Raad van Commissarissen en de directie van 1 februari 2012 en een ‘Overzicht projecten die geaccordeerd is in de RvC van [Stichting D] op 1 februari 2012’. In het overzicht is, voor zover hier van belang, vermeld:
Bouwproject
Nr
Bouwproject
Plaats
Stand van zaken
Aannemer
Status RvC
3
[wijk] 1e fase
[plaats Y]
aanbesteed
[Bouwbedrijf]
Afgerond
3
[wijk] 2e fase
[plaats Y]
aanbesteed
[Bouwbedrijf]
Afgerond
3
[wijk] 3e fase
[plaats Y]
aanbesteed
[Bouwbedrijf]
Afgerond
2.5.
In maart 2012 is de aanvraag voor de omgevingsvergunning door [Bouwbedrijf] ingediend. In april 2012 is de gemeente gestart met het bouwrijp maken van fase 1 van project [wijk].
2.6.
Op 3 juli 2012 heeft belanghebbende met [Bouwbedrijf] de aanneemovereenkomst gesloten voor de realisatie van 148 nieuwe huur- en koopwoningen inclusief bijkomende werkzaamheden in het [wijk] te [plaats Y] voor een totaalprijs van € 20.292.596. Een kopie hiervan behoort tot de gedingstukken. In de overeenkomst is vermeld dat de aannemingssom in overeenstemming is met de ‘recapitulatie aannemer’ d.d. 2 juli 2012.
2.7.
Met ingang van 1 oktober 2012 is het normale tarief van de omzetbelasting verhoogd van 19% naar 21%. Belanghebbende is in haar aangiften omzetbelasting in verband met het woonproject [plaats Y] uitgegaan van een tarief van 19%, ook voor de bedragen die [Bouwbedrijf] na 1 oktober 2012 aan haar heeft gefactureerd. Belanghebbende heeft geen aftrek van voorbelasting geclaimd voor de huurwoningen van het project.
2.8.
Bij brief van 10 december 2013 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht een naheffingsaanslag omzetbelasting over de tijdvakken 4e kwartaal 2012 tot en met 3e kwartaal 2013 ten bedrage van € 96.000 op te leggen. Dit bedrag staat gelijk aan het verschil tussen 19% en 21% omzetbelasting over de bouwtermijnen die [Bouwbedrijf] aan belanghebbende in rekening heeft gebracht en die tussen 1 oktober 2012 en 1 oktober 2013 zijn vervallen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de verhoging van het tarief van de omzetbelasting van 19% naar 21% ingevolge artikel XIX, vijfde lid, van de Wet uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord 2013 (hierna: de Wet) buiten toepassing blijft voor de bouwtermijnen die [Bouwbedrijf] aan belanghebbende heeft gefactureerd en die tussen 1 oktober 2012 en 1 oktober 2013 zijn vervallen op basis van de in 2.5. genoemde aanneemovereenkomst. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Het bedrag van de naheffingsaanslag is niet in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel XIX van de Wet bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“5. In afwijking van het derde lid geldt ingeval een ondernemer ingevolge een vóór 28 april 2012 gesloten overeenkomst na 30 september 2012 een woning levert, dat ten aanzien van het gedeelte van de vergoeding dat gelijk is aan de som van de termijnen die op grond van die overeenkomst vóór 1 oktober 2013 zijn vervallen, de verhoging van het tarief van de omzetbelasting van 19% tot 21% buiten toepassing blijft.”
4.2.
Belanghebbende stelt dat de onderhavige woningen aan haar zijn geleverd ingevolge een overeenkomst die zij en [Bouwbedrijf] vóór 28 april 2012 hebben gesloten. De inspecteur stelt dat de aanneemovereenkomst pas op 3 juli 2012, de datum van ondertekening, is gesloten.
4.3.
De rechtbank overweegt dat nu belanghebbende een beroep doet op de overgangsregeling, het op haar weg ligt aannemelijk te maken dat er met betrekking tot de onderhavige woningen sprake is van een vóór 28 april 2012 gesloten aanneemovereenkomst.
4.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat uit het geheel van feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat al vóór 28 april 2012 een bindende overeenkomst tot stand is gekomen met [Bouwbedrijf] en dat daaraan niet afdoet dat deze pas op 3 juli 2012 is vastgelegd en ondertekend. Belanghebbende heeft daartoe, in het kort weergegeven, aangevoerd dat vóór 28 april 2012:
- de samenwerkingsovereenkomst al was gesloten met als doel de realisatie van de 148 woningen;
- binnen de organisatie al bekend was dat [Bouwbedrijf] was gecontracteerd;
- [Bouwbedrijf] was begonnen met de sloopwerkzaamheden die onderdeel waren van de aanneemovereenkomst, voor haar werkzaamheden had gefactureerd en er in 2011 al discussie was tussen belanghebbende en [Bouwbedrijf] over meerwerk dat [Bouwbedrijf] in rekening had gebracht;
- het aantal te bouwen woningen en het bestek al vaststonden en [Bouwbedrijf] de omgevingsvergunning had aangevraagd.
De inspecteur acht een en ander onvoldoende voor het bewijs van het bestaan van een definitieve overeenkomst vóór 28 april 2012. Hij bestrijdt dat de sloopwerkzaamheden noodzakelijkerwijs moeten worden beschouwd als onderdeel van de realisatie van het gehele plan en dat het aantal woningen en het bestek daarvan voor genoemde datum vaststonden.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling was van belanghebbende en [Bouwbedrijf] dat [Bouwbedrijf] de woningen zou gaan bouwen. Belanghebbende heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank tegenover de betwisting door de inspecteur echter niet aannemelijk gemaakt dat zij daarover vóór 28 april 2012 met [Bouwbedrijf] een bindende overeenkomst hadden gesloten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat – naar tussen partijen terecht niet in geschil is – de samenwerkingsovereenkomst als zodanig geen bindende aanneemovereenkomst was, reeds omdat de definitieve aanneemsom en relevante gegevens zoals het aantal woningen nog niet vaststonden en de samenwerkingsovereenkomst kon worden ontbonden indien niet tot overeenstemming werd gekomen. Uit de overige door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden volgt enkel dat belanghebbende met [Bouwbedrijf] in onderhandeling was over de definitieve voorwaarden van de aanneemovereenkomst maar niet dat die aanneemovereenkomst op enig moment vóór 28 april 2012 is tot stand gekomen. Daartoe is niet voldoende dat [Bouwbedrijf] de omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij de inhoud van de aanvraag en de mogelijk daarbij gevoegde stukken niet kent en over die bescheiden ook niet beschikt. Ook de omstandigheid dat [Bouwbedrijf] reeds een aanvang had gemaakt met de sloopwerkzaamheden en dat belanghebbende hiervoor betalingen had gedaan, maakt het oordeel niet anders, nu naar de inspecteur terecht stelt die sloopwerkzaamheden ook los van de uiteindelijke aanneemovereenkomst konden worden verricht. In dit verband heeft belanghebbende ter zitting erkend dat uit de omschrijving op de verschillende facturen met betrekking tot de sloop- en de bouwwerkzaamheden op zichzelf niet kan worden afgeleid dat de sloopwerkzaamheden zodanig met elkaar verbonden zijn dat zij onderdeel vormen van een vóór 28 april 2012 gesloten overeenkomst met betrekking tot het leveren van de onderhavige woningen. Het gegeven dat [Bouwbedrijf] al in 2011 en begin 2012 factureerde met vermelding “Herbouw [wijk] [plaats Y]” tenslotte is weliswaar een aanwijzing over de intentie van [Bouwbedrijf] maar onvoldoende om tot het bestaan van een bindende overeenkomst te concluderen.
4.6.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 maart 2016 door mr. D.B. Bijl, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M. Harthoorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. Wegens afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak door de oudste rechter ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.