ECLI:NL:RBZWB:2016:2087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
02-994501-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P. Peters
  • M. Hertsig
  • J. de Weert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden door feitelijk leidinggever van een rechtspersoon

Op 6 april 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggever van een rechtspersoon meermalen schuldig is bevonden aan het opzettelijk overtreden van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (WGB) en valsheid in geschrift. De verdachte heeft gewasbeschermingsmiddelen, te weten Bitoxybacillin en Lepidocide, ingevoerd en op de Nederlandse markt gebracht, terwijl deze middelen niet waren toegelaten in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen en dat hij opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank overweegt dat de verdachte zich gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten die een ongunstige werking kunnen hebben op mens, dier en milieu. De verdachte heeft geen verzoek gedaan tot toelating van de middelen en heeft door zijn handelen het nationale en Europese beleid doorkruist. De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, maar legt desondanks een straf op die recht doet aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/994501-12
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 6 april 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Milo, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 maart 2016, waarbij de officier van justitie, mr. Koopmans, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
[medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de
periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010, te 's-Gravenhage, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander,
althans alleen, opzettelijk (een) gewasbeschermingsmiddel(en) en/of biocide,
te weten Bitoxybacillin en/of Lepidocide, op de markt heeft gebracht,
voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad en/of binnen Nederland
heeft gebracht en/of heeft gebruikt, terwijl die/dat
gewasbeschermingsmiddel(en) en/of biocide niet ingevolge de Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden was toegestaan of, voor zover het een
biocide met een gering risico betrof, was geregistreerd, immers heeft [medeverdachte 1]
tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander,
althans alleen, opzettelijk
- op of omstreeks 25 mei 2009, althans in de periode van 25 mei 2009 tot en
met 12 juni 2009, een hoeveelheid Bitoxybacillin ingevoerd, althans
voorhanden gehad (doc 683, blz 1054) en/of
- op of omstreeks 3 augustus 2009, althans in de periode van 3 augustus 2009
tot en met 26 augustus 2009 een hoeveelheid Bitoxybacillin ingevoerd, althans
voorhanden gehad (doc 692,blz 1067) en/of
- op of omstreeks 16 februari 2010, althans 16 februari 2010 tot en met 23
maart 2010, een hoeveelheid Bitoxybacillin ingevoerd, althans voorhanden
gehad (doc 693,blz 1068) en/of
- op of omstreeks 28 mei 2010, althans in de periode van 28 mei 2010 tot en
met 9 juli 2010, een hoeveelheid Bitoxybacillin en/of een hoeveelheid
Lepidocide ingevoerd, althans voorhanden gehad (doc 711,blz 1091) en/of
- op of omstreeks 27 juli 2010 tot en met 10 augustus 2010 een hoeveelheid
Bitoxybacillin en/of Lepidocide ingevoerd, althans voorhanden gehad (doc
124,blz 906 en doc 711 blz 1091) en/of
- op of omstreeks 2 november 2010, althans 2 november 2010 tot en met 31
december 2010 een hoeveelheid Bitoxybacillin ingevoerd, althans voorhanden
gehad (doc 718,blz 1102) en/of
tot welke strafbare feiten (welk strafbaar feit) , verdachte, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, toen aldaar, (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) verdachte
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, toen aldaar
feitelijke leiding heeft gegeven;
artikel 20 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden jo 51 Wetboek van Strafrecht
2.
[medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van
27 mei 2009 tot en met 31 december 2010 te Oosteind, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans
alleen, opzettelijk (meermalen) (een) verkoopfactu(u)r(en),
zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit
te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken of vervalst of
heeft doen vervalsen, immers heeft [medeverdachte 1] . en/of haar
mededader(s), (telkens) opzettelijk en in strijd met de waarheid (zakelijk
weergegeven) op die verkoopfactu(u)r(en) als omschrijving van de goederen
"bladvoeding" en/of "bladglans" vermeld,
tot welke strafbare feiten (welk strafbaar feit) hij, verdachte, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, toen aldaar, (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) verdachte
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, toen aldaar
feitelijke leiding heeft gegeven; (985-1028)
artikel 225 jo 51 van het Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2009 tot en
met 31 december 2010 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met anderen, althans een ander, althans alleen, opzettelijk
meermalen, althans eenmaal, (een) zak(ken) waarop een aanduiding was
aangebracht dat de inhoud van die zak(ken) Bitoxybacillin en/of Lepidocide
betrof, zijnde die zak(ken) met aanduiding , (telkens) (een) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens)
valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken of vervalst of heeft doen
vervalsen, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens)
opzettelijk en in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) op die
zak(ken) de aanduiding "bladvoeding" en/of "bladglans" en/of "bladgroen"
en/of “gemalen kippenmest” vermeld.
artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat de als overtreding tenlastegelegde feiten onder feit 1. verjaard zijn nu het gaat om feiten die zouden hebben plaatsgevonden in de periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010. Daarbij is gewezen op de verjaringstermijn van drie jaren. Verzocht is de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de opzetvariant kan komen, de tenlastegelegde overtredingsvariant verjaard is.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De economische delicten, bedoeld in artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten zijn misdrijven voor zover zij opzettelijk zijn begaan; voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen. Ingevolge het bepaalde in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvervolging door verjaring voor overtredingen in drie jaren.
De tenlastegelegde periode beslaat 1 april 2009 tot en met 31 december 2010. Verdachte is op 3 oktober 2014 voor het eerst gedagvaard in deze zaak. Deze dagvaarding dient te worden gezien als een eerste daad van vervolging. Gelet hierop is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover overtredingen zijn tenlastegelegd nu deze tenlastegelegde overtredingsvariant is verjaard.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten opzettelijk heeft gepleegd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide niet in Nederland zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) en derhalve niet voorkomen in het register met in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Uit onderzoek van de Nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) is gebleken dat in de periode van 2009 tot en met 2010 door [importbedrijf 1] , [importbedrijf 3] en [importbedrijf 2] de hiervoor genoemde gewasbeschermingsmiddelen zijn ingevoerd vanuit Rusland naar Nederland welke middelen vervolgens zijn doorverkocht aan [medeverdachte 1] die het op haar beurt weer heeft doorverkocht als bladvoeding en bladglans aan voornamelijk Nederlandse rozenkwekers.
Uit onderzoek is verder gebleken dat daarbij facturen en verpakkingen zijn vervalst.
De officier van justitie baseert zich hierbij op bevindingen van de NVWA, op verklaringen van diverse getuigen, op verklaringen van verdachte en medeverdachten en op valselijk opgemaakte in- en verkoopfacturen en verpakkingen. Verdachte heeft naar de opvatting van de officier van justitie aan de verboden gedragingen feitelijk leiding gegeven; hij heeft welbewust aangestuurd op deze wijze van werken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Gesteld is dat verdachte in strijd met de Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten niet op de hoogte is gebracht van de resultaten van de genomen monsters en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een contra-analyse te verzoeken. Contramonsters zijn vernietigd ruim voordat de verdediging op de hoogte was van de resultaten. Naar de mening van de verdediging is sprake van een formeel beletsel om de onderzoeksresultaten voor het bewijs te gebruiken.
Geconcludeerd is dat, nu is gehandeld in strijd met eerdergenoemde Aanwijzing, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Daarnaast is aangevoerd dat in strijd met de Wet deskundigen in strafzaken en de Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek het onderzoek door het RIKILT niet is beschouwd als een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 150 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) en als zodanig had moeten worden behandeld, waardoor de rechten en belangen van verdachte in alle opzichten met voeten getreden zijn. Ook ten aanzien hiervan is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Beide vormverzuimen dienen tot gevolg te hebben dat de resultaten van het onderzoek door het RIKILT niet mogen bijdragen aan het bewijs.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de gehanteerde meetmethode is aangevoerd, kort samengevat, dat ten tijde van de monstername geen sprake was van een gevalideerde onderzoeksmethode. Weliswaar beschikte het RIKILT over een algemene accreditatie maar geen specifieke accreditatie voor de onderhavige meetmethode. Naar de opvatting van de verdediging is het volstrekt onduidelijk of de analyses zijn uitgevoerd volgens de daarvoor ontwikkelde criteria als genoemd in het zogenoemde SANCO-document.
Verder is aangevoerd dat het goed denkbaar is dat sprake is geweest van contaminatie door vermenging van de monsters met een externe bron.
Op de gronden zoals hiervoor aangegeven, zowel op zichzelf, als in combinatie met de eerder aangevoerde gronden, meent de verdediging dat de onderzoeksresultaten niet gebruikt kunnen worden als bewijsmiddel voor de aanwezigheid van de niet-toegelaten stof.
Gelet hierop zal verdachte moeten worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
Uit het dossier kan verder niet worden afgeleid dat de tenlastegelegde invoer door verdachte heeft plaatsgevonden. Van enige betrokkenheid van verdachte blijkt niets, laat staan dat sprake zou zijn van een nauwe en volledige samenwerking.
Subsidiair is aangevoerd dat niet blijkt dat in de door [importbedrijf 1] bij [bedrijf 1] aangekochte producten de niet toegelaten bacillus heeft gezeten. Daarbij is onder meer gewezen op verklaringen van diverse afnemers die aangegeven hebben dat zij bladvoeding hebben gekocht en ook als zodanig hebben toegepast.
Verder wordt uitdrukkelijk gesteld dat verdachte niet op de hoogte was, noch hoefde te zijn van de aanwezigheid van de niet toegelaten stoffen. Verdachte had niet de intentie bestrijdingsmiddelen met die stoffen te kopen.
In een eerder stadium heeft verdachte van medeverdachte [medeverdachte 2] bladvoeding aangeboden gekregen. Een van de afnemers van verdachte heeft deze bladvoeding laten analyseren waarna bleek dat het om kippenmist ging.
Het product werd door [importbedrijf 1] verkocht als bladvoeding. Uit het dossier blijkt niet dat zulks op verzoek van verdachte gebeurde.
Van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, is dan ook geen sprake.
Geconcludeerd wordt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder feit 1 tenlastegelegde opzettelijke overtreding, subsidiair dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van dat feit.
Onder verwijzing naar hetgeen is aangevoerd met betrekking tot feit 1 is ten aanzien van feit 2 eveneens vrijspraak bepleit. Bij nagenoeg alle bedoelde afnemers is geen monster genomen en/of geanalyseerd. Het is verder onaannemelijk dat de facturen betrekking kunnen hebben op leveringen ten aanzien waarvan wel monsters genomen zijn. Derhalve kan niet vastgesteld worden dat het geleverde product iets anders is geweest dan op de factuur is omschreven.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat op de zakken waarop de tenlastelegging ziet, de aanduidingen “Bitoxybacillin” en/of “Lepidocide” hebben gestaan. Daarnaast is ten aanzien van het omstickeren gesteld dat dat in alle openheid heeft plaatsgevonden en derhalve een activiteit betrof die in de perceptie van de personen die daarbij betrokken waren, niets illegaals behelsde. Uit het dossier blijkt niet dat het omstickeren de strekking had om de vermeende werkelijke inhoud van de zakken te verhullen. Het stickeren is een voor verdachte geen ongebruikelijke bezigheid als het gaat om uit het buitenland afkomstige producten met een tekst die voor de gemiddelde afnemer niet begrijpelijk is. In Nederland gebeurt dit met alle consumentenproducten in een vreemde taal.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van dit feit dient de rechtbank, kort samengevat, de volgende vragen te beantwoorden:
Zijn Bitoxybacillin en Lepidocide gewasbeschermingsmiddelen en biociden in de zin van artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (WGB)?
Zijn deze gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op de Nederlandse markt?
Wanneer is sprake van invoer, voorhanden hebben, in voorraad hebben en op de markt brengen van die middelen als bedoeld in de van toepassing zijnde regelgeving?
Heeft [medeverdachte 1] zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB?
Zo ja, heeft zij daarop ook het opzet gehad? en
Heeft verdachte hiervoor opdracht en/of hieraan feitelijk leiding gegeven?
De rechtbank beantwoordt deze vragen als volgt.
De WGB is in werking getreden op 17 oktober 2007 ter vervanging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Blijkens de aanhef van deze wet is deze mede gebaseerd op richtlijn 91/414/EEG van de Raad van de Europese Unie (Raad) van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden. Op 14 juni 2011 is eerstgenoemde Europese richtlijn vervangen door de verordening (EG) nummer 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009. Bij de beantwoording van de hiervoor aangehaalde vragen gaat de rechtbank uit van de hiervoor aangehaalde nationale en Europese regelgeving.
Uitgangspunt van beide Europese verordeningen is dat goedkeuring van werkzame stoffen plaats vindt op Europees niveau waarna de toelatingsprocedure van gewasbeschermings-middelen op nationaal niveau plaats vindt.
a.
Zijn Bitoxybacillin en Lepidocide gewasbeschermingsmiddelen en biociden in de zin van artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (WGB)?
Ingevolge artikel 1, van de WGB, zoals dat luidde ten tijde van de verweten gedragingen, wordt onder een gewasbeschermingsmiddel verstaan:
Een werkzame stof of preparaat dat één of meer werkzame stoffen bevat, bestemd of aangewend om:
1°. planten of plantaardige producten te beschermen tegen alle schadelijke organismen of de werking daarvan te voorkomen;
(…).
Met ingang van 14 juni 2011 wordt onder een gewasbeschermingsmiddel verstaan:
een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009.
Artikel 2, eerste lid, Verordening 1107/2009 bepaalt:
1. Deze verordening is van toepassing op middelen, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit werkzame stoffen, beschermstoffen of synergisten, en die bestemd zijn voor een van de volgende toepassingen:
a. a) de bescherming van planten of plantaardige producten tegen alle schadelijke organismen of het verhinderen van de werking van dergelijke organismen, tenzij deze middelen worden beschouwd als middelen die vooral om hygiënische redenen worden gebruikt veeleer dan ter bescherming van planten of plantaardige producten;
(…)
Deze middelen worden hierna „gewasbeschermingsmiddelen” genoemd.
De werkzame stof van het Russische gewasbeschermingsmiddel Bitoxybacillin is Bacillus Thuringiensis subsp. Thuringiensis [1] . Bacillus Thuringiensis is een bacterie die een gif afscheidt. Wanneer het bacteriepreparaat Bitoxybacillin op een plant wordt gespoten en waarna de bacterie haar werk verricht, sterven de op de plant aanwezige schadelijke zuiginsecten.
De werkzame stof van het Russische gewasbeschermingsmiddel Lepidocide is Bacillus Thuringiensis var. Kurstaki. Deze stof heeft dezelfde werking als de hiervoor genoemde stof, maar leidt niet tot het giftige beta exotoxine, dat wel door Bacillus Thuringiensis subsp. Thuringiensis wordt geproduceerd.
Beide middelen worden door de fabrikant ook verkocht als insecticide [2] .
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat genoemde middelen, die tevens gebruikt kunnen worden als insecticide, ten tijde van de verweten gedragingen en ook thans, gewasbeschermingsmiddelen in de zin van artikel 1 van de WGB zijn.
Zijn deze gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op de Nederlandse markt?
De werkzame stof van Bitoxybacillin, te weten Bacillus Thuringiensis subsp. Thuringiensis komt niet voor op Bijlage 1 van de hiervoor aangehaalde Richtlijn 91/414/EEG. Deze
werkzame stof is niet goedgekeurd door de European Chemicals Agency [3] .
Verder blijkt uit informatie van het CTGB dat, vanwege de gevaarzetting, commerciële producten geen beta exotoxine mogen bevatten. Het middel Bitoxybacillin heeft in Nederland geen (aanvraag) tot toelating. Een aanvraag tot toelating in Nederland zou sowieso sneuvelen, nu deze stof niet voorkomt op voornoemde bijlage van de Richtlijn.
De werkzame stof van Lepidocide is Bacillus Thuringiensis subsp. Kurstaki. Deze stof komt wel voor op Bijlage 1 van laatstgenoemde Richtlijn. Het gewasbeschermingsmiddel Lepidocide is echter door het CTGB niet toegelaten en komt niet voor in het register met in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide niet zijn toegelaten op de Nederlandse markt.
Wanneer is sprake van invoer, voorhanden hebben, in voorraad hebben en op de markt brengen van die middelen als bedoeld in de van toepassing zijnde regelgeving?
Ingevolge het bepaalde in artikel 20 WGB, zoals dat artikel luidde ten tijde van de verweten gedragingen, is het verboden een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt te brengen, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten (…).
Wat onder “het op de markt brengen” dient te worden verstaan is bepaald in artikel 1 WGB: op de markt brengen: iedere vorm van distribueren, leveren, afleveren of vervoeren, al dan niet tegen betaling, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het grondgebied van Nederland.
Ingevolge de Richtlijn nr. 91/414/EEG dient onder “op de markt brengen” te worden verstaan:
iedere levering, al dan niet tegen betaling, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het grondgebied van de Gemeenschap. Invoer op het grondgebied van de Gemeenschap wordt in het kader van deze Richtlijn als op de markt brengen aangemerkt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19 WGB, zoals dat luidde ten tijde van de verweten gedragingen, is het verboden een werkzame stof die niet is opgenomen in een toegelaten gewasbeschermingsmiddel te gebruiken. Met de inwerkingtreding van de Verordening (EG) 1107/2009 is daaraan toegevoegd: “tenzij de stof is goedgekeurd als basisstof op grond van artikel 23 van verordening (EG) 1107/2009”.
Met de inwerkingtreding per 14 juni 2011 van Verordening (EG) 1107/2009 luiden de van belang zijnde bepalingen als volgt:
Artikel 20 WGB bepaalt:
1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 28, eerste lid, 52, eerste en vijfde lid, 55, 56, eerste lid, 58, eerste lid, en 64, van Verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen.
2. (…)
3. Het is verboden een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof voorhanden of op voorraad te hebben.
Onder het “op de markt brengen” wordt ingevolge artikel 18 WGB verstaan:
* op de markt brengen: hetgeen daaromtrent is bepaald in artikel 3, onderdeel 9, van verordening (EG) 1107/2009;
Ingevolge artikel 28 Verordening (EG) 1107/2009 wordt een gewasbeschermingsmiddel alleen op de markt gebracht of gebruikt wanneer het in de betrokken lidstaat overeenkomstig deze verordening is toegelaten.
Ingevolge artikel 3, negende lid, van Verordening (EG) 1107/2009 wordt onder “op de markt brengen” verstaan:
“op de markt brengen”: het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de Gemeenschap, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, al dan niet gratis, alsmede de eigenlijke verkoop, de distributie en andere vormen van overdracht zelf, maar niet het retourneren aan de oorspronkelijke verkoper. Het in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap geldt in het kader van deze verordening als op de markt brengen.
De rechtbank is, gelet op het hiervoor aangegeven wettelijk kader, van oordeel dat zowel het op de markt brengen, het voorhanden/in voorraad hebben, het invoeren en het gebruiken zowel ten tijde van de verweten gedragingen als nu verboden is. Van een situatie als bedoeld in artikel 74 WBG (zowel oud als nieuw), te weten doorvoer, is de rechtbank niet gebleken.
Heeft [medeverdachte 1] zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB?
Om rozenkwekers te (blijven) bewegen tot een betere naleving van de bepalingen gesteld in de WGB is in het kader van het controleplan “Rozen 2010” door de Werkvoorbereidingsunit van de Algemene Inspectiedienst een aantal bedrijven geselecteerd dat zich bezighoudt met de teelt van rozen onder glas. In dat kader is op 10 november 2010 controle uitgevoerd bij rozenkweker [bedrijf 2] te Almere [4] . Bij een tweede bezoek aan het bedrijf toonde eigenaar [eigenaar bedrijf 2] een factuur van [medeverdachte 1] van 12 augustus 2010 [5] . Verbalisanten zagen dat door [medeverdachte 1] op 5 augustus 2010 15 kilogram bladvoeding was geleverd aan [eigenaar bedrijf 2] . [eigenaar bedrijf 2] toonde vervolgens de verpakking bladvoeding die hij nog op voorraad had staan, dit betrof een onaangebroken bruine zak. Op de zak was een wit etiket geplakt waarop vermeld stond [6] :
Bladvoeding
(bewerkte kippenmest)
Volledig biologische meststof
(…)
Deze onaangebroken bruine papieren zak werd vervolgens in beslag genomen. [eigenaar bedrijf 2] gaf aan dat dit de bladvoeding betrof die vermeld stond op de getoonde factuur. Het betrof de verpakking die door [verdachte] was geleverd en gefactureerd. De onaangebroken bruine zak werd voorzien van zegelnummer 7429 [7] en overhandigd aan het RIKILT [8] . De inhoud van deze zak is bemonsterd en onderzocht door het RIKILT. Ten aanzien van zegelnummer 7429 werd na analyse vastgesteld dat in het monster Thuringiensis (beta-exotoxine) was aangetoond [9] .
De rechtbank overweegt omtrent de verweren ten aanzien van de door het RIKILT uitgevoerde analyse het volgende.
De verdediging heeft een beroep gedaan op de Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten. Ingevolge deze Aanwijzing wordt een verdachte zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld indien er monsters zijn genomen. De analyseresultaten worden eveneens zo spoedig mogelijk aan de verdachte bekend gemaakt. Het hiervoor aangehaalde monster is genomen uit de onaangebroken bruine zak, welke onder [eigenaar bedrijf 2] in beslag werd genomen. [eigenaar bedrijf 2] werd als verdachte aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat [eigenaar bedrijf 2] rechten heeft kunnen ontlenen aan deze Aanwijzing. Dit geldt echter niet voor verdachte nu de Aanwijzing zich richt op de verdachte onder wie het monster in beslag is genomen.
Ten overvloede merkt de rechtbank hieromtrent op dat verdachte tijdens zijn verhoor van 25 februari 2011 is geconfronteerd met de analyseresultaten van 23 februari 2011 van het RIKILT. [verdachte] is dus wel degelijk op de hoogte gesteld van de resultaten van het RIKILT van 23 februari 2011.
In zoverre treft het verweer geen doel.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van strijd met de Wet deskundigen in strafzaken. Het type onderzoek als hier bedoeld wordt in de wet niet gelijkgesteld aan een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 150 Sv. Het betreft in casu immers onderzoek naar sporen en de analyse daarvan. Dit onderzoek kan ook door deskundigen van buiten de opsporingsinstanties worden verricht.
Zoals hiervoor al overwogen is verdachte op 25 februari 2011 gewezen op de onderzoeksresultaten. Op dat moment had verdachte [verdachte] al rechtsbijstand van een advocaat. Op grond van het bepaalde in artikel 30 Sv. had verdachte of zijn raadsman kennisneming van processtukken kunnen verzoeken, eventueel door tussenkomst van de rechter-commissaris bij weigering van de officier van justitie. Verdachte of zijn toenmalige raadsman hebben echter zo’n verzoek toen niet gedaan.
Van enig vormverzuim is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van de gehanteerde onderzoeksmethode overweegt de rechtbank het volgende.
Een risico op contaminatie heeft zich in het hiervoor aangehaalde onderzoek niet kunnen voordoen omdat het gaat om een monster uit een onaangebroken zak en niet om een monster uit een spuit of een emmer of iets dergelijks.
Ten aanzien van de deskundigheid van het RIKILT en de gehanteerde onderzoeksmethode overweegt de rechtbank dat het RIKILT onderdeel is van de internationale kennisorganisatie Wageningen UR (University & Research Centre). Het RIKILT doet onafhankelijk onderzoek naar de veiligheid en kwaliteit van voedsel. Het instituut is gespecialiseerd in de detectie, identificatie, functionaliteit en (mogelijk schadelijke) effectiviteit van stoffen in voedingsmiddelen en diervoeders.
Het RIKILT is dus een gespecialiseerd instituut dat in 2009 een analysemethode heeft ontwikkeld om de aanwezigheid van de subspecies Thuringiensis vast te stellen in gewasbeschermingsmiddelen. Deze methode wordt tot op heden nog steeds gebruikt. Het RIKILT heeft in 2013 over deze methode gepubliceerd in het tijdschrift ‘Analytical and Bioanalytical Chemistry’.
Monsters worden twee keer getest door twee verschillende medewerkers op twee verschillende tijdstippen. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank testresultaten met voldoende waarborgen omkleed en betrouwbaar te achten.
Ook in zoverre treft het verweer geen doel.
Door de verdediging is nog een analyserapport overgelegd van het onderzoekslaboratorium [naam onderzoekslaboratorium] . Uit niets blijkt dat [naam onderzoekslaboratorium] het monster dat is aangeboden heeft onderzocht op de aanwezigheid van subspecies Thuringiensis. Voorts is ook niet gebleken dat [naam onderzoekslaboratorium] daartoe de vereiste deskundigheid had. Verder valt uit het rapport op geen enkele wijze op te maken van welk bedrijf het monster van afkomstig is en wanneer het is genomen.
Naar aanleiding van het aantreffen van het middel Bitoxybacillin is onderzoek gedaan bij [medeverdachte 1] te Oosteind [10] . Een van de verbalisanten werd te woord gestaan door mevrouw [echtgenote verdachte] , echtgenote van directeur [verdachte] . Nadat haar was meegedeeld dat er onderzoek naar het middel met de naam “bladvoeding” werd gedaan, werd door haar, nadat zij de administratie had geraadpleegd, meegedeeld dat het middel werd betrokken van het bedrijf [importbedrijf 1] . Een aantal documenten werd inbeslaggenomen.
Ook bij [importbedrijf 1] , [importbedrijf 2] en [importbedrijf 3] werd onderzoek ingesteld en werden documenten inbeslaggenomen [11] .
Op 1 maart 2010 is een overeenkomst gesloten tussen [importbedrijf 1] en [medeverdachte 1] Deze overeenkomst houdt in [12] :
[medeverdachte 1] , koopt van [importbedrijf 1]
Blad meststof. (volledig biologisch)
Deze wordt door [importbedrijf 1] legaal Nederland ingevoerd.
(…)
[verdachte] verzorgt de verkoop aan zijn klanten.
Het dossier bevat verder onder meer de volgende documenten:
- Document 683: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] ., gedateerd 25.05.2009 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 3] te Poeldijk; Consignee: [medeverdachte 1] te Oosteind betreffende 2000 kg Bitoxybacillin; 12 juni 2009; departure Berdsk, Russia [13] ;
- Document 113: te weten een verkoopfactuur van [importbedrijf 1] te Poeldijk aan [medeverdachte 1] , gedateerd 12-06-2009 betreffende de levering van 2000 (kg) bladvoeding [14] ;
- Document 692: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] ., gedateerd 03.08.2009 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 3] te Poeldijk; Consignee: [medeverdachte 1] . te Oosteind betreffende 5000 kg Bitoxybacillin; departure Berdsk, Russia [15] ;
- Document 36: te weten een paklijst, gedateerd 7 augustus 2009, waarbij als beschrijving van de goederen is vermeld: Bitoxybacillin [16] ;
- Document 116: te weten een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [medeverdachte 1] , gedateerd 26-08-09 betreffende de levering van 1500 (kg) bladvoeding [17] ;
- Document 693: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] ., gedateerd 16.02.2010 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 1] te Poeldijk; Consignee: [bedrijf 3] te Den Haag betreffende 5000 kg Bitoxybacillin; departure Berdsk, Russia [18] ;
- Documenten 122 en 123: te weten verkoopfacturen van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [medeverdachte 1] , gedateerd 23-03-2010 betreffende leveringen van 2500, respectievelijk 5000 (kg) bladvoeding [19] ;
- Document 701: een in de Russische taal gesteld document welk qua lay-out overeenkomt met de hiervoor aangehaalde documenten, gedateerd 28.05.2010 betreffende de levering van 5000 kg Bitoxybacillin [20] . De rechtbank merkt omtrent dit document op dat de gebruikte Russische symbolen voor Bitoxybacillin exact overeenkomen met de symbolen op pagina 712 van het eindproces-verbaal, welke symbolen blijkens pagina 711 staan voor Bitoxybacillin.
- Document 120: te weten een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [medeverdachte 1] , gedateerd 09-07-2010 betreffende de levering van 5000 (kg) bladvoeding [21] ;
- Document 126, te weten een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [medeverdachte 1] , gedateerd 10-08-2010 betreffende de levering van 1000 (kg) bladglans [22] ;
- Document 711: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] ., gedateerd 27.07.2010 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 2] te Poeldijk; Consignee: [bedrijf 3] te Den Haag betreffende 1000 kg Bitoxybacillin en 1000 kg Lepidocide; departure Berdsk, Russia [23] ;
- Document 127: een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [medeverdachte 1] , gedateerd 10-08-2010 betreffende de levering van 1000 (kg) bladvoeding [24] ;
- Document 718: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] , gedateerd 02.11.2010 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 2] te Poeldijk; Consignee: [bedrijf 3] te Den Haag betreffende 2500 kg Bitoxybacillin; departure Berdsk, Russia [25] ;
- Document 130: een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [medeverdachte 1] , gedateerd 22-12-2010 betreffende de levering van 2500 (kg) bladvoeding.
Expediteur [expediteur] heeft verklaard dat de rit vanuit Rusland ongeveer 6000 kilometer is en dat de rit van 2 december 2011 is gereden door de plaats Chodorovsk [26] . Deze rit is op 13 december 2011 gelost. Met betrekking tot de leveringen heeft getuige [expediteur] documenten overgelegd, onder meer emailcorrespondentie tussen [getuige 1] (medewerker van [importbedrijf 1] en een medewerker van transporteur [transporteur] [27] . Daarbij is als laadadres aangegeven: [bedrijf 1] te Berdsk, Russia. Als afleveradres is aangeven [importbedrijf 3] te Den Haag. Tevens is in een van de mailberichten aangegeven dat het gaat om een soort bladvoeding die in Rusland gewoon geproduceerd wordt maar in Nederland nog niet geregistreerd staat.
Uit rekeningafschriften van de Rabobank en ING blijkt dat door [medeverdachte 1] . bedragen zijn overgemaakt op de rekening van [importbedrijf 2] en [importbedrijf 1] Verder blijkt dat op diverse data in 2010 door [importbedrijf 2] bedragen zijn overgemaakt op de rekening van [bedrijf 1] [28] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij onder meer aan [eigenaar bedrijf 2] geleverd heeft [29] . Verder heeft hij verklaard dat de verpakkingen bij [importbedrijf 1] werden geleverd en aldaar meteen gestickerd werden waarna het merendeel van de zakken meteen uitgeleverd werd aan klanten, die voor een deel in de buurt van [importbedrijf 1] gevestigd waren. Ook op het bedrijf had [medeverdachte 1] . een voorraad liggen.
Tijdens het opsporingsonderzoek heeft verdachte verklaard dat hij bij [importbedrijf 1] bladvoeding zag staan en dat het daarna is gaan lopen [30] . De bladglans werkte niet maar de bladvoeding liep heel goed. De zendingen werden door verdachte zelf opgehaald bij [bedrijf 3] . Na geconfronteerd te zijn met een aantal facturen heeft verdachte verklaard dat de bladvoeding en bladglans is geleverd door [importbedrijf 1] . Verklaard is ten slotte dat hij niet ontkent dat de bladvoeding de BN3 (oftewel Bitoxybacillin) is [31] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] op kantoor kwam en aan de balie leveringen doorgaf [32] .Verklaard is dat hij, [medeverdachte 2] , wist dat de Bitoxybacillin niet geregistreerd was in Nederland. De Bitoxybacillin moest onder een andere naam naar Nederland gehaald worden, te weten als bladvoeding. Bitoxybacillin werd vanaf 2009 gekocht bij [bedrijf 1] . in Rusland. [verdachte] wilde hebben dat op de factuur bladvoeding werd vermeld. Als het product in Nederland was gearriveerd werd [verdachte] hiervan in kennis gesteld; hij kon dan het product afhalen bij [bedrijf 3] in Den Haag.
[medeverdachte 2] is geconfronteerd met facturen van [importbedrijf 2] Over deze facturen heeft hij verklaard dat deze zijn verzonden aan [medeverdachte 1] Voor de Bitoxybacillin werd de omschrijving bladvoeding gebruikt.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat [medeverdachte 1] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB. Samen met de “ [gezamenlijke naam importbedrijven] ” heeft [medeverdachte 1] de in Nederland niet toegelaten gewasbestrijdingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide ingevoerd en voorhanden gehad en vervolgens op de Nederlandse markt gebracht.
De Russische fabrikant [bedrijf 1] heeft blijkens de facturen de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide geleverd aan de “ [gezamenlijke naam importbedrijven] ”; insecticiden die volgens de website van [bedrijf 1] de werkzame stoffen Bacillus Thuringiensis subspecies Thurigiensis en subspecies Kurstaki bevatten. Dat de zakken van [bedrijf 1] ook daadwerkelijk deze inhoud hebben, blijkt uit de testresultaten van het monster uit de zak bij rozenkweker [eigenaar bedrijf 2] . Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het voorgaande voldoende vast dat [bedrijf 1] meerdere malen Bitoxybacillin en Lepidocide heeft geleverd aan [importbedrijf 1] .
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [importbedrijf 1] De vertegenwoordigers van deze rechtspersonen hebben elkaar opgezocht en zijn een handel in Bitoxybacillin en Lepidocide begonnen. Daarbij zorgde [importbedrijf 1] voor de invoer van die middelen uit Rusland waarna de middelen werden verkocht aan [medeverdachte 1] die de middelen vervolgens verkocht aan zijn klanten.
Heeft zij daarop ook het opzet gehad?
Door verdachte is aangevoerd dat de wetenschap dat het zou gaan om gewasbeschermingsmiddelen met daarin een niet toegelaten stof ontbreekt.
Vooropgesteld wordt dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat opzettelijk is gehandeld in strijd met de wettelijke bepalingen. Voldoende is dat het opzet is gericht op het verrichten van de tenlastegelegde handelingen, te weten het invoeren, voorhanden hebben en op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Vastgesteld is dat [medeverdachte 1] handelde in gewasbeschermingsmiddelen. Dit brengt met zich mee dat zij geacht wordt te weten hoe de wetgeving op het gebied van gewasbescherming werkt. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] een onderzoeksplicht heeft. Onderzoek naar de onderhavige gewasbeschermingsmiddelen zou ook heel simpel geweest zijn. Verdachte had eenvoudigweg kunnen googlen of kunnen informeren bij de Servicedesk van het CTGB of de door haar gekochte middelen in Nederland waren toegelaten. Al snel zou blijken dat die middelen in Nederland niet waren toegelaten. Door zulks na te laten heeft verdachte op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op de in artikel 20 WGB genoemde handelingen.
De rechtbank wijst overigens in dit kader nog op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] [33] . Verklaard is dat op verzoek van [verdachte] op de facturen in plaats van Bitoxybacillin bladvoeding werd vermeld. Gelet hierop en gelet op hetgeen hiervoor aan bewijsmiddelen is opgenomen, stelt de rechtbank vast dat verdachte wel degelijk wist dat sprake was van invoer, voorhanden hebben en op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Heeft verdachte hiervoor opdracht en/of hieraan feitelijk leiding gegeven?
Het is verdachte geweest die een overeenkomst is aangegaan met [medeverdachte 2] en deze overeenkomst heeft ondertekend [34] . Alle hieruit voortvloeiende werkzaamheden, zoals het bestellen, afhalen en verkopen, zijn door verdachte verricht. Deze betrokkenheid van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als opdracht geven tot en feitelijk leiding geven aan de verboden gedragingen, als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onder 2 Sr.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte opdracht heeft gegeven tot en feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van het opzettelijk overtreden van artikel 20 van de WGB, meermalen gepleegd door een rechtspersoon.
Ten aanzien van feit 2
In het kader van het hiervoor al aangehaalde controleplan “Rozen 2010” door de Werkvoorbereidingsunit van de Algemene Inspectiedienst is een aantal bedrijven geselecteerd dat zich bezighoudt met de teelt van rozen. In dat kader is op 10 november 2010 een controle uitgevoerd bij rozenkweker [bedrijf 2] te Almere [35] . Bij een tweede bezoek aan het bedrijf toonde eigenaar [eigenaar bedrijf 2] een verkoopfactuur van [medeverdachte 1] van 12 augustus 2010 [36] . Deze factuur zag op een levering van 15 kilogram bladvoeding door [medeverdachte 1] Door [eigenaar bedrijf 2] werden nog vier verkoopfacturen afkomstig van [medeverdachte 1] overhandigd, eveneens met de vermelding “bladvoeding” [37] .
Naar aanleiding van het aantreffen van het middel Bitoxybacillin is ook onderzoek gedaan bij [medeverdachte 1] te Oosteind [38] . Een groot aantal documenten is daarbij in beslag genomen, onder meer verkoopfacturen voor de levering van “bladvoeding” en “bladglans” aan diverse afnemers in de periode van 19 mei 2009 tot en met 31 december 2010 [39] .
Verdachte heeft verklaard dat als er bladvoeding werd geleverd er een pakbon en vervolgens een factuur werden gemaakt [40] .
De rechtbank overweegt dat het in werkelijkheid ging om Bitoxybacillin en Lepidocide. Dit volgt onder meer uit het hiervoor onder feit 1 aangehaalde analyserapport van het RIKILT [41] , de documenten 126 [42] , 127 [43] en 711 [44] en uit de verklaring van [medeverdachte 2] [45] . Deze heeft verklaard dat hij op verzoek van [verdachte] op de facturen in plaats van Bitoxybacillin “bladvoeding” heeft vermeld en in plaats van Lepidocide “bladglans”.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat [medeverdachte 1] opzettelijk verkoopfacturen heeft vervalst.
Zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 al is overwogen is de rechtbank ook ten aanzien van feit 2 van oordeel dat het verdachte is geweest die opdracht heeft geven tot en feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Ten aanzien van feit 3
In het kader van het hiervoor aangehaalde controleplan “Rozen 2010” is door [eigenaar bedrijf 2] een onaangebroken papieren zak getoond welke geleverd was door [medeverdachte 1] . [46]
Op het etiket stond vermeld [47] :
“Bladvoeding
(bewerkte kippenmest)
(….)”
De inhoud van deze zak is bemonsterd en geanalyseerd door het RIKILT. Vastgesteld werd dat in het monster Thuringiensis (beta-exotoxine) was aangetoond [48] .
Dergelijke zakken met dezelfde tekst zijn ook aangetroffen bij andere bedrijven [49] . Deze zakken waren geleverd door [verdachte] [50] .
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij stickers op zakken heeft geplakt [51] . Hij nam zelf de stickers mee. Verpakkingen kwamen aan bij [importbedrijf 1] in ’s-Gravenhage waarna ze meteen gestickerd en vervolgens uitgeleverd werden aan klanten. Verklaard is ook dat er misschien de eerste keer al stickers op zaten.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft over de bruine zakken verklaard dat de stickers er door [verdachte] zijn opgebracht. Hij bracht ze mee [52] . Bij binnenkomst van de Bitoxybacillin vanuit Rusland waren [getuige 1] en hijzelf aanwezig. Op de bruine zakken was een sticker met aanduidingen door [bedrijf 1] gedaan. Op de sticker stond in elk geval vermeld “Bitoxybacillin”. Op verzoek van [verdachte] heeft hij samen met zijn medewerkers [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] bij de omstickering geholpen. Of de stickers werden geheel verwijderd of er werd over de bestickering heen geplakt.
[medeverdachte 2] zijn ook een afbeeldingen getoond van groen/witte zakken [53] . Hierover heeft hij verklaard dat dit de zakken zijn zoals deze werden aangeleverd door [bedrijf 1] [54] . [verdachte] had toen stickers bij zich met de aanduiding:
“Farmers house
Gemalen kippenmest (…)”.
De verklaring van [medeverdachte 2] dat de zakken zijn omgestickerd vindt steun in de verklaringen van getuigen [getuige 1] [55] , [getuige 2] [56] en [getuige 3] [57] .
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte zich, tezamen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door het aanbrengen van stickers op zakken, op welke stickers een andere aanduiding van de inhoud stond, dan in werkelijkheid in de zakken zat, gedurende de periode als hiervoor onder feit 1 aangegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
[medeverdachte 1] op
een of meertijdstippen gelegen in
of omstreeksde
periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010,
te 's-Gravenhage, in elk
gevalin Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
althans een ander,
althans alleen,opzettelijk
(een)gewasbeschermingsmiddel
(en
) en/of biocide,
te weten Bitoxybacillin en
/ofLepidocide, op de markt heeft gebracht,
voorhanden heeft gehad en
/ofin voorraad heeft gehad en
/ofbinnen Nederland
heeft gebracht
en/of heeft gebruikt, terwijl die
/dat
gewasbeschermingsmiddel
(en
) en/of biocideniet ingevolge de Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden waren toegestaan
of, voor zover het een
biocide met een gering risico betrof, was geregistreerd, immers heeft [medeverdachte 1]
tezamen en in vereniging met anderen,
althans een ander,
althans alleen,opzettelijk
-
op of omstreeks 25 mei 2009, althansin de periode van 25 mei 2009 tot en
met 12 juni 2009, een hoeveelheid Bitoxybacillin ingevoerd en
althans
voorhanden gehad (doc 683, blz 1054) en
/of
-
op of omstreeks 3 augustus 2009, althansin de periode van 3 augustus 2009
tot en met 26 augustus 2009 een hoeveelheid Bitoxybacillin ingevoerd en
althans
voorhanden gehad (doc 692,blz 1067) en
/of
-
op of omstreeks 16 februari 2010, althansin de periode van 16 februari 2010
tot en met 23 maart 2010, een hoeveelheid Bitoxybacillin ingevoerd en
althans
voorhanden gehad (doc 693,blz 1068) en
/of
-
op of omstreeks 28 mei 2010, althansin de periode van 28 mei 2010 tot en
met 9 juli 2010, een hoeveelheid Bitoxybacillin
en/of een hoeveelheid
Lepidocideingevoerd en
althansvoorhanden gehad (doc 701,blz 1076) en
/of
-
op of omstreeksin de periode van 27 juli 2010 tot en met 10 augustus 2010 een hoeveelheid Bitoxybacillin en
/ofLepidocide ingevoerd en
althansvoorhanden
gehad (
doc 124,blz 906 endoc 711 blz 1091) en
/of
-
op of omstreeks 2 november 2010, althansin de periode van 2 november 2010
tot en met 31 december 2010 een hoeveelheid Bitoxybacillin ingevoerd en
althansvoorhanden gehad (doc 718,blz 1102) en
/of
tot welke strafbare feiten
(welk strafbaar feit)verdachte,
tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, toen aldaar,
(telkens
)
opdracht heeft gegeven en
/ofaan welke verboden gedraging
(en
)verdachte
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,toen aldaar
feitelijk
eleiding heeft gegeven;
2.
[medeverdachte 1] op
een of meertijdstippen gelegen in de periode van
27 mei 2009 tot en met 31 december 2010 te Oosteind,
in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander, althans
alleen,opzettelijk
(meermalen
) (een
)verkoopfactu
(u
)r
(en),
zijnde
(een
)geschrift
(en)dat bestemd was
/warenom tot bewijs van enig feit
te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of heeft doen opmaken of vervalst of
heeft doen vervalsen, immers heeft [medeverdachte 1]
en/of haar
mededader(s),
(telkens
)opzettelijk en in strijd met de waarheid (zakelijk
weergegeven) op die verkoopfactu
(u
)r
(en)als omschrijving van de goederen
"bladvoeding" en/of "bladglans" vermeld,
tot welke strafbare feiten
(welk strafbaar feit)hij, verdachte,
tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen,toen aldaar,
(telkens
)
opdracht heeft gegeven en
/ofaan welke verboden gedraging
(en
)verdachte
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,toen aldaar
feitelijke leiding heeft gegeven;
(985-1028)
3.
hij op
een of meertijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2009 tot en
met 31 december 2010 te 's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland,tezamen en
in vereniging met anderen,
althans een ander, althans alleen,opzettelijk
meermalen,
althans eenmaal, (een)zak
(ken
)waarop een aanduiding was
aangebracht dat de inhoud van die zak
(ken
)Bitoxybacillin
en/of Lepidocide
betrof, zijnde die zak
(ken
)met aanduiding,
(telkens) (een)geschrift
(en
)
dat/die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen -
(telkens
)
valselijk heeft opgemaakt
of heeft doen opmaken of vervalst of heeft doen
vervalsen, immers hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s
),
(telkens
)
opzettelijk en in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) op die
zak
(ken
)de aanduiding "bladvoeding" en/of
"bladglans" en/of "bladgroen"
en/of“gemalen kippenmest” vermeld.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de 24e regel van het onder 1 tenlastegelegde in plaats van doc. 701, blz. 1976 vermeld doc. 711, blz. 1091. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. Ook overigens heeft de rechtbank taal en/of grammaticafouten hersteld.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verzocht is rekening te houden met de gevolgen die de onderhavige zaak met zich meegebracht heeft voor verdachte. Verdachte heeft aangegeven dat hij zijn vergunning voor de verkoop van bestrijdingsmiddelen kwijt is. Daarnaast is gesteld dat zijn naam te grabbel is gegooid en dat iedereen in zijn omgeving hem heeft laten vallen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever van de rechtspersoon [medeverdachte 1] gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de WGB. Twee in Nederland niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn ingevoerd vanuit Rusland naar Nederland en hier op de markt gebracht door deze middelen te verkopen waarna de middelen ook daadwerkelijk gebruikt zijn door (rozen)kwekers.
Daarnaast heeft de rechtspersoon zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van verkoopfacturen. Ook aan die verboden gedragingen heeft verdachte feitelijk leiding gegeven. Ten slotte heeft ook verdachte zelf zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door zakken waarin de gewasbeschermingsmiddelen zaten om te stickeren.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten.
Ongecontroleerd en ondeskundig bezit en gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide kan een ongunstige werking hebben op mens, dier en milieu. Daarom is op nationaal en Europees niveau strenge regelgeving ontwikkeld. Alleen die gewasbeschermingsmiddelen die uitgebreid onderzocht zijn, zullen, na te zijn voorgelegd ter toetsing aan het CTGB, worden toegelaten en geregistreerd. De onderhavige middelen zijn niet toegelaten en geregistreerd in Nederland. Evenmin is een verzoek gedaan tot toelating van deze middelen. Door deze middelen toch in te voeren en op de Nederlandse markt te brengen heeft verdachte het nationale en Europese beleid doorkruist.
Uit het dossier komt het beeld naar voren dat het verdachte is geweest die het initiatief heeft genomen voor de handel in genoemde middelen. Het lijkt er op dat enkel uit financieel gewin is gehandeld.
Dat de naam van verdachte te grabbel is gegooid en dat hij zijn vergunning is kwijtgeraakt is vervelend voor verdachte, echter dat heeft hij geheel aan zichzelf te wijten.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de soort en de hoogte van de op te leggen straf rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder met justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Met de verdediging heeft de rechtbank geconstateerd dat hiervan sprake is. De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank op 23 februari 2011 aangevangen, zijnde het moment waarop onderzoek is ingesteld op het bedrijf [medeverdachte 1] De rechtbank doet op 6 april 2016 uitspraak. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar is sprake van een overschrijding van deze termijn met ruim drie jaren.
Gelet op de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte en de omstandigheid dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van na te melden duur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 1, 20, 74 en 141 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de
officier van justitie ter zake van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde overtredingen niet ontvankelijkin de vervolging van verdachte;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van overtreding van artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij tot de feiten opdracht heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
feit 2:valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij tot de feiten opdracht heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
feit 3:medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
1 maand;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Peters, voorzitter, mr. Hertsig en mr. De Weert, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 april 2016.
Mr. Hertsig is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 79393 (onderzoek Eik) van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit, Divisie Inlichtingen en Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1497.
2.De geschriften, te weten citaten van de internetsite van [bedrijf 1] , pagina’s 965 en 967 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal betreffende de status in NL/EEG van de Russische gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide, pagina 523 van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 509 van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 12 augustus 2010, pagina 788 van voornoemd eindproces-verbaal.
6.Het geschrift, inhoudende een afbeelding van een bruine zak, pagina 789 van voornoemd eindproces-verbaal.
7.Het proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming, pagina 1121 van voornoemd eindproces-verbaal.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 512 van voornoemd eindproces-verbaal.
9.Het geschrift, inhoudende een analyserapport van RIKILT d.d. 23 februari 2011, pagina 1128 van voornoemd eindproces-verbaal.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 516 van voornoemd eindproces-verbaal.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 518 van voornoemd eindproces-verbaal.
12.Het geschrift, inhoudende een overeenkomst d.d. 1 maart 2010, document 101, pagina 891 van voornoemd eindproces-verbaal.
13.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 62/Bel, document 683 op pagina 1054 van voornoemd eindproces-verbaal.
14.Het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 12 juni 2009, document 113 op pagina 895 van voornoemd eindproces-verbaal.
15.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 69/Bel, document 692 op pagina 1067 van voornoemd eindproces-verbaal.
16.Het geschrift, inhoudende een Packinglist, document 36 op pagina 826 van voornoemd eindproces-verbaal.
17.Het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 26 augustus 2009, document 116 op pagina 898 van voornoemd eindproces-verbaal.
18.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 87/Bel, document 693 op pagina 1068 van voornoemd eindproces-verbaal.
19.De geschriften, inhoudende facturen d.d. 23 maart 2010, documenten 122 en 123 op pagina 904 en pagina 905 van voornoemd eindproces-verbaal.
20.Het geschrift, inhoudende document 701, pagina 1076 van voornoemd eindproces-verbaal.
21.Het geschrift, inhoudende document 120, pagina 902 van voornoemd eindproces-verbaal.
22.Het geschrift, inhoudende document 126, pagina 908 van voornoemd eindproces-verbaal.
23.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 114/Neth, document 711 op pagina 1091 van voornoemd eindproces-verbaal.
24.Het geschrift, inhoudende document 127, pagina 909 van voornoemd eindproces-verbaal.
25.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 133/Neth, document 718 op pagina 1102 van voornoemd eindproces-verbaal.
26.Het proces-verbaal van bevindingen Vat Logistic, pagina 526 van voornoemd eindproces-verbaal.
27.Het geschrift, inhoudende een overzicht van emailcorrespondentie, document 32 op pagina 813 van voornoemd eindproces-verbaal.
28.De geschriften, inhoudende rekeningafschriften, documenten 134 tot en met 143, pagina’s 916 tot en met 925 van voornoemd eindproces-verbaal.
29.De verklaring van verdachte ter zitting van 23 maart 2016.
30.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , pagina 68 van voornoemd eindproces-verbaal.
31.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , pagina 75 van voornoemd eindproces-verbaal.
32.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 164 van voornoemd eindproces-verbaal.
33.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 166 van voornoemd eindproces-verbaal.
34.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , pagina 61 van voornoemd eindproces-verbaal.
35.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 509 van voornoemd eindproces-verbaal.
36.Het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 12 augustus 2010, pagina 788 van voornoemd eindproces-verbaal.
37.Vier geschriften, inhoudende verkoopfacturen, documenten 754, 756, 758 en 760, pagina’s 1130, 1132, 1134 en 1136 van voornoemd eindproces-verbaal.
38.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 516 van voornoemd eindproces-verbaal.
39.Geschriften, te weten verkoopfacturen, bijlagen 4 tot en met 16 bij het proces-verbaal van bevindingen van onderzoek naar [bedrijf 4] , pagina 754 tot en met 765 van voornoemd eindproces-verbaal en de documenten 199 tot en met 641, pagina 985 tot en met 1027 van voornoemd eindproces-verbaal.
40.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , pagina 74 van voornoemd eindproces-verbaal.
41.Het geschrift, inhoudende een analyserapport van RIKILT d.d. 23 februari 2011, pagina 1128 van voornoemd eindproces-verbaal.
42.Het geschrift, inhoudende document 126, pagina 908 van voornoemd eindproces-verbaal.
43.Het geschrift, inhoudende document 127, pagina 909 van voornoemd eindproces-verbaal.
44.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 114/Neth, document 711 op pagina 1091 van voornoemd eindproces-verbaal.
45.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 166 van voornoemd eindproces-verbaal.
46.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 512 van voornoemd eindproces-verbaal.
47.Het geschrift, inhoudende een afbeelding van een bruine zak met etiket, document 3 op pagina 790 van voornoemd eindproces-verbaal.
48.Het geschrift, inhoudende een analyserapport van RIKILT d.d. 23 februari 2011, pagina 1128 van voornoemd eindproces-verbaal.
49.Het proces-verbaal, inhoudende een overzicht van afnemers van [medeverdachte 1] pagina 607 van voornoemd eindproces-verbaal.
50.Het proces-verbaal van verhoren van afnemers, pagina 611 van voornoemd eindproces-verbaal.
51.De verklaring van verdachte ter zitting van 23 maart 2016.
52.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina 166 van voornoemd eindproces-verbaal.
53.Het geschrift, zijnde een afbeelding van een groen/witte zak, document 675 op pagina 1051 van voornoemd eindproces-verbaal.
54.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 167 van voornoemd eindproces-verbaal.
55.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 185 van voornoemd eindproces-verbaal.
56.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 393 van voornoemd eindproces-verbaal.
57.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 405 van voornoemd eindproces-verbaal.