4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van dit feit dient de rechtbank, kort samengevat, de volgende vragen te beantwoorden:
Zijn Bitoxybacillin en Lepidocide gewasbeschermingsmiddelen en biociden in de zin van artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (WGB)?
Zijn deze gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op de Nederlandse markt?
Wanneer is sprake van invoer, voorhanden hebben, in voorraad hebben en op de markt brengen van die middelen als bedoeld in de van toepassing zijnde regelgeving?
Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB?
Zo ja, heeft zij daarop ook het opzet gehad?
De rechtbank beantwoordt deze vragen als volgt.
De WGB is in werking getreden op 17 oktober 2007 ter vervanging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Blijkens de aanhef van deze wet is deze mede gebaseerd op richtlijn 91/414/EEG van de Raad van de Europese Unie (Raad) van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden.
Op 14 juni 2011 is eerstgenoemde Europese richtlijn vervangen door de verordening (EG) nummer 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009.
Bij de beantwoording van de hiervoor aangehaalde vragen gaat de rechtbank uit van de hiervoor aangehaalde nationale en Europese regelgeving.
Uitgangspunt van beide Europese verordeningen is dat goedkeuring van werkzame stoffen plaats vindt op Europees niveau waarna de toelatingsprocedure van gewasbeschermings-middelen op nationaal niveau plaats vindt.
a.
Zijn Bitoxybacillin en Lepidocide gewasbeschermingsmiddelen en biociden in de zin van artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (WGB)?
Ingevolge artikel 1, van de WGB, zoals dat luidde ten tijde van de verweten gedragingen, wordt onder een gewasbeschermingsmiddel verstaan:
Een werkzame stof of preparaat dat één of meer werkzame stoffen bevat, bestemd of aangewend om:
1°. planten of plantaardige producten te beschermen tegen alle schadelijke organismen of de werking daarvan te voorkomen;
(…).
Met ingang van 14 juni 2011 wordt onder een gewasbeschermingsmiddel verstaan:
een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009.
Artikel 2, eerste lid, Verordening 1107/2009 bepaalt:
1. Deze verordening is van toepassing op middelen, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit werkzame stoffen, beschermstoffen of synergisten, en die bestemd zijn voor een van de volgende toepassingen:
a. a) de bescherming van planten of plantaardige producten tegen alle schadelijke organismen of het verhinderen van de werking van dergelijke organismen, tenzij deze middelen worden beschouwd als middelen die vooral om hygiënische redenen worden gebruikt veeleer dan ter bescherming van planten of plantaardige producten;
(…)
Deze middelen worden hierna „gewasbeschermingsmiddelen” genoemd.
De werkzame stof van het Russische gewasbeschermingsmiddel Bitoxybacillin is Bacillus Thuringiensis subsp. Thuringiensis. Bacillus Thuringiensis is een bacterie die een gif afscheidt. Wanneer het bacteriepreparaat Bitoxybacillin op een plant wordt gespoten en waarna de bacterie haar werk verricht, sterven de op de plant aanwezige schadelijke zuiginsecten.
De werkzame stof van het Russische gewasbeschermingsmiddel Lepidocide is Bacillus Thuringiensis var. Kurstaki. Deze stof heeft dezelfde werking als de hiervoor genoemde stof, maar leidt niet tot het giftige beta exotoxine, dat wel door Bacillus Thuringiensis subsp. Thuringiensis wordt geproduceerd.
Beide middelen worden door de fabrikant ook verkocht als insecticide.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat genoemde middelen, die tevens gebruikt kunnen worden als insecticide, ten tijde van de verweten gedragingen en ook thans, gewasbeschermingsmiddelen in de zin van artikel 1 van de WGB zijn.
Zijn deze gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op de Nederlandse markt?
De werkzame stof van Bitoxybacillin, te weten Bacillus Thuringiensis subsp. Thuringiensis komt niet voor op Bijlage 1 van de hiervoor aangehaalde Richtlijn 91/414/EEG. Deze werkzame stof is niet goedgekeurd door de European Chemicals Agency.
Verder blijkt uit informatie van het CTGB dat, vanwege de gevaarzetting, commerciële producten geen beta exotoxine mogen bevatten. Het middel Bitoxybacillin heeft in Nederland geen (aanvraag) tot toelating. Een aanvraag tot toelating in Nederland zou sowieso sneuvelen, nu deze stof niet voorkomt op voornoemde bijlage van de Richtlijn.
De werkzame stof van Lepidocide is Bacillus Thuringiensis subsp. Kurstaki. Deze stof komt wel voor op Bijlage 1 van laatstgenoemde Richtlijn. Het gewasbeschermingsmiddel Lepidocide is echter door het CTGB niet toegelaten en komt niet voor in het register met in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide niet zijn toegelaten op de Nederlandse markt.
Wanneer is sprake van invoer, voorhanden hebben, in voorraad hebben en op de markt brengen van die middelen als bedoeld in de van toepassing zijnde regelgeving?
Ingevolge het bepaalde in artikel 20 WGB, zoals dat artikel luidde ten tijde van de verweten gedragingen, is het verboden een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt te brengen, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten (…).
Wat onder “het op de markt brengen” dient te worden verstaan is bepaald in artikel 1 WGB: op de markt brengen: iedere vorm van distribueren, leveren, afleveren of vervoeren, al dan niet tegen betaling, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het grondgebied van Nederland.
Ingevolge de Richtlijn nr. 91/414/EEG dient onder “op de markt brengen” te worden verstaan:
iedere levering, al dan niet tegen betaling, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het grondgebied van de Gemeenschap. Invoer op het grondgebied van de Gemeenschap wordt in het kader van deze Richtlijn als op de markt brengen aangemerkt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19 WGB, zoals dat luidde ten tijde van de verweten gedragingen, is het verboden een werkzame stof die niet is opgenomen in een toegelaten gewasbeschermingsmiddel te gebruiken. Met de inwerkingtreding van de Verordening (EG) 1107/2009 is daaraan toegevoegd: “tenzij de stof is goedgekeurd als basisstof op grond van artikel 23 van verordening (EG) 1107/2009”.
Met de inwerkingtreding per 14 juni 2011 van Verordening (EG) 1107/2009 luiden de van belang zijnde bepalingen als volgt:
1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 28, eerste lid, 52, eerste en vijfde lid, 55, 56, eerste lid, 58, eerste lid, en 64, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen.
2. (…)
3. Het is verboden een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof voorhanden of op voorraad te hebben.
Onder het “op de markt brengen” wordt ingevolge artikel 18 WGB verstaan:
* op de markt brengen: hetgeen daaromtrent is bepaald in artikel 3, onderdeel 9, van verordening (EG) 1107/2009;
Ingevolge artikel 28 van Verordening (EG) 1107/2009 wordt een gewasbeschermingsmiddel alleen op de markt gebracht of gebruikt wanneer het in de betrokken lidstaat overeenkomstig deze verordening is toegelaten.
Ingevolge artikel 3, negende lid, van Verordening (EG) 1107/2009 wordt onder “op de markt brengen” verstaan:
“op de markt brengen”: het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de Gemeenschap, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, al dan niet gratis, alsmede de eigenlijke verkoop, de distributie en andere vormen van overdracht zelf, maar niet het retourneren aan de oorspronkelijke verkoper. Het in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap geldt in het kader van deze verordening als op de markt brengen.
De rechtbank is, gelet op het hiervoor aangegeven wettelijk kader, van oordeel dat zowel het op de markt brengen, het voorhanden/in voorraad hebben, het invoeren en het gebruiken zowel ten tijde van de verweten gedragingen als nu verboden is. Van een situatie als bedoeld in artikel 74 WBG (zowel oud als nieuw), te weten doorvoer, is de rechtbank niet gebleken.
Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB?
Om rozenkwekers te (blijven) bewegen tot een betere naleving van de bepalingen gesteld in de WGB is in het kader van het controleplan “Rozen 2010” door de Werkvoorbereidingsunit van de Algemene Inspectiedienst een aantal bedrijven geselecteerd dat zich bezighoudt met de teelt van rozen onder glas. In dat kader is op 10 november 2010 controle uitgevoerd bij rozenkweker [bedrijf 2] te Almere. Bij een tweede bezoek aan het bedrijf toonde eigenaar [eigenaar bedrijf 2] een factuur van [verdachte] van 12 augustus 2010. Verbalisanten zagen dat door [verdachte] op 5 augustus 2010 15 kilogram bladvoeding was geleverd aan [eigenaar bedrijf 2] . [eigenaar bedrijf 2] toonde vervolgens de verpakking bladvoeding die hij nog op voorraad had staan, dit betrof een onaangebroken bruine zak. Op de zak was een wit etiket geplakt waarop vermeld stond:
Bladvoeding
(bewerkte kippenmest)
Volledig biologische meststof
(…)
Deze onaangebroken bruine papieren zak werd vervolgens in beslag genomen. [eigenaar bedrijf 2] gaf aan dat dit de bladvoeding betrof die vermeld stond op de getoonde factuur. Het betrof de verpakking die door [directeur verdachte] was geleverd en gefactureerd. De onaangebroken bruine zak werd voorzien van zegelnummer 7429en overhandigd aan het RIKILT. De inhoud van deze zak is bemonsterd en onderzocht door het RIKILT. Ten aanzien van zegelnummer 7429 werd na analyse vastgesteld dat in het monster Thuringiensis (beta-exotoxine) was aangetoond.
De rechtbank overweegt omtrent de verweren ten aanzien van de door het RIKILT uitgevoerde analyse het volgende.
De verdediging heeft een beroep gedaan op de Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten. Ingevolge deze Aanwijzing wordt een verdachte zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld indien er monsters zijn genomen. De analyseresultaten worden eveneens zo spoedig mogelijk aan de verdachte bekend gemaakt. Het hiervoor aangehaalde monster is genomen uit de onaangebroken bruine zak, welke onder [eigenaar bedrijf 2] in beslag werd genomen. [eigenaar bedrijf 2] werd als verdachte aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat [eigenaar bedrijf 2] rechten heeft kunnen ontlenen aan deze Aanwijzing. Dit geldt echter niet voor verdachte nu de Aanwijzing zich richt op de verdachte onder wie het monster in beslag is genomen.
Ten overvloede merkt de rechtbank hieromtrent op dat [directeur verdachte] , directeur van verdachte, tijdens zijn verhoor van 25 februari 2011 is geconfronteerd met de analyseresultaten van 23 februari 2011 van het RIKILT. Verdachte is dus wel degelijk op de hoogte gesteld van de resultaten van het RIKILT van 23 februari 2011.
In zoverre treft het verweer geen doel.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van strijd met de Wet deskundigen in strafzaken. Het type onderzoek als hier bedoeld wordt in de wet niet gelijkgesteld aan een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 150 Sv. Het betreft in casu immers onderzoek naar sporen en de analyse daarvan. Dit onderzoek kan ook door deskundigen van buiten de opsporingsinstanties worden verricht.
Zoals hiervoor al overwegen is verdachte op 25 februari 2011 gewezen op de onderzoeksresultaten. Op dat moment had verdachte al rechtsbijstand van een advocaat. Op grond van het bepaalde in artikel 30 Sv. had verdachte of haar raadsman kennisneming van processtukken kunnen verzoeken, eventueel door tussenkomst van de rechter-commissaris bij weigering van de officier van justitie. Namens verdachte is zo’n verzoek toen niet gedaan.
Van enig vormverzuim is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van de gehanteerde onderzoeksmethode overweegt de rechtbank het volgende.
Een risico op contaminatie heeft zich in het hiervoor aangehaalde onderzoek niet kunnen voordoen omdat het gaat om een monster uit een onaangebroken zak en niet om een monster uit een spuit of een emmer of iets dergelijks.
Ten aanzien van de deskundigheid van het RIKILT en de gehanteerde onderzoeksmethode overweegt de rechtbank dat het RIKILT onderdeel is van de internationale kennisorganisatie Wageningen UR (University & Research Centre). Het RIKILT doet onafhankelijk onderzoek naar de veiligheid en kwaliteit van voedsel. Het instituut is gespecialiseerd in de detectie, identificatie, functionaliteit en (mogelijk schadelijke) effectiviteit van stoffen in voedingsmiddelen en diervoeders.
Het RIKILT is dus een gespecialiseerd instituut dat in 2009 een analysemethode heeft ontwikkeld om de aanwezigheid van de subspecies Thuringiensis vast te stellen in gewasbeschermingsmiddelen. Deze methode wordt tot op heden nog steeds gebruikt. Het RIKILT heeft in 2013 over deze methode gepubliceerd in het tijdschrift ‘Analytical and Bioanalytical Chemistry’.
Monsters worden twee keer getest door twee verschillende medewerkers op twee verschillende tijdstippen. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank testresultaten met voldoende waarborgen omkleed en betrouwbaar te achten.
Ook in zoverre treft het verweer geen doel.
Door de verdediging is nog een analyserapport overgelegd van het onderzoekslaboratorium [naam onderzoekslaboratorium] . Uit niets blijkt dat [naam onderzoekslaboratorium] het monster dat is aangeboden heeft onderzocht op de aanwezigheid van subspecies Thuringiensis. Voorts is ook niet gebleken dat [naam onderzoekslaboratorium] daartoe de vereiste deskundigheid had. Verder valt uit het rapport op geen enkele wijze op te maken van welk bedrijf het monster van afkomstig is en wanneer het is genomen.
Naar aanleiding van het aantreffen van het middel Bitoxybacillin is onderzoek gedaan bij verdachte. Een van de verbalisanten werd te woord gestaan door mevrouw [echtgenote directeur verdachte] , echtgenote van directeur [directeur verdachte] . Nadat haar was meegedeeld dat er onderzoek naar het middel met de naam “bladvoeding” werd gedaan, werd door haar, nadat zij de administratie had geraadpleegd, meegedeeld dat het middel werd betrokken van het bedrijf [importbedrijf 1] . Een aantal documenten werd inbeslaggenomen.
Ook bij [importbedrijf 1] , [importbedrijf 2] en [importbedrijf 3] werd onderzoek ingesteld en werden documenten inbeslaggenomen.
Op 1 maart 2010 is een overeenkomst gesloten tussen [importbedrijf 1] en [verdachte] Deze overeenkomst houdt in:
[verdachte] , koopt van [importbedrijf 1]
Blad meststof. (volledig biologisch)
Deze wordt door [importbedrijf 1] legaal Nederland ingevoerd.
(…)
[directeur verdachte] verzorgt de verkoop aan zijn klanten.
Het dossier bevat verder onder meer de volgende documenten:
- Document 683: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] , gedateerd 25.05.2009 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 3] te Poeldijk; Consignee: [verdachte] te Oosteind betreffende 2000 kg Bitoxybacillin; 12 juni 2009; departure Berdsk, Russia;
- Document 113: te weten een verkoopfactuur van [importbedrijf 1] te Poeldijk aan [verdachte] Oosteind, gedateerd 12-06-2009 betreffende de levering van 2000 (kg) bladvoeding;
- Document 692: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] ., gedateerd 03.08.2009 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 3] te Poeldijk; Consignee: [verdachte] te Oosteind betreffende 5000 kg Bitoxybacillin; departure Berdsk, Russia;
- Document 36: te weten een paklijst, gedateerd 7 augustus 2009, waarbij als beschrijving van de goederen is vermeld: Bitoxybacillin;
- Document 116: te weten een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [verdachte] gedateerd 26-08-09 betreffende de levering van 1500 (kg) bladvoeding;
- Document 693: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] , gedateerd 16.02.2010 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 1] te Poeldijk; Consignee: [bedrijf 3] te Den Haag betreffende 5000 kg Bitoxybacillin; departure Berdsk, Russia;
- Documenten 122 en 123: te weten verkoopfacturen van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 23-03-2010 betreffende leveringen van 2500, respectievelijk 5000 (kg) bladvoeding;
- Document 701: een in de Russische taal gesteld document welk qua lay-out overeenkomt met de hiervoor aangehaalde documenten, gedateerd 28.05.2010 betreffende de levering van 5000 kg Bitoxybacillin. De rechtbank merkt omtrent dit document op dat de gebruikte Russische symbolen voor Bitoxybacillin exact overeenkomen met de symbolen op pagina 712 van het eindproces-verbaal, welke symbolen blijkens pagina 711 staan voor Bitoxybacillin.
- Document 120: te weten een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 09-07-2010 betreffende de levering van 5000 (kg) bladvoeding;
- Document 126, te weten een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 10-08-2010 betreffende de levering van 1000 (kg) bladglans;
- Document 711: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] , gedateerd 27.07.2010 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 2] te Poeldijk; Consignee: [bedrijf 3] te Den Haag betreffende 1000 kg Bitoxybacillin en 1000 kg Lepidocide; departure Berdsk, Russia;
- Document 127: een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 10-08-2010 betreffende de levering van 1000 (kg) bladvoeding;
- Document 718: te weten een invoice afkomstig van [bedrijf 1] ., gedateerd 02.11.2010 met als vermelding: Buyer: [importbedrijf 2] te Poeldijk; Consignee: [bedrijf 3] te Den Haag betreffende 2500 kg Bitoxybacillin; departure Berdsk, Russia;
- Document 130: een verkoopfactuur van [importbedrijf 2] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 22-12-2010 betreffende de levering van 2500 (kg) bladvoeding.
Expediteur [expediteur] heeft verklaard dat de rit vanuit Rusland ongeveer 6000 kilometer is en dat de rit van 2 december 2011 is gereden door de plaats Chodorovsk. Deze rit is op 13 december 2011 gelost. Met betrekking tot de leveringen heeft getuige [expediteur] documenten overgelegd, onder meer emailcorrespondentie tussen [getuige 1] (medewerker van [importbedrijf 1] en een medewerker van transporteur [transporteur]. Daarbij is als laadadres aangegeven: [bedrijf 1] te Berdsk, Russia. Als afleveradres is aangeven [importbedrijf 3] te Den Haag. Tevens is in een van de mailberichten aangegeven dat het gaat om een soort bladvoeding die in Rusland gewoon geproduceerd wordt maar in Nederland nog niet geregistreerd staat.
Uit rekeningafschriften van de Rabobank en ING blijkt dat door [verdachte] bedragen zijn overgemaakt op de rekening van [importbedrijf 2] en [importbedrijf 1] Verder blijkt dat op diverse data in 2010 door [importbedrijf 2] bedragen zijn overgemaakt op de rekening van [bedrijf 1].
De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij onder meer aan [eigenaar bedrijf 2] geleverd heeft. Verder heeft hij verklaard dat de verpakkingen bij [importbedrijf 1] werden geleverd en aldaar meteen gestickerd werden waarna het merendeel van de zakken meteen uitgeleverd werd aan klanten, die voor een deel in de buurt van [importbedrijf 1] gevestigd waren. Ook op het bedrijf had [verdachte] een voorraad liggen.
Tijdens het opsporingsonderzoek heeft de vertegenwoordiger van verdachte verklaard dat hij bij [importbedrijf 1] bladvoeding zag staan en dat het daarna is gaan lopen. De bladglans werkte niet maar de bladvoeding liep heel goed. De zendingen werden door [directeur verdachte] zelf opgehaald bij [bedrijf 3] . Na geconfronteerd te zijn met een aantal facturen heeft hij verklaard dat de bladvoeding en bladglans is geleverd door [importbedrijf 1] . Verklaard is ten slotte dat hij niet ontkent dat de bladvoeding de BN3 (oftewel Bitoxybacillin) is.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat [directeur verdachte] op kantoor kwam en aan de balie leveringen doorgaf. Verklaard is dat hij, [medeverdachte] , wist dat de Bitoxybacillin niet geregistreerd was in Nederland. De Bitoxybacillin moest onder een andere naam naar Nederland gehaald worden, te weten als bladvoeding. Bitoxybacillin werd vanaf 2009 gekocht bij [bedrijf 1] . in Rusland. [directeur verdachte] wilde hebben dat op de factuur bladvoeding werd vermeld. Als het product in Nederland was gearriveerd werd [directeur verdachte] hiervan in kennis gesteld; hij kon dan het product afhalen bij [bedrijf 3] in Den Haag.
[medeverdachte] is geconfronteerd met facturen van [importbedrijf 2] Over deze facturen heeft hij verklaard dat deze zijn verzonden aan verdachte. Voor de Bitoxybacillin werd de omschrijving bladvoeding gebruikt.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB. Samen met de “ [gezemelijke naam importbedrijven] ” heeft verdachte de in Nederland niet toegelaten gewasbestrijdingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide ingevoerd en voorhanden gehad en vervolgens op de Nederlandse markt gebracht.
De Russische fabrikant [bedrijf 1] heeft blijkens de facturen de gewasbeschermingsmidelen Bitoxybacillin en Lepidocide geleverd aan de “ [gezemelijke naam importbedrijven] ”; insecticiden die volgens de website van [bedrijf 1] de werkzame stoffen Bacillus Thuringiensis subspecies Thuringiensis en subspecies Kurstaki bevatten. Dat de zakken van [bedrijf 1] ook daadwerkelijk deze inhoud hadden, blijkt uit de testresultaten van het monster uit de zak bij rozenkweker [eigenaar bedrijf 2] . Naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande voldoende vast dat [bedrijf 1] meerdere malen Bitoxybacillin en Lepidocide heeft geleverd aan [importbedrijf 1] .
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [importbedrijf 1] De vertegenwoordigers van deze rechtspersonen hebben elkaar opgezocht en zijn een handel in Bitoxybacillin en Lepidocide begonnen. Daarbij zorgde [importbedrijf 1] voor de invoer van die middelen uit Rusland waarna de middelen werden verkocht aan verdachte die de middelen vervolgens verkocht aan zijn klanten.
Heeft zij daarop ook het opzet gehad?
Door verdachte is aangevoerd dat de wetenschap dat het zou gaan om gewasbeschermingsmiddelen met daarin een niet toegelaten stof ontbreekt.
Vooropgesteld wordt dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat opzettelijk is gehandeld in strijd met de wettelijke bepalingen. Voldoende is dat het opzet is gericht op het verrichten van de tenlastegelegde handelingen, te weten het invoeren, voorhanden hebben en op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Vastgesteld is dat verdachte handelde in gewasbeschermingsmiddelen. Dit brengt met zich mee dat zij geacht wordt te weten hoe de wetgeving op het gebied van gewasbescherming werkt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een onderzoeksplicht heeft. Onderzoek naar de onderhavige gewasbeschermingsmiddelen zou ook heel simpel geweest zijn. Werknemers van verdachte hadden eenvoudigweg kunnen googlen of kunnen informeren bij de Servicedesk van het CTGB of de door haar gekochte middelen in Nederland waren toegelaten. Al snel zou blijken dat die middelen in Nederland niet waren toegelaten. Door zulks na te laten heeft verdachte op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op de in artikel 20 WGB genoemde handelingen.
De rechtbank wijst overigens in dit kader nog op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. Verklaard is dat op verzoek van [directeur verdachte] op de facturen in plaats van Bitoxybacillin bladvoeding werd vermeld. Gelet hierop en gelet op hetgeen hiervoor aan bewijsmiddelen is opgenomen, stelt de rechtbank vast dat verdachte wel degelijk wist dat sprake was van invoer, voorhanden hebben en op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk overtreden van artikel 20 van de WGB, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
In het kader van het hiervoor al aangehaalde controleplan “Rozen 2010” door de Werkvoorbereidingsunit van de Algemene Inspectiedienst is een aantal bedrijven geselecteerd dat zich bezighoudt met de teelt van rozen. In dat kader is op 10 november 2010 een controle uitgevoerd bij rozenkweker [bedrijf 2] te Almere. Bij een tweede bezoek aan het bedrijf toonde eigenaar [eigenaar bedrijf 2] een verkoopfactuur van [verdachte] van 12 augustus 2010. Deze factuur zag op een levering van 15 kilogram bladvoeding door [verdachte] Door [eigenaar bedrijf 2] werden nog vier verkoopfacturen afkomstig van [verdachte] overhandigd, eveneens met de vermelding “bladvoeding”.
Naar aanleiding van het aantreffen van het middel Bitoxybacillin is ook onderzoek gedaan bij verdachte. Een groot aantal documenten is daarbij in beslag genomen, onder meer verkoopfacturen voor de levering van “bladvoeding” en “bladglans” aan diverse afnemers in de periode van 19 mei 2009 tot en met 31 december 2010.
De vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard dat als er bladvoeding werd geleverd er een pakbon en vervolgens een factuur werden gemaakt.
De rechtbank overweegt dat het in werkelijkheid ging om Bitoxybacillin en Lepidocide. Dit volgt onder meer uit het hiervoor onder feit 1 aangehaalde analyserapport van het RIKILT, de documenten 126, 127en 711en uit de verklaring van [medeverdachte]. Deze heeft verklaard dat hij op verzoek van [directeur verdachte] op de facturen in plaats van Bitoxybacillin “bladvoeding” heeft vermeld en in plaats van Lepidocide “bladglans”.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte opzettelijk verkoopfacturen heeft vervalst.
Ten aanzien van feit 3
In het kader van het hiervoor aangehaalde controleplan “Rozen 2010” is door [eigenaar bedrijf 2] een onaangebroken papieren zak getoond welke geleverd was door [verdachte]
Op het etiket stond vermeld:
“Bladvoeding
(bewerkte kippenmest)
(….)”
De inhoud van deze zak is bemonsterd en geanalyseerd door het RIKILT. Vastgesteld werd dat in het monster Thuringiensis (beta-exotoxine) was aangetoond.
Dergelijke zakken met dezelfde tekst zijn ook aangetroffen bij andere bedrijven. Deze zaken waren geleverd door [directeur verdachte].
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verdachte verklaard dat hij stickers op zakken heeft geplakt. Hij nam zelf de stickers mee. Verpakkingen kwamen aan bij [importbedrijf 1] in ’s-Gravenhage waarna ze meteen gestickerd en vervolgens uitgeleverd werden aan klanten. Verklaard is ook dat er misschien de eerste keer al stickers op zaten.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft over de bruine zakken verklaard dat de stickers er door [directeur verdachte] zijn opgebracht. Hij bracht ze mee. Bij binnenkomst van de Bitoxybacillin vanuit Rusland waren [getuige 1] en hijzelf aanwezig. Op de bruine zakken was een sticker met aanduidingen door [bedrijf 1] gedaan. Op de sticker stond in elk geval vermeld “Bitoxybacillin”. Op verzoek van [directeur verdachte] heeft hij samen met zijn medewerkers [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] bij de omstickering geholpen. Of de stickers werden geheel verwijderd of er werd over de bestickering heen geplakt.
[medeverdachte] zijn ook een afbeeldingen getoond van groen/witte zakken. Hierover heeft hij verklaard dat dit de zakken zijn zoals deze werden aangeleverd door [bedrijf 1]. [directeur verdachte] had toen stickers bij zich met de aanduiding:
“Farmers house
Gemalen kippenmest (…)”.
De verklaring van [medeverdachte] dat de zakken zijn omgestickerd vindt steun in de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2]en [getuige 3].
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte zich, tezamen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door het aanbrengen van stickers op zakken, op welke stickers een andere aanduiding van de inhoud stond, dan in werkelijkheid in de zakken zat, gedurende de periode als hiervoor onder feit 1 aangegeven.