In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in 2009 gescheiden is, had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen over het jaar 2010, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.999. De inspecteur handhaafde deze aanslag na bezwaar, waarop de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 18 december 2015 zijn beide partijen gehoord en is het onderzoek geschorst om nadere schriftelijke reacties in te dienen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende de kosten van de eigen woning volledig voor zijn rekening neemt, maar dat de betaalde hypotheekrente slechts voor de helft aftrekbaar is. De rechtbank oordeelt dat de wet niet toestaat dat de hypotheekrente volledig in aftrek wordt gebracht, ook al zou dit voor de belanghebbende een onredelijke uitkomst opleveren. De rechtbank volgt de inspecteur in zijn standpunt dat de aanslag moet worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 1.999, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is aangetoond dat de belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de inspecteur gelast het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden.