Op 21 april 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de waardering van zijn onroerende zaak op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015. De heffingsambtenaar had op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan op het bezwaar van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de belanghebbende het beroepschrift te laat had ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval was de termijn verstreken op 13 november 2015, terwijl het beroepschrift pas op 14 november 2015 was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het beroepschrift tijdig was ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard en er geen inhoudelijke beoordeling van de gronden van het beroep heeft plaatsgevonden.