ECLI:NL:RBZWB:2016:2639

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
AWB- 16_1903 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging subsidieverlening voor wijkcentrum met betrekking tot haalbaarheidsonderzoek en begroting

Op 28 april 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot de wijziging van de subsidieverlening voor het beheer en de exploitatie van een wijkcentrum. Verzoekster, een stichting, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 1 maart 2016 was genomen. Dit besluit hield in dat het subsidiebedrag voor het wijkcentrum was teruggebracht tot een derde, omdat verzoekster niet had voldaan aan de verplichtingen om een haalbaarheidsonderzoek en een sluitende begroting over te leggen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de wijziging van het subsidiebedrag vanaf maart gerelateerd is aan de uitkomsten van het herhuisvesten van de aanwezige huurders. Verzoekster voerde aan dat zij wel degelijk aan de voorwaarden voor de subsidie had voldaan en dat het college haar niet de gelegenheid had geboden om haar conceptplan voor te leggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verplichting tot het overleggen van het haalbaarheidsonderzoek en de begroting betrekking had op de periode na 1 juli 2016 en dat het college ten onrechte het subsidiebedrag had gewijzigd op basis van het ontbreken van deze documenten.

De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en het college werd opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden, evenals de proceskosten die verzoekster had gemaakt. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/1903 VV

uitspraak van 28 april 2016 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam stichting], te [vestigingsplaats stichting], verzoekster,

gemachtigde: [naam gemachtigde]
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 1 maart 2016 (bestreden besluit) inzake de wijziging van de subsidieverlening voor het beheer en de exploitatie van een wijkcentrum.
Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 april 2016. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde], [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde], [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster heeft op 9 oktober 2015 € 62.000,-- subsidie gevraagd voor het beheer en de exploitatie van wijkcentrum [naam wijkcentrum] in 2016.
Bij besluit van 11 december 2015 heeft het college € 31.000,-- subsidie verleend voor de periode 1 januari 2016 tot 1 juli 2016 omdat de wijkfunctie per 1 juli 2016 vervalt. In deze subsidieverlening is de volgende toelichting opgenomen:
“Vanaf 1 juli 2016 vervalt de wijkcentrumfunctie (…en) vervalt per diezelfde datum de mogelijkheid tot het verkrijgen van een exploitatiesubsidie.
In de raadscommissie Maatschappij van 18 november 2015 is door het college aangegeven dat uw stichting nog een mogelijkheid zal worden geboden om te komen tot een sluitende begroting zonder gemeentelijke bijdragen (…).
Dit zal plaatsvinden door een (financieel) haalbaarheidsonderzoek waarbij nog eenmaal wordt onderzocht of er kan worden gekomen tot een sluitende exploitatie. Een onderzoek waarbij de gemeente u als bestuur in zal ondersteunen en waarvan de (richtinggevende) uitkomsten in februari 2016 gereed moeten zijn. (…).
Wij maken u erop attent dat indien de uitkomsten van het (richtinggevende) onderzoek dat in februari 2016 gereed moet zijn, niet zullen leiden tot een gewijzigd inzicht, ons besluit tot beëindiging van de exploitatiesubsidie per 1 juli 2016 blijft gehandhaafd.
In dat geval zullen wij - samen met uw bestuur – de periode maart tot en met juni 2016 de inspanningsverplichting op ons nemen om te komen tot herhuisvesting van de bij u aanwezige huurders. Dit kan daarnaast beteken dat het maandelijkse subsidiebedrag vanaf maart kan worden gewijzigd”.
Bij het bestreden besluit heeft het college het besluit van 11 december 2015 ingetrokken en een bedrag van € 10.333,33 aan subsidie verleend voor de periode 1 januari 2016 t/m 29 februari 2016 omdat het college op 1 maart 2016 nog geen onderzoeksresultaten of begroting heeft ontvangen.
2. Verzoekster heeft aangevoerd dat volgens haar wel is voldaan aan alle voorwaarden voor toekenning van de subsidie van € 31.000,--. Daarbij heeft zij gewezen op het convenant met de gemeente Breda d.d. 8 januari 2009 over het voortbestaan (het niet slopen) van buurthuis [naam buurthuis] tot ten minste vijf jaar na oplevering van de brede school [naam brede school]. Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat zij een conceptplan heeft opgesteld om per 1 juli 2016 zelfstandig te kunnen functioneren zonder subsidie van de gemeente, maar dat het college haar de gelegenheid niet meer heeft geboden om dit concept voor te leggen en te bespreken. Naar verzoekster heeft gesteld is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Ze heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat het college de subsidie ook dient te verlenen over de periode 1 maart 2016 tot 1 juli 2016, dan wel een zodanige voorziening te treffen dat de nadelige gevolgen voor haar zoveel mogelijk worden weggenomen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De voorzieningenrechter heeft op 24 maart 2016 aan verzoekster verzocht om aan de hand van een concrete financiële onderbouwing aan te tonen dat sprake is van dermate spoedeisend belang dat zij niet meer in staat is om de beslissing op haar bezwaarschrift af te wachten. Uit de door verzoekster overgelegde nadere stukken blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam dat haar financiële positie het aannemen van onverwijlde spoed in vorenbedoelde zin rechtvaardigt.
5.1
Artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat, zolang de subsidie niet is vastgesteld het bestuursorgaan de subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger kan wijzigen, indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
5.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de in het besluit van 11 december 2015 opgenomen verplichting van het overleggen van het haalbaarheidsonderzoek en een sluitende begroting gerelateerd aan de periode na 1 juli 2016. De mededeling dat het college in de raadscommissie heeft aangegeven dat nog een mogelijkheid zal worden geboden om te komen tot een sluitende begroting zonder gemeentelijke bijdragen, ziet op de exploitatie van het wijkcentrum na 1 juli 2016. Dit wordt benadrukt door de zin dat als de uitkomsten van het onderzoek niet zullen leiden tot een gewijzigd inzicht, het besluit tot beëindiging van de exploitatiesubsidie per 1 juli 2016 blijft gehandhaafd. In het verlengde van het vorenstaande leest de voorzieningenrechter de door het college aangegeven consequentie dat het maandelijkse subsidiebedrag vanaf maart kan worden gewijzigd aldus dat deze wijziging gerelateerd is aan de uitkomsten van de inspanningsverplichting tot het herhuisvesten van de aanwezige huurders.
5.3
Nu de in geding zijnde wijziging van de subsidie ten onrechte is gebaseerd op het ontbreken van een haalbaarheidsonderzoek en een sluitende exploitatie en voorts niet is gebleken van herhuisvesting van aanwezige huurders, biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb geen grondslag voor het bestreden besluit. Ter voorkoming van onevenredig nadeel in vorenbedoelde zin zal het bestreden besluit daarom worden geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
Daarnaast veroordeelt de voorzieningenrechter het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 334,-- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.
P.H.M. Verdonschot, griffier C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.