ECLI:NL:RBZWB:2016:2666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
02/820365-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door boekhoudster van werkgever met fictieve facturen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een aanzienlijk geldbedrag van haar werkgever. De verdachte, werkzaam als boekhoudster, heeft gedurende een periode van meer dan drie jaar door middel van het aanmaken van fictieve facturen en het wijzigen van rekeningnummers, in totaal € 126.976,13 verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de verduistering.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 115.000,= ten behoeve van de benadeelde partij. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en de zorg voor haar 15-jarige zoon met ADHD en PDD-NOS. Ondanks deze omstandigheden heeft de rechtbank de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen door de verdachte zwaar laten wegen in de strafoplegging.

De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 123.500,= gevorderd, maar is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat deze al in een eerdere civiele procedure was behandeld. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals vermeld in het Wetboek van Strafrecht, en heeft de beslissing op basis van de bewezenverklaring en de strafbaarheid van de verdachte genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820365-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 mei 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. N. Heijkant, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 april 2016, waarbij de officier van justitie, mr. Van Setten, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2011 tot en met 30 september
2014 te Etten-Leur opzettelijk een of meerdere geldbedragen van in totaal
ongeveer 126.976,13 Euro, in elk geval enig goed/geldbedrag, dat/die geheel of
ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit
hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhoudster, in elk
geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend, door
- in het boekhoudsysteem Exact een (fictieve) factuur op naam van een
bestaande klant aan te maken en/of
- ( vervolgens) het rekeningnummer van die bestaande klant te wijzigen in haar,
verdachte's bankrekening nummer zijnde Rabo rekening [rekeningnummer] en/of
- ( vervolgens) in het Exact systeem een batch-betaling uit te draaien en/of na
het samenstellen van de batch betaling deze naar de Rabobankrekening van [benadeelde partij]
te verzenden en/of
- ( vervolgens) nadat de facturen door de Rabobank waren uitbetaald aan
klanten van [benadeelde partij] , de stamgegevens terug te zetten naar het juiste
rekeningnummer van de bestaande klant.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd, nu verdachte het ten laste gelegde heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 april 2016 [1] ;
- de (aanvullende) aangifte van [naam] namens [benadeelde partij] [2] ;
- het bij deze aangifte gevoegde overzicht van facturen [3] ;
- de bankafschriften van de bankrekening van verdachte waarop de zien is dat de op het hiervoor genoemde overzicht vermelde bedragen inclusief vermelding van factuurnummers zijn overgemaakt op de bankrekening van verdachte [4] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zijin
of omstreeksde periode van 01 augustus 2011 tot en met 30 september
2014 te Etten-Leur opzettelijk
een of meerderegeldbedragen van in totaal
ongeveer 126.976,13 Euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat/die
geheel of
ten deletoebehoorde
(n
)aan [benadeelde partij] ,
in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte,en welk
(e
)goed
(eren
)verdachte uit
hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking
van/als boekhoudster
, in elk
geval anders dan door misdrijfonder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend, door
- in het boekhoudsysteem Exact een
(fictieve
)factuur op naam van een
bestaande klant aan te maken en
/of
-
(vervolgens
)het rekeningnummer van die bestaande klant te wijzigen in haar,
verdachte's bankrekening nummer zijnde Rabo rekening [rekeningnummer] en
/of
-
(vervolgens
)in het Exact systeem een batch-betaling uit te draaien en
/ofna
het samenstellen van de batch betaling deze naar de Rabobankrekening van [benadeelde partij]
te verzenden en
/of
-
(vervolgens
)nadat de facturen door de Rabobank waren uitbetaald aan
klanten van [benadeelde partij] , de stamgegevens terug te zetten naar het juiste
rekeningnummer van de bestaande klant.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de schademaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte iedere maand € 400,= afbetaalt op de totale vordering van € 142.400,= en dat thans nog een bedrag openstaat van € 115.000,=.
Verdachte heeft een schuld van in totaal € 240.000,=. Zij heeft de feiten gepleegd toen zij in een psychische onbalans verkeerde, onder andere door relationele problemen met haar voormalige partner. Verdachte lijdt aan burn-outklachten, depressies en heeft extreme verlatingsangst. Zij is in januari 2016 gestart met een traject bij de GGZ en is inmiddels verwezen naar een gespecialiseerde GGZ-instelling voor cognitieve en schematherapie. Verdachte zal na deze strafzaak met deze behandeling beginnen. Voorts draagt verdachte zorg voor haar 15-jarige zoon die ADHD en PDD-NOS heeft.
Verdachte heeft zelf nog op zitting naar voren gebracht dat zij sinds november 2015 een jaarcontract heeft bij haar nieuwe werkgever [naam bedrijf] en dat zij er alles aan wil doen om die baan te behouden.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de op te leggen straf en maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een aanzienlijk geldbedrag van haar werkgever. Gedurende een periode van ruim 3 jaar heeft zij - als boekhoudster werkzaam bij haar werkgever - door middel van het aanmaken van fictieve facturen en uitbetaling van deze facturen op haar eigen bankrekening een bedrag van € 126.976,13 verduisterd.
Door haar handelen heeft zij het vertrouwen dat haar werkgever in haar als boekhoudster gesteld heeft, op een grove wijze beschaamd. Zij heeft daarbij misbruik gemaakt van de mogelijkheden die haar door het binnen het bedrijf gehanteerde boekhoudsysteem werden geboden om via fictieve facturen van bestaande klanten bedragen naar haar eigen bankrekening over te maken zonder dat dat gelijk ontdekt werd.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat zij haar werkgever langdurig op deze wijze bedrogen heeft.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten die de rechtbank als uitgangspunt voor een op te leggen straf hanteert, zou voor een fraude ter hoogte van € 125.000,= een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden passend zijn.
Aan de andere kant houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met haar persoonlijke omstandigheden, zoals deze op zitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte door haar persoonlijkheid en de situatie waarin zij zich bevond psychisch niet in balans was, hetgeen overigens niet maakt dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten daarmee goed gepraat zijn.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte zich onder behandeling van de GGZ heeft gesteld en voornemens is om zich, nadat deze strafzaak is beëindigd, te laten behandelen middels cognitieve en schematherapie. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat verdachte de zorg heeft over haar 15-jarige zoon die ADHD en PDD-NOS heeft en dat zij daarnaast een baan van 32 uur per week heeft. Zij heeft voorts hoge schulden zodat het opleggen van een geldboete niet passend is.
Verdachte is bezig om haar schuld aan [benadeelde partij] zoveel mogelijk af te lossen, hoewel de rechtbank zich realiseert dat de huidige aflossing van € 400,= per maand betekent dat een volledige afbetaling van deze schuld een kwestie van vele jaren zal zijn, nog los van de overige schulden die verdachte nog heeft.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte.
De rechtbank zal dan ook naast de geëiste werkstraf van 160 uur aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 3 maanden teneinde de ernst van de feiten te benadrukken en teneinde verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en wel ter hoogte van € 115.000,=, dient te worden opgelegd ten behoeve van [benadeelde partij] . Verdachte is immers jegens [benadeelde partij] naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De hoogte van het thans resterende schadebedrag valt niet precies vast te stellen. De verdediging heeft ter zitting aangegeven dat dit bedrag op dit moment
€ 115.000,= zou zijn en de heer [naam] van [benadeelde partij] heeft dit bedrag niet weersproken. De rechtbank zal derhalve ten behoeve van de schademaatregel het resterende schadebedrag vaststellen op een bedrag van € 115.000,=.
De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel zowel in het belang van verdachte als in het belang van [benadeelde partij] . Betalingen door verdachte in het kader van deze maategel aan de staat verricht, strekken - anders dan bij de incasso in termijnen van het in het civiele vonnis vastgestelde bedrag - in het algemeen tot voldoening aan [benadeelde partij] zonder dat daar nog deurwaarders- of andere kosten vanaf worden getrokken. Door via de schademaatregel de inning van de schade te regelen zal verdachte geen dan wel minder kosten hoeven te betalen en zal [benadeelde partij] eerder het volledige schadebedrag hebben geïnd.
Ofschoon het, gelet op de tussen verdachte en [benadeelde partij] getroffen afbetalingsregeling, in de rede zou liggen om op de voet van art 24a van het Wetboek van Strafrecht een betaling in termijnen op te leggen, ziet de rechtbank daarvan af. Noch het belang van [benadeelde partij] noch het belang van verdachte is daarmee voldoende gediend. Immers in geval de draagkracht van verdachte toe of af neemt, moet dat tot een aanpassing van het overeengekomen termijnbedrag kunnen leiden, terwijl dat op de voet van art 24a van het Wetboek van Strafrecht in beginsel niet mogelijk is. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat het CJIB de tussen verdachte en [benadeelde partij] getroffen regeling tot uitgangspunt zal nemen en niet een eigen strakker regime zal gaan hanteren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van
€ 123.500,= terzake van het feit dat aan verdachte ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu ter zitting is gebleken dat deze vordering reeds in een eerdere civiele procedure bij de burgerlijke rechter aan de orde is geweest en toen is toegewezen. Het vonnis dienaangaande is onherroepelijk. De benadeelde partij heeft derhalve geen belang meer bij een behandeling van de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Verduistering, gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
Maatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , € 115.000,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 180 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil (BP.15).
Dit vonnis is gewezen door mr. Van de Wetering, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 mei 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2014225978 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1044.
2.Het proces-verbaal van (aanvullende) aangifte, pagina’s 094 t/m 096 van voornoemd eind-proces-verbaal.
3.Het geschrift, te weten een overzicht van facturen, pagina 100 van voornoemd eind-proces-verbaal.
4.Geschriften, te weten bankafschriften, pagina’s 864, 866, 878, 881, 882, 885, 886, 888, 890, 893, 897, 914, 918, 921, 923, 930, 933, 935, 937, 940, 943, 945, 947, 951, 953, 957, 960 en 968 van voornoemd eind-proces-verbaal.