ECLI:NL:RBZWB:2016:2976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
%16/2060%
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing geluidhinder luchtvaart voor militaire oefeningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 mei 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een ontheffing van de minister van Defensie. De ontheffing betrof het toestaan van nachtelijke vluchten en oefendoorstarts door het Defensie Helikopter Commando (DHC) op de militaire luchthaven Gilze-Rijen in de zomerperiode van 2016. De minister had deze ontheffing verleend voor nationale en internationale oefeningen, waaronder trainingen voor de VN-missie MINUSMA in Mali. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister bij de belangenafweging voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden, ondanks de geluidsoverlast die deze nachtvluchten met zich meebrengen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en dat de noodzaak voor de nachtvluchten voldoende aannemelijk was gemaakt. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de ontheffing te schorsen. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de operationele noodzaak van het DHC en de belangen van de omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/2060 WET VV

uitspraak van 18 mei 2016 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

en

de minister van Defensie, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde].
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam belanghebbende], te [vestigingsplaats belanghebbende].

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 maart 2016 (bestreden besluit) van de minister inzake het verlenen van een ontheffing aan [functie betrokkene] van [naam belanghebbende]. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 mei 2016. Het verzoek is gelijktijdig behandeld met het beroep van verzoeker met zaaknummer BRE 15/7366 WET. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde]. Namens [naam belanghebbende] zijn verschenen [naam betrokkene] ([functie betrokkene]), [naam betrokkene] ([functie betrokkene]) en [naam gemachtigde].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 14 januari 2016 heeft [functie betrokkene] van [naam belanghebbende] een verzoek om ontheffing van de Regeling beperking geluidhinder luchtvaart (Regeling) ingediend voor [naam object]), [naam object]) en [naam object]).
Bij het bestreden besluit heeft [naam verlener ontheffing] namens de minister de aangevraagde ontheffing verleend. De ontheffing is - voor zover het de [naam object] betreft verleend van het verbod:
om oefendoorstarts uit te voeren na 22:00 uur, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel f, onder 1, van de Regeling. De ontheffing heeft betrekking op bepaalde dagen in de weken 17, 18, 19, 24, 26, 28, 29 en 33 van 22:00 uur tot 01:00 uur;
op vluchten voor oefendoeleinden op werkdagen na 00:00 uur, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel e, onder 1, van de Regeling. De ontheffing heeft betrekking op bepaalde dagen van 00:00 uur tot 01:00 uur in de weken in de weken 17, 18, 19, 24, 26, 28, 29 en 33.
Verzoeker, woonachtig in de nabijheid van [naam object], heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Verzoeker voert, samengevat, aan dat de minister ten onrechte de ontheffing aan [functie betrokkene] van [naam belanghebbende] heeft verleend. Verzoeker betwist de noodzaak van het verlenen van de ontheffing, nu de minister niet heeft aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval en het uitvoeren van vluchten en oefendoorstarts in duisternis reeds mogelijk is in de reguliere avondvliegperiode van september tot en met april voor 22:00 uur. Door jaarlijks een ontheffing te verlenen voor deze activiteiten is volgens verzoeker inmiddels geen sprake meer van een uitzondering, maar van een standaardontheffing. Bovendien is het volgens verzoeker niet noodzakelijk om oefendoorstarts uit te voeren op [naam object], nu deze oefendoorstarts ook op [naam object] kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast brengt verzoeker naar voren dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen, nu hij reeds veel geluidsoverlast ervaart van [naam object] en als gevolg van de verleende ontheffing zijn avond- en nachtrust wordt verstoord.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder e, van de Luchtvaartwet – voor zover hier van belang – kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften worden gegeven ter beperking van de geluidhinder door luchtvaartuigen.
Op grond van artikel 174 van de Wet geluidhinder kan, indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
De in deze artikelen bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit beperking geluidhinder luchtvaartuigen (Besluit).
Artikel 2 van het Besluit bepaalt dat met betrekking tot het uitvoeren van vluchten door de minister voorschriften worden gegeven ter beperking van de geluidhinder door luchtvaartuigen. Deze voorschriften zijn neergelegd in de Regeling.
Op grond van artikel 1 van de Regeling – voor zover hier van belang – moeten met betrekking tot het uitvoeren van vluchten met militaire luchtvaartuigen binnen de plaatselijke verkeersleidingsgebieden rond militaire luchthavens de volgende voorschriften worden nagekomen:
1. het vliegen voor oefendoeleinden is voor militaire luchtvaartuigen niet toegestaan op werkdagen na 00.00 uur plaatselijke tijd tot 07:00 uur plaatselijke tijd of zoveel eerder als de uniforme daglichtperiode aanbreekt, en op vrijdagen vanaf 17.00 uur, zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen;
1. militaire luchtvaartuigen mogen na 22.00 uur plaatselijke tijd geen oefendoorstarts uitvoeren, met uitzondering van [naam object] waar militaire helikopters van 1 oktober tot 1 mei tot 22:30 uur plaatselijke tijd en van 1 mei tot 1 oktober tot 23.30 uur plaatselijke tijd oefendoorstarts mogen uitvoeren.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling kan de minister van Defensie ten behoeve van nationale of internationale oefeningen ontheffing verlenen van artikel 1, onderdeel e, onder 1, en onderdeel f, onder 1.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat aan de ontheffing voorschriften kunnen worden verbonden.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de ontheffing onder beperking kan worden verleend.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit artikel 5, eerste lid, van de Regeling volgt dat de minister bevoegd is om ten behoeve van nationale of internationale oefeningen ontheffing te verlenen van artikel 1, onderdeel e, onder 1, (het vliegen voor oefendoeleinden na 00:00 uur) en onderdeel f, onder 1, (het uitvoeren van oefendoorstarts na 22:00 uur) van de Regeling.
Anders dan bij de in 2014 verleende ontheffing is, als gevolg van de wijziging van artikel 5 van de Regeling bij besluit van 14 oktober 2014 (Staatscourant 2014, 28717), nu uitsluitend de vraag of de ontheffing wordt verleend ten behoeve van nationale of internationale oefeningen. Het is voor het vaststellen van de bevoegdheid van de minister dus, anders dan verzoeker stelt, niet meer vereist dat sprake is van een bijzonder geval.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de ontheffing is verleend ten behoeve van nationale en internationale oefeningen, waaronder het trainen met het uitvoeren van vluchten bij duisternis ten behoeve van de VN-missie MINUSMA in Mali. Verzoeker heeft dit ook niet betwist. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de minister bevoegd was om de ontheffing te verlenen.
6. Vervolgens ligt ter beoordeling aan de voorzieningenrechter de vraag voor of de minister in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Voor de beantwoording van deze vraag is van belang dat de minister bij de uitoefening van haar bevoegdheid om een dergelijke ontheffing te verlenen over beleidsvrijheid beschikt. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen. Ter beoordeling staat dan ook de vraag of de minister na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen.
7. Het belang van [naam belanghebbende] bij het verlenen van de ontheffing is gelegen in het trainen op vliegen in duisternis, de vliegers in gereedheid te brengen voor de VN-missie in Mali en het kunnen plaatsvinden van rotatie van vliegers om deze missie voort te zetten. Daartegenover staat het belang van verzoeker, die reeds geluidsoverlast ervaart en als gevolg van de ontheffing op bepaalde dagen in de maanden april tot en met september van 22:00 uur tot 01:00 uur meer geluidsoverlast zal ervaren, waardoor zijn avond- en nachtrust wordt verstoord.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de minister bij de belangenafweging een doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van [naam belanghebbende].
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [naam belanghebbende] de noodzaak voor het verlenen van de ontheffing voldoende aannemelijk gemaakt. [naam belanghebbende] heeft ter zitting toegelicht dat het uitvoeren van vluchten in duisternis regelmatig moet worden herhaald om de geoefendheid van de vliegers op peil te houden. [naam belanghebbende] heeft daarom de voorkeur om standaard iedere zomer vluchten in duisternis uit te voeren. De minister heeft echter, met het oog op de overlast voor de omgeving van [naam object], in de Regeling ervoor gekozen om deze vluchten niet standaard toe te staan. [naam belanghebbende] heeft daarop het trainingsprogramma zodanig aangepast dat de geoefendheid van de vliegers binnen de reguliere avondvliegperiode in de winter op peil kan worden gehouden. Als gevolg van de VN-missie in Mali is het volgens [naam belanghebbende] echter niet mogelijk om de helikoperbemanningen binnen de reguliere avondvliegperiode in de winter voldoende te trainen vanwege de beperkte beschikbaarheid van materiaal en personeel. De voorzieningenrechter acht dit niet onaannemelijk. Verder heeft de voorzieningenrechter geen reden om te twijfelen aan de toelichting van [naam belanghebbende] ter zitting dat het voor [naam belanghebbende] niet mogelijk is om uitsluitend op [naam object], waar in de directe omgeving minder geluidgevoelige objecten zijn gelegen, te trainen. Op [plaats object] zijn namelijk geen toereikende voorzieningen in de vorm van personeel en materiaal aanwezig om daar alle oefeningen uit te voeren. Bovendien wordt het vliegen van de thuisbasis [plaats object] naar [plaats object] zelf ook als een oefening aangemerkt.
Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat de minister bij het verlenen van de ontheffing voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Uit de toelichting bij het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat het uitgangspunt van [naam belanghebbende] is om de oefendoorstarts na 22:00 uur zoveel mogelijk op [plaats object] uit te voeren om vermijdbare geluidsoverlast te voorkomen. De oefendoorstarts worden dan tot 00:30 uur uitgevoerd op [plaats object] en vervolgens vliegen de helikopters nog éénmaal terug naar de thuisbasis [plaats object]. De voorzieningenrechter stelt vast dat - in tegenstelling tot de in 2015 verleende ontheffing - dit uitgangspunt ten onrechte niet als voorwaarde aan de ontheffing is verbonden. Ter zitting heeft de minister dit erkend en toegezegd dat dit gebrek zal worden hersteld in de beslissing op bezwaar. [naam belanghebbende] heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat reeds overeenkomstig het uitgangspunt wordt gehandeld. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Op dit punt bestaat dan ook geen noodzaak om een voorlopige voorziening te treffen. Daarnaast is gebleken dat [naam belanghebbende] ook in 2015 overeenkomstig het uitgangspunt heeft gehandeld, nu in dat jaar op slechts 7 van de in totaal 31 avonden oefendoorstarts zijn uitgevoerd op [naam object]. Bovendien is in artikel 2, derde lid, van het bestreden besluit wel de voorwaarde opgenomen dat tijdens vluchten boven land, beneden een hoogte van 3.000 voet boven grondniveau, de route zodanig moet worden gekozen dat het optreden van vermijdbare geluidhinder wordt voorkomen.
9. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het verlenen van de ontheffing aan [functie betrokkene] van [naam belanghebbende], met het herstellen van het geconstateerde gebrek in de beslissing op bezwaar, naar verwachting in stand kan blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.A. Laheij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.