ECLI:NL:RBZWB:2016:3013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
AWB 15_6182
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake subsidieaanvraag door gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door een stichting tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De stichting had een subsidieaanvraag ingediend voor een project, maar deze aanvraag was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang meer bestond. De rechtbank overwoog dat de Subsidieregeling, waarop de aanvraag was gebaseerd, een incidentele regeling betrof die inmiddels niet meer bestond. Bovendien was de periode waarbinnen de subsidieaanvraag betrekking had, verstreken. De rechtbank concludeerde dat de stichting geen schade had geleden door het niet verkrijgen van de subsidie en dat er geen rechtstreeks belang was voor de medewerkers van de stichting, aangezien zij geen beroep hadden ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep derhalve niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. S. Ketelaars-Mast als voorzitter en mr. C.A.F. van Ginneken en mr. F.P.J. Schoonen als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/6182 BELEI

uitspraak van 19 mei 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam stichting] te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.R. Botman,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 augustus 2015 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van een subsidieaanvraag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 maart 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.P. de Gier en drs. F. Schalken.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Door de raad van de gemeente Tilburg is bij de vaststelling van de begroting voor 2015 een bedrag van € 440.000,- beschikbaar gesteld voor de aanpak jeugdwerkloosheid. Er zijn 33 aanvragen ingediend voor een totaalbedrag van € 2.671.749,-. Door eiseres is een aanvraag ingediend voor het project Samen-Werkt-2015 voor een bedrag van maximaal € 375.000,-.
Bij besluit van 2 april 2015 (primair besluit) is de aanvraag van eiseres afgewezen omdat niet wordt voldaan aan het criterium dat het project een incidenteel karakter moet hebben en geen structurele bekostiging mag zijn. Het project is eerder gesubsidieerd en omdat de resultaten niet of nauwelijks bekend zijn, kan niet gemeten worden of de resultaten bovenmatig effectief zijn. Daarnaast vindt het college het project kwetsbaar vanwege het beperkte aantal professionele coaches en zijn er meerdere soortgelijke projectvoorstellen ingediend waarmee het college betere ervaring heeft.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank overweegt dat aan een inhoudelijke beoordeling van een besluit en de gronden daartegen pas toegekomen kan worden als er sprake is van een voldoende procesbelang.
Volgens vaste rechtspraak is slechts sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. De vraag of nog belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van een besluit dient te worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die uiterlijk ter zitting bekend zijn geworden; in onderhavige zaak dus op 21 maart 2016.
3. Eiseres zou graag een rechtbankoordeel willen over de vraag of zij voldoet aan de subsidievoorwaarden die zijn neergelegd in artikel 5 van de Subsidieregeling. Een dergelijk oordeel is echter een vorm van een principieel belang dat onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. In deze procedure kan namelijk niet meer worden bereikt dat het door eiseres ingediende projectplan daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De rechtbank overweegt hierbij dat de Subsidieregeling, waarop de aanvraag is gebaseerd, een incidentele regeling betrof. Deze Subsidieregeling bestaat niet meer. Daarnaast ziet de door eiseres ingediende subsidieaanvraag op een bepaalde periode, welke inmiddels is verstreken. Gesteld noch gebleken is van schade die eiseres door het niet verkrijgen van de subsidie zou hebben geleden. Namens eiseres is ter zitting aangegeven dat voor drie van haar medewerkers de dienstbetrekking is beëindigd en dat zij (ook) voor deze personen wenst op te komen. Namens deze personen is evenwel geen beroep ingesteld, zodat hierin geen rechtstreeks, maar slechts een afgeleid belang kan worden gezien.
4. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het procesbelang aan het beroep van eiseres is komen te ontvallen. Het beroep van eiseres zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzitter, mr. C.A.F. van Ginneken en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.