ECLI:NL:RBZWB:2016:3045

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
16/2641
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur aan statushouders in strijd met bestemmingsplan

Op 20 mei 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur aan statushouders in de woningen aan de Egelantier te Prinsenbeek. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het gebruik van de woningen voor kamerverhuur in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek". Desondanks heeft de voorzieningenrechter de tijdelijke omgevingsvergunning voor een periode van vijf jaar verleend, omdat de huisvesting van statushouders niet was verdisconteerd in het beleid en er een dringende behoefte aan woonruimte is. De verzoekers, omwonenden, vreesden dat de huisvesting van alleenstaande mannen niet past in het karakter van hun woonwijk en dat dit zou leiden tot overlast en waardevermindering van hun woningen. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat de gemeente Breda, net als andere gemeenten, een taak heeft in de huisvesting van statushouders en dat de vergunningverlening in dit geval niet onredelijk was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het bestreden besluit afgewezen, waarbij hij heeft benadrukt dat de beslissing om de vergunning voor vijf jaar te verlenen niet ongebruikelijk is in het kader van tijdelijke opvang van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 16/2641 WABO VV en 16/2728 WABO VV

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1. [naam verzoeker 1] e.a.allen te [woonplaats verzoekers], verzoekers sub 1, gemachtigde [naam gemachtigde];
2. [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3],te [woonplaats verzoekers], verzoekers sub 2,
gemachtigde [naam gemachtigde]
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen vergunninghoudster
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder].

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 22 maart 2016 (bestreden besluit) inzake de omgevingsvergunning voor het realiseren van kamergewijze verhuur aan statushouders in de woningen [adres statushouders] te [woonplaats statushouders] voor een periode van 5 jaar. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 mei 2016.
Verzoekers [naam verzoekers] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde]. Derde partij (hierna: [naam vergunninghouder]) heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden [naam gemachtigde].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De woningen [adres statushouders] te [woonplaats statushouders] zijn tot begin 2015 gebruikt voor de huisvesting van verstandelijk gehandicapten en (daarna) voor jongeren met een cognitieve beperking. In juni 2015 is vergunning verleend aan [naam vergunninghouder] om de woningen te splitsen in 3 eengezinswoningen, genummerd [adres statushouders].
Op 17 februari 2016 heeft [naam vergunninghouder] verzocht om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van de woningen [adres statushouders] voor kamergewijze verhuur voor een periode van 10 jaar. Per woning zullen 4 wooneenheden gerealiseerd worden voor in totaal 12 statushouders. Op 7 maart 2016 heeft [naam vergunninghouder] de aanvraag gewijzigd door de periode te beperken tot 5 jaar.
Het gebruiken van de woningen voor kamerverhuur is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]”. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de gevraagde vergunning verleend onder toepassing van artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (het Bor).
2. Verzoekers zijn omwonenden en zij hebben aangevoerd dat de huisvesting van 12 alleenstaande mannen niet past in het karakter van hun woonwijk, waar voornamelijk gezinnen met jonge kinderen wonen. Een aantal van deze 12 mannen wacht op gezinshereniging en zal daarna naar een andere woning vertrekken, waarna de woningen zullen worden verhuurd aan andere alleenstaande mannen. Verzoekers vrezen dat integratie van de statushouders op deze wijze niet zal kunnen plaatsvinden. Zij hebben in dit verband verwezen naar het standpunt van Vluchtelingenwerk dat een grote concentratie van vluchtelingen moet worden voorkomen en dat er in casu geen balans is “tussen het draagvlak, de rechten en plichten van vluchtelingen en decentrale overheden die een enorme taakstelling moeten verwerken”. Op deze wijze is er volgens verzoekers geen verschil met alternatieve huisvesting voor de statushouders in bijvoorbeeld een boot met 150 hutten of in leegstaande kantoorpanden. Verzoekers achten ook niet aannemelijk dat er geen gezinnen in de drie woningen geplaatst kunnen worden.
Daarnaast hebben verzoekers aangevoerd dat onduidelijk is waar de tijdelijkheid (van 5 jaar) op gebaseerd is. Het betreft immers niet de toepassing van artikel 4, aanhef en onder 11, van Bijlage II bij het Bor. En de vergunning ontbeert een voorschrift dat in tijdelijkheid voorziet, aldus verzoekers. Verzoekers sub 2 hebben in dit verband aangedrongen op een termijn van één jaar, waarna een evaluatie zou moeten plaatsvinden. Voorts hebben verzoekers er op gewezen dat de kamerverhuur in strijd is met de Beleidsnotitie Aanpak kamerverhuur 2014 en met de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda. Volgens hen is er op dit punt geen relevant verschil in kamerbewoning door studenten, arbeidsmigranten of statushouders. Ten slotte hebben verzoekers betoogd dat de begeleiding van de toekomstige bewoners niet geregeld is, waardoor vrees voor overlast reëel is. Verweerder verwijst voor de aanpak naar [naam vergunninghouder] maar die heeft volgens verzoekers geen protocol voor de aanpak van overlast vanuit de woningen. Verzoekers sub 2 hebben daarnaast de vrees geuit dat hun woning minder waard zal worden terwijl niet duidelijk is wie die planschade zal gaan vergoeden.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II bij het Bor, bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komt:
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
Ingevolge artikel 2.23, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan in een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit worden bepaald dat zij, voor zover zij betrekking heeft op die activiteit, geldt voor een daarbij aangegeven termijn.
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de onderhavige procedure niet kan worden toegekomen aan de stelling van verzoekers dat er geschiktere locaties zijn voor de opvang van 12 alleenstaande mannen en dat het mogelijk is om gezinnen in de drie woningen te huisvesten. Woningeigenaar [naam vergunninghouder] heeft verzocht om vergunning voor het gebruiken van de woningen voor kamergewijze verhuur en verweerder heeft die vergunning verleend bij het bestreden besluit. De voorzieningenrechter onderkent dat door aanvrager en verweerder andere keuzes gemaakt hadden kunnen worden maar kan in deze procedure slechts, op grondslag van de aangedragen bezwaren, de aanvaardbaarheid van de in het bestreden besluit neergelegde keuze beoordelen.
5.2.1
Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
5.2.2
Verweerder heeft erkend dat de kamerverhuur ter plaatse in strijd is met de Beleidsnotitie Aanpak kamerverhuur 2014, maar heeft er op gewezen dat bij het opstellen van deze beleidsregel niet is gedacht aan kamerbewoning door statushouders. Om die reden wordt door verweerder een aanpassing van het beleid voorbereid.
5.2.3
De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeente Breda, evenals alle andere gemeenten in Nederland, een taak heeft in het kader van het huisvesten van statushouders. Er zijn afspraken gemaakt over de aantallen statushouders door de verschillende gemeenten moeten worden gehuisvest. Door de recent toegenomen stroom van vluchtelingen kan de gemeente Breda deze huisvesting niet meer realiseren op de voorziene wijze. Omdat deze ontwikkeling niet verdisconteerd is bij het opstellen van de Beleidsnotitie heeft verweerder in redelijkheid hiervan kunnen afwijken.
5.3
De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in zijn stelling dat de parkeerbehoefte ten gevolge van de kamergewijze verhuur afneemt. De vergelijking van de parkeerbehoefte van statushouders met die van studenten acht de voorzieningenrechter niet onredelijk of onjuist. De gemeentelijke parkeernorm voor studentenhuisvesting is 0,3 parkeerplaats per student. Dat betekent dat in de nieuwe situatie de parkeerbehoefte op 3,6 parkeerplaatsen komt (12 x 0,3). Dit is minder dan de bestaande parkeerbehoefte van 5,7 parkeerplaatsen voor 3 eengezinswoningen (3 x 1,9).
5.4
Ter zitting is gebleken dat de tijdelijkheid van de omgevingsvergunning is gebaseerd op artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo. Omdat in het bestreden besluit expliciet is bepaald dat de vergunning maar 5 jaar geldig is kan er geen misverstand over bestaan dat na het verstrijken van deze termijn de kamergewijze verhuur van de woningen niet langer is toegestaan. De keuze van verweerder om de vergunning voor een termijn van 5 jaar te verlenen acht de voorzieningenrechter niet onredelijk. Een dergelijke termijn is niet ongebruikelijk bij de tijdelijke opvang van asielzoekers en gelet op de recent toegenomen behoefte aan woonruimte voor de huisvesting van statushouders ligt verlening van een vergunning voor slechts één jaar niet in de rede.
5.5
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat niet gezegd kan worden dat verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Daarbij is in aanmerking genomen dat van de zijde van [naam vergunninghouder] is toegezegd dat actie zal worden ondernomen indien sprake is van de door verzoekers gevreesde overlast. Aan de door verzoekers sub 2 gevreesde planschade kan thans nog geen gewicht worden toegekend.
6. De voorzieningenrechter zal het verzoek om schorsing van het bestreden besluit afwijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2016
P.H.M. Verdonschot, griffier C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.