5.3.1Eem I
Op zaterdag 18 december 2010 was er in Kaatsheuvel sprake van periodes van hevige sneeuwval. Er was sprake van onophoudelijke sneeuwval tussen zaterdag 18 december 2010 om 20:00 uur en zondag 19 december 2010 om 02:00 uur.Op die avond, omstreeks 20:45 uur, vertrekken verdachte en [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) met de fiets van hun huis aan [straat 1] te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, om naar een feest van carnavalsvereniging de ‘ [naam vereniging] ’ in ‘ [naam café] ’ te gaan.Verdachte zou aanvankelijk niet mee gaan naar het feest, omdat hij – naar eigen zeggen – moe was van het vele werken in die week. [slachtoffer] heeft hem echter overgehaald om toch mee te gaan en heeft geregeld dat haar vader [vader slachtoffer] die avond komt oppassen op hun kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] . Verdachte verlaat vroegtijdig het feest om hun jongste zoon [naam kind 2] de fles te kunnen geven. Een paar minuten na 22:30 uur komt verdachte thuis en lost de vader van [slachtoffer] af. [slachtoffer] vader gaat vervolgens vrijwel meteen naar huis. Verdachte stuurt om 22:38 uur een sms-bericht naar de telefoon van [slachtoffer] met daarin de mededeling: “Ik ben thuis. X”.Enige tijd later, om 23:29 uur, stuurt [slachtoffer] een sms-bericht naar de telefoon van verdachte met de tekst: “Ging het goed op de weg?”. Verdachte reageert hierop om 23:35 uur met de mededeling: “Best wel. Alleen in de bochten opletten. Tot straks X”. Om 23:52 uur stuurt [slachtoffer] opnieuw een sms-bericht naar verdachte, waarin zij schrijft: “Ga mijn jas halen. Sms nog wel als ik echt vertrek”. Op het moment dat verdachte dit sms-bericht ontvangt, is hij aan de telefoon met [vriendin verdachte] (hierna: [vriendin verdachte] ).
Uit verklaringen van verdachte en [vriendin verdachte] en uit vele sms-berichten die zij elkaar hebben gestuurd, blijkt dat zij op dat moment sinds enige tijd een (voor [slachtoffer] verzwegen) relatie met elkaar hebben.Uit sms-berichten van 28 september 2010 blijkt dat [vriendin verdachte] er achter is gekomen dat verdachte, anders dan hij eerder heeft gezegd, een vriendin en kinderen heeft.In de dagen erna worden tussen verdachte en [vriendin verdachte] meerdere berichten verzonden over het feit dat verdachte een relatie met [vriendin verdachte] heeft naast zijn relatie met [slachtoffer] .Op 9 oktober 2010 schrijft [vriendin verdachte] in een sms-bericht naar verdachte: “Ik wil iemand die ik niet hoef te delen en die er voor mij is als ik hem nodig heb”. Op 6 november 2010 stuurt verdachte een sms-bericht naar [vriendin verdachte] met daarin de tekst: “Geen zorgen maken schat. Is mijn probleem die ik alleen kan oplossen. Ik ben het hier meer dan beu, maar kan het nog niet bekendmaken, pfff. Mis je enorm xxx”. Op 16 november 2010 schrijft verdachte in een sms-bericht: “Goeiemorgen, yep lekker geslapen. En Jij? Vandaag thuis en met de kids naar het KDV, want mijn toekomstige ex is behoorlijk ziek. Straks nog wat klussen en van thuis uit werken natuurlijk. En jij drukke dag? Knuffel en kusjes. Xxx”. Op 4 december 2010 stuurt verdachte een sms-bericht naar [vriendin verdachte] met daarin de tekst: “Ga zo slapen schat. Morgen even met [naam kind 1] buiten spelen in de sneeuw. Ik hou ontzettend veel van jou en wil nog dit jaar bij jou zijn. Dikke knuffel en nachtkusjes voor jou. Tot morgen lekker ding die je bent Xxx”.
Uit de hiervoor vermelde sms-berichten en de verklaringen van verdachte en [vriendin verdachte] blijkt dat de relatie tussen verdachte en [vriendin verdachte] weliswaar werd voortgezet, maar dat [vriendin verdachte] heeft aangegeven dat zij geen vijfde wiel aan de wagen wil zijn. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij wist dat [vriendin verdachte] een datum in haar hoofd had, dat zij het (de rechtbank begrijpt: verdachtes gelijktijdige relaties met [slachtoffer] en [vriendin verdachte] ) tot die datum toe zou laten en dat het vanaf die datum op zou houden tussen verdachte en [vriendin verdachte] .[vriendin verdachte] heeft op 19 december 2010 verklaard dat zij een ultimatum had gesteld en dat zij zich had voorgenomen hem tot januari 2011 de tijd te geven.Voorts heeft zij verklaard dat zij het vorige week nog met verdachte over het ultimatum had gehad. Zij heeft toen tegen verdachte gezegd dat zij dacht hij het niet zou redden vóór haar ultimatum. Verdachte zei vervolgens dat hij dacht dat zijn ultimatum voor dat van [vriendin verdachte] lag. Het was wel duidelijk dat hij vóór kerst in gedachte had, omdat verdachte wist dat kerst heel belangrijk voor haar was. Verdachte heeft gezegd dat hij dacht dat het ultimatum iets was met veel eentjes erin (de rechtbank begrijpt: 1-1-2011) waarop [vriendin verdachte] bevestigend heeft geantwoord. Verdachte heeft verder tegenover [vriendin verdachte] verklaard dat hij voor zichzelf wilde proberen alles voor de vierentwintigste klaar te hebben.
Tussenconclusie
Vast staat dat verdachte ten tijde van zijn relatie met [slachtoffer] een geheime relatie had met [vriendin verdachte] . Voorts blijkt uit de sms-berichten en de verklaringen van verdachte en [vriendin verdachte] dat [vriendin verdachte] een ultimatum had gesteld en dat verdachte van het bestaan van een ultimatum op de hoogte was. Geconcludeerd kan worden dat verdachte vóór 1 januari 2011 een keuze moest hebben gemaakt tussen [slachtoffer] en [vriendin verdachte] en dat bij het uitblijven daarvan [vriendin verdachte] de relatie met verdachte zou verbreken.
Verdachte heeft over het sms-bericht van [slachtoffer] van 23:52 uur, waarin staat dat zij haar jas gaat halen, verklaard dat hij dit bericht vluchtig – voor of na het telefoongesprek met [vriendin verdachte] – heeft gelezen. Uit de historische telefoongegevens blijkt dat het telefoongesprek met [vriendin verdachte] werd beëindigd om 23:53 uur en in totaal 16 minuten en 42 seconden heeft geduurd. Ten slotte stuurt [slachtoffer] om 23:57 uur een sms-bericht naar verdachte met daarin de tekst: “Vertrek nu”.Verdachte heeft over dit bericht verklaard dat hij het voor de dood van [slachtoffer] niet heeft gelezen, omdat hij (de rechtbank begrijpt: tussen 23:53 uur en 23:57 uur) in slaap was gevallen.Tijdens de 112-melding geeft verdachte aan dat hij op dat moment ziet dat [slachtoffer] nog een sms-bericht heeft gestuurd om 3 minuten voor middernacht met daarin de tekst dat zij ging vertrekken.
Tussenconclusie
Verdachte heeft het bericht van [slachtoffer] van 23.52 uur dat zij spoedig zou vertrekken, gelezen tijdens of na het telefoongesprek met [vriendin verdachte] . Verdachte wist dus op grond van dit sms-bericht dat [slachtoffer] spoedig zou vertrekken en enige tijd later thuis zou komen.
Op camerabeelden van Intertoys, gevestigd aan de Hoofdstraat 64 te Kaatsheuvel, is door een verbalisant gezien dat op 19 december 2010, omstreeks 00:03:04 uur tot 00:03:07 uur (systeemtijd), een persoon op een damesfiets door het beeld fietst, die voldoet aan het signalement van [slachtoffer] .De verbalisant ziet dat deze persoon uit de richting van de Hoofdstraat komt over de Peperstraat en in de richting van de Markstraat fietst. Gezien de controle van de systeemtijd bij Intertoys kan worden vastgesteld dat deze persoon op zondag 19 december 2010 te 00:00:04 uur over de Peperstraat te Kaatsheuvel fietste. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat [slachtoffer] op de beelden van Intertoys is te zien.Op de beelden van de Rabobank, gevestigd aan de Peperstraat, is te zien dat op 19 december 2010 om 00:07 uur een fietser in beeld komt vanuit de richting Peperstraat in de richting van de Huygenstraat.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat [slachtoffer] op de beelden van Intertoys is te zien en dat zij vervolgens om 00:07 uur langs de Rabobank fietst. De rechtbank wijst er op dat de Rabobank aan de Peperstraat op de route ligt waarvan verdachte heeft verklaard dat dit de route is die hij en [slachtoffer] altijd namen.Daarnaast heeft de rechtbank geen enkele reden om aan te nemen dat [slachtoffer] een andere route heeft gefietst dan gebruikelijk was.
Door de politie is vastgesteld dat de gebruikelijke route, van ‘ [naam café] ’ naar [straat 1] , ( [straatnamen] ) met de fiets met een normale snelheid in ongeveer 9 minuten en 30 seconden kan worden gereden.De politie is hierbij uitgegaan van de route waarvan verdachte heeft aangegeven dat dit de route is die [slachtoffer] en hijzelf normaal gesproken namen. Verder is vastgesteld dat deze route lopend kan worden afgelegd in 21 minuten.
Verdachte heeft ter zitting gesteld dat [slachtoffer] er op de fiets in totaal 20 minuten over gedaan moet hebben. De rechtbank acht deze stelling, gelet op het onderzoek van de politie, niet aannemelijk geworden, maar houdt wel rekening met de mogelijkheid dat [slachtoffer] , door het slechte weer die nacht, er een paar minuten langer over heeft gefietst dan 9 minuten en 30 seconden.
Getuige [getuige 1] , woonachtig op [straat 2] te Kaatsheuvel, heeft verklaard dat hij zaterdagavond
18 december 2010 in zijn bed een film lag te kijken.Omstreeks 00:05 uur ging hij slapen. Toen hij net op bed lag, hoorde hij ineens een harde ijselijke gil van een vrouw. Het klonk volgens [getuige 1] ‘als vrouwen die hun popidool zien’, maar dan angstig. Het was een gil op hoge toonhoogte. [getuige 1] hoorde de gil tussen 00:05 uur en ongeveer 00:13 uur. Hij weet dit omdat hij een paar minuten na de gil op zijn gsm keek en zag dat het toen 00:15 uur was. Later heeft hij verklaard dat de gil klonk alsof je weet dat je laatste seconde heeft geslagen.De gil kwam vanuit de richting van [straat 3] en [straat 1] . In aanvulling op zijn verklaring bij de politie heeft [getuige 1] tijdens de reconstructie verklaard dat de gil die hij hoorde een intense gil was en dat als hij eraan terug denkt zijn haren er nog van overeind gaan staan. De gil die tijdens de reconstructie werd gereconstrueerd ging omhoog en zwakte af. Zo was het in de nacht van 19 december 2010 niet. In de desbetreffende nacht bleef de gil op dezelfde hoogte. Het was een schreeuw die plotseling stopte.
Getuige [getuige 2] , woonachtig op [straat 4] te Kaatsheuvel, heeft verklaard dat hij
18 december 2010 televisie zat te kijken.Op enig moment hoorde hij bij [straat 1] gestommel en het dichtslaan van een deur. Verder hoorde hij die avond een gil. Dit gebeurde om en nabij 00:30 uur. De gil was van iemand die flink schrikt en was afkomstig van een vrouw. In aanvulling op zijn verklaringen bij de politie heeft [getuige 2] tijdens de reconstructie verklaard dat de gil een schrikschreeuw was.De gil was vóór het gestommel. Tussen de schreeuw en het gerommel zat ongeveer vijf à tien minuten. Het was een hogere gil dan de gil die tijdens de reconstructie te horen was en er zat veel meer kracht achter. De gil in de nacht van 19 december 2010 kwam onder de overkapping van [straat 1] vandaan.
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is van wie de gil in de nacht op 19 december 2010 vlak na middernacht afkomstig is geweest. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. In het laatste sms-bericht van [slachtoffer] – dat zij om 23:57 uur heeft gestuurd – schrijft zij: “Vertrek nu”. Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] om 00:04 uur langs Intertoys aan de Hoofdstraat te Kaatsheuvel fietst en dat zij vervolgens vanuit de richting Peperstraat in de richting van de Huygenstraat fietst. Uit de door de politie afgelegde route van “ [naam café] ” naar [straat 1] blijkt dat de route per fiets in beginsel ongeveer 9 minuten en 30 seconden bedraagt. Op basis van deze bevindingen – ervan uitgaande dat [slachtoffer] er door de slechte weersomstandigheden langer over heeft gedaan dan gebruikelijk – stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] rond 00:15 uur thuis moet zijn gekomen. Dit sluit aan bij de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] genoemde tijdstippen en plaats waar zij de gil hebben gehoord.
Verdachte heeft verklaard dat hij de schreeuw van [slachtoffer] niet heeft gehoord, maar dat hij wakker is geworden van lawaai/gerommel dat hij beneden hoorde. Om 00:54 uur heeft hij de 112-melding gedaan. Verdachte is - naar eigen zeggen - kort daarvoor wakker geworden. Zijn eerste gedachte was dat het de kinderen waren, maar toen dit niet het geval bleek te zijn, dacht hij dat [slachtoffer] was thuisgekomen en misschien iets aan het zoeken was. Toen het voor zijn gevoel te lang duurde, is hij naar beneden gegaan om poolshoogte te nemen. Over het geluid waarvan verdachte wakker is geworden, legt hij wisselende verklaringen af. Getuige [getuige 3] , ambulancemedewerkster, heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij wakker was geworden van een schreeuw dan wel katachtig gejank. Ten overstaan van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] heeft verdachte verklaard een harde bonk/knal dan wel een harde klap te hebben gehoord. Bij de politie heeft verdachte verschillende keren verklaard dat hij wakker is geworden van gerommel. Het geluid dat hij hoorde was van een la opentrekken en een beetje schuiven.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat hij kort na het gesprek met [vriendin verdachte] in slaap is gevallen (de rechtbank begrijpt: tussen 23:53 uur en 23:57 uur) en tot kort voor 00:54 uur heeft geslapen, ongeloofwaardig is. Daarbij heeft de rechtbank laten wegen dat verdachte niet consistent heeft verklaard over de bron van het geluid waarvan hij – beweerdelijk – wakker is geworden en dat niet kan kloppen dat verdachte van het door de getuige [getuige 2] gehoorde lawaai van de lades van het dressoir wakker is geworden. Het tijdstip van verdachtes ontwaken komt namelijk niet in de buurt van het tijdstip van het kortdurende lawaai van de lades dat uiterlijk om 00:25 uur na de gil door [getuige 2] is gehoord.
Op 19 december 2010, omstreeks 00:54 uur, komt er bij de politie een melding binnen om naar [straat 1] te Kaatsheuvel te gaan.Bij de meldkamer van de politie wordt door verdachte gemeld dat er een inbraak is gepleegd in zijn woning en dat zijn vriendin, [slachtoffer] , zonder ademhaling in de achtertuin op de grond ligt. Verdachte geeft aan dat hij op dat moment geen pols bij [slachtoffer] voelt. Naar aanleiding van deze melding gaat de politie om 01:04 uur ter plaatse.Bij de voordeur ziet zij een geëmotioneerde man, verdachte, staan. De verbalisanten betreden de woning via de voordeur en lopen vervolgens door de woning naar de achtertuin. Zij zien achter in de tuin een vrouw op haar rug, onder het afdak van de schuur, liggen. De verbalisanten zien dat het slachtoffer met haar hoofd richting de poort ligt en met haar been richting de achterzijde van de woning. De fiets van het slachtoffer ligt gedeeltelijk op/onder haar. De verbalisanten gaan – nadat zij enkele spullen hebben weggehaald om ruimte te maken – reanimeren. Dit wordt korte tijd later overgenomen door ambulancemedewerkers. Enige tijd later wordt door een ambulancemedewerker medegedeeld dat het slachtoffer is overleden .
Tussenconclusie
De rechtbank leidt uit hetgeen hiervoor is overwogen af dat direct nadat [slachtoffer] vanuit de brandgang door de poort de (achter)tuin van [straat 1] was binnengaan dodelijk geweld op haar is toegepast. De rechtbank wijst er op dat [slachtoffer] vlak achter de poort, onder de overkapping, en gedeeltelijk op of onder haar fiets is aangetroffen en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de veronderstelling dat zij op een andere plek om het leven is gebracht. Daarbij komt dat de gil volgens de getuigen [getuige 2] en/of [getuige 1] onder de overkapping van [straat 1] vandaan kwam en dezelfde hoogte bleef houden en zonder af te zwakken direct stopte.
Uit onderzoek door het Forensische Opsporingsteam op het lichaam van [slachtoffer] blijkt dat er zich aan de linkerzijde van het behaarde deel van het hoofd een verwonding bevindt.Tijdens de schouw wordt verder gezien dat er een verkleuring aanwezig is in de hals van het slachtoffer. Tevens zijn er tekenen van stuwing, in de vorm van kleine puntvormige bloedinkjes, aanwezig in de ogen van het slachtoffer. Volgens dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, forensisch patholoog bij het NFI, kon het niet worden uitgesloten, dat deze het gevolg waren van verstikking dan wel een poging daartoe.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] door genoemde forensisch patholoog wordt het letsel aan het behaarde hoofd bevestigd en wordt geconcludeerd dat het intreden van de dood goed kan worden verklaard door inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend, al dan niet in combinatie met omsnoerend, geweld op de hals zoals bijvoorbeeld kan ontstaan bij verwurging al dan niet in combinatie met omsnoering.Voorts blijkt dat verwikkelingen van samendrukkend geweld op de mond een bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden.
In het rapport van IFS, ingebracht door de verdediging, wordt geconcludeerd dat de doodsoorzaak gegeneraliseerd zuurstofgebrek door verstikking is. Het mechanisme van overlijden is een manueel wurgen met één of beide handen. Hierbij kan uitwendige belemmering van de ademwegen in de vorm van een hand of ander lidmaat op de mond nog aan het overlijden hebben bijgedragen. De verwondingen aan het hoofd zijn vitaal, dat wil zeggen dat ze bij leven zijn ontstaan en uiting zijn van een stompe geweldinwerking, mogelijk met een voorwerp.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van de rapporten van het NFI en IFS dat [slachtoffer] na haar overlijden een verwonding had aan het behaarde hoofd, die bij leven is ontstaan en mogelijk met een stomp voorwerp is toegebracht, dat zij is gewurgd met één of beide handen en door verstikking om het leven is gekomen en dat geweld op haar mond aan het overlijden kan hebben bijgedragen.
De hals van het slachtoffer is – vanwege het aantreffen van de verkleuring van de halsstreek en het aantreffen van puntvormige bloedinkjes in de ogen – bemonsterd op eventuele aanwezigheid van DNA-contactsporen.Er is een spoor veiliggesteld onder SIN AACQ1456NL. Van het DNA in de bemonsteringen SIN AACQ1456NL#01 en #02 van de hals van het slachtoffer zijn DNA-mengprofielen verkregen die DNA-kenmerken bevatten van ten minste twee personen, waarvan minimaal één man.Met betrekking tot het spoor AACQ1456NL#01 en #02 matcht het DNA-mengprofiel met het DNA-profiel van [slachtoffer] en met dat van verdachte. De berekende frequentie van deze afgeleide DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. De rechtbank wijst er met betrekking tot dit DNA-contactspoor op dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: op de plaats delict) heeft aangeraakt door haar vast te pakken en bij haar te gaan liggen, maar verdachte heeft na herhaaldelijk en specifiek doorvragen door de rechtbank niet verklaard dat hij haar op enig moment op de plaats delict in de hals heeft aangeraakt. Dit had bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als verdachte de hartslag van [slachtoffer] aan een slagader in de hals had willen voelen. Uit de 112-melding en zijn verklaring ter zitting blijkt echter dat verdachte aan haar pols heeft gevoeld.
Tussenconclusie
In de hals van de gewurgde [slachtoffer] is het DNA-profiel van verdachte aangetroffen waarvoor hij geen verklaring heeft gegeven.
Verbalisanten zien bij binnenkomst in de woning dat de lades van de bruine kast aan de linkerzijde tegenover de keuken (de rechtbank begrijpt: het dressoir) open zijn.Ook de deuren van dezelfde kast staan open. Verder wordt opgemerkt dat de televisie, die bij binnenkomst links staat, gedraaid staat naar de rechterzijde. Uit het forensisch sporenonderzoek blijkt dat op de bovenzijde van de erfscheidingen links en rechts van de tuin sneeuw ligt.De sneeuwlaag is intact. De grond onder de erfafscheidingen is eveneens bedekt met een laagje sneeuw en vertoont geen verstoringen door vallende sneeuw of indruksporen. Behalve op de plaatsen die werden betreden door hulpverleners of door politieagenten worden er door de verbalisanten geen plaatsen aangetroffen waar de sneeuwlaag is verstoord. Evenmin zijn sporen of aanwijzingen aangetroffen die kunnen wijzen op het feit dat de erfafscheidingen rond deze tuin waren overklommen. Verder wordt er op de bovenzijde van de schuurdeur een ononderbroken rechte sneeuwrand waargenomen. Daarnaast wordt geconstateerd dat de poort van de tuin, die een uitgang biedt naar de brandgang nog geheel intact is. Aan de voordeur is niets verbroken.Ten slotte wordt vastgesteld dat de lagen sneeuw bovenop de erfafscheiding grenzende aan de brandgang intact zijn en niet waren verstoord.Vastgesteld wordt dat er geen sporen van braak en overklimming zijn aangetroffen. De inhoud van de lades en kastjes toonde ordelijk en er waren geen kabels van de televisie losgetrokken.Ook na onderzoek van de ramen en de deuren en het daarop aanwezige hang- en sluitwerk werden geen aanwijzingen verkregen die erop duidden, dat iemand zich door middel van braak toegang had verschaft tot de woning.
In het verlengde van het sporenbeeld dat is aangetroffen in de woning aan [straat 1] hebben diverse verbalisanten een verklaring afgelegd. Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft verklaard dat toen hij binnen kwam hij zag dat de deurtjes en lades van het dressoir open stonden.De deurtjes stonden allemaal precies hetzelfde open en ook de lades stonden precies even ver open. Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft verklaard dat hij had gezien dat alle lades van het dressoir open stonden.Het viel hem op dat alle lades even ver open stonden en dat alles nog in de lades lag. Er was niets overhoop gehaald. Later bedacht hij zich nog dat alles netjes in de lades lag. Door verbalisant [naam verbalisant 4] werd ook gezien dat de lades en kastjes van het dressoir open stonden.Het viel op dat er nog spulletjes in de lades zaten en dat er niets voor de kast lag. Deze verklaringen worden bevestigd door de verbalisanten [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 1] .Ten slotte heeft ambulancemedewerkster [getuige 3] verklaard dat de lades open stonden, maar dat er niet in gerommeld was.
Op 2 maart 2011 is een onderzoek ingesteld met behulp van luminol naar de aanwezigheid van (latent) bloed in de woning aan [straat 1] . Tijdens dit onderzoek wordt gezien dat op de rand onder het blad en boven twee van de lades in het dressoir een chemiluminescentie optrad. Deze plaatsen werden getest met een tetrabase test en gezien het verkregen testresultaat betrof het bloed. De plaatsen op het dressoir zijn bemonsterd en veiliggesteld onder SIN AACX9071NL en SIN AACX9070NL. Van het DNA in de bemonstering SIN AACX9070NL#01 is een DNA-mengprofiel verkregen die DNA-kenmerken bevat van [slachtoffer] en minimaal één andere (mannelijke) persoon. De frequentie van het DNA-profiel kon niet worden berekend. Van het DNA in de bemonstering SIN AACX9071NL#01 werd een DNA-profiel verkregen die DNA-kenmerken bevat van [slachtoffer] . De berekende frequentie is ongeveer één op 22 miljoen.
Tussenconclusies
De rechtbank stelt vast dat de lades en deurtjes van het dressoir open stonden, op dezelfde manier en evenwijdig aan elkaar en dat er niet in was gerommeld. Er zijn geen sporen van braak, inklimming of overklimming aan de tuin of aan het huis aangetroffen. Vast staat dat er geen geld of goederen zijn gestolen of als buit zijn klaargezet. De rechtbank leidt hieruit af dat er geen sprake is geweest van een daadwerkelijke inbraak.
Uit het feit dat er bloed van [slachtoffer] is aangetroffen onder de rand boven de laadjes van het dressoir concludeert de rechtbank dat de dader na het op [slachtoffer] toepassen van geweld, de laadjes van het dressoir heeft opengeschoven.
5.3.2Eem II
Nadat verdachte in juni 2011 uit zijn voorlopige hechtenis was geschorst, heeft de officier van justitie na ongeveer twee jaar het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] hervat onder de naam Eem II. In dit onderzoek is overgegaan tot de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid van artikel 126j Sv: de stelselmatig inwinning van informatie (SI).
Het juridisch kader
In artikel 126j Sv is de bevoegdheid geregeld die wordt aangeduid als stelselmatige inwinning van informatie. Het artikel bepaalt dat de officier van justitie bevoegd is te bevelen dat een opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek stelselmatig informatie inwint over de verdachte, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar. Blijkens de wetsgeschiedenis kan een opsporingsambtenaar dit doen door stelselmatig in de omgeving van de verdachte te verkeren en aan activiteiten en gesprekken deel te nemen, waaraan ook verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte deelnemen. Bij deze vorm van opsporing kan dus niet alleen de privacy van de betrokken burgers in het geding zijn, maar kan tevens sprake zijn van misleiding: de burger weet niet dat de persoon met wie hij van doen heeft, een vertegenwoordiger van de overheid is. De opsporingsambtenaar heeft uitdrukkelijk tot opdracht om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van de verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren. Gelet op de stelselmatigheid waarmee dit kan gebeuren, kan deze bevoegdheid een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat het inzetten van een SI-traject zijn rechtvaardiging vindt in het grote maatschappelijke belang dat is gediend bij de opsporing van misdrijven die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde, hetzij door hun gewelddadige karakter, hetzij door hun grote omvang en gevolgen voor de samenleving, doch waar regulier openlijk onderzoek onvoldoende resultaat heeft of belooft te hebben.
In de praktijk is de uitvoering van deze bevoegdheid thans ondergebracht bij het team Werken onder Dekmantel van de Afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid.
Rechtmatigheid
De raadsman heeft aangevoerd dat in deze zaak de bevoegdheid van SI onrechtmatig is ingezet, omdat er niet is voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel. Gezien het ontbreken van direct bewijs voor betrokkenheid van verdachte aan het geconstateerde misdrijf en de afwezigheid van ‘nieuwe informatie en/of nieuwe indicaties strekkende tot bewijs’ was door-rechercheren na Eem I op de indringende wijze waarop dat is geschied niet gerechtvaardigd, disproportioneel en daarmee onrechtmatig. Dit verzuim levert volgens de verdediging een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek op, zoals bedoeld in artikel 359a Sv, en dient bestraft te worden met bewijsuitsluiting van het materiaal dat is verkregen door het (onrechtmatige) WOD-traject.
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie verantwoordelijk is voor de inzet van de bevoegdheid en de wijze van uitvoering van SI. In een zaak als deze, waar de gewelddadige en onbegrijpelijke dood van een moeder van jonge kinderen centraal staat, komt de officier van justitie veel (beleids)vrijheid toe om het opsporingsonderzoek te leiden en (bijzondere) opsporingsbevoegdheden toe te passen. Deze vrijheid is niet onbeperkt en vindt zijn begrenzing onder meer in het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit beginsel is normatief voor de vraag of een bevoegdheid toegepast mag worden en tevens voor de wijze van uitvoering van deze bevoegdheid. Indien de officier van justitie na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van een hem toekomende opsporingsbevoegdheid had kunnen overgaan, bijvoorbeeld omdat dit disproportioneel was, is dit beginsel geschonden.
Niet in geschil is, dat aan het vereiste dat er sprake dient te zijn van een misdrijf dat een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de rechtsorde is voldaan. Evenmin is in geschil dat de officier van justitie en het politieteam in het onderzoek Eem I gebruik hebben gemaakt van alle reguliere opsporingsmethoden, maar dat aan het eind van Eem I naar de mening van het Openbaar Ministerie het misdrijf niet volledig was opgehelderd. Aan het eind van Eem I lag er een uitgebreid onderzoek naar verschillende mogelijke verdachten, waarbij de slotconclusie van de politie was dat de uitkomsten van dit onderzoek naar verdachte wezen als de verantwoordelijke voor de dood van [slachtoffer] . De rechtbank nam jegens verdachte ernstige bezwaren en gronden aan en verdachte heeft 3 maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht, alvorens hij in juni 2011 werd geschorst. Niet omdat de verdenking was afgezwakt, maar – zo betoogde de officier van justitie in zijn requisitoir – omdat de officier van justitie vreesde dat de door de rechtbank aangenomen ernstige bezwaren in het kader van de voorlopige hechtenis uiteindelijk bij de beoordeling van de inhoudelijke strafzaak, misschien niet zwaar genoeg waren om ook aan de strengere eisen van wettig en overtuigend bewijs te voldoen. Wetende dat hij op grond van de toenmalige wet bij een onherroepelijke vrijspraak zijn recht op vervolging van verdachte zou verliezen, heeft de officier van justitie gekozen om gebruik te maken van SI. In de hiervoor omschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de inzet van de bevoegdheid SI proportioneel is geweest. Dat er geen sprake was van ‘nieuwe informatie en/of nieuwe indicaties strekkende tot bewijs’ doet hier niet aan af, omdat dat in deze zaak geen vereiste is.
Evenmin kan de door de raadsman genoemde ‘indringendheid’ van het SI-traject en de mate van inbreuk op verdachtes privéleven leiden tot de conclusie dat het traject niet proportioneel was. In een periode van ruim één jaar, tot aan het vertrek naar Marbella op 17 september 2014 zijn er ongeveer 17 zakelijke contacten geweest tussen undercoveragent [naam politieinformant 2] en verdachte en ongeveer 5 sociale contacten tussen de undercoveragenten [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 1] en verdachte en zijn huidige echtgenote. Tevens was er sprake van ongeveer 43 email- danwel sms-contacten tussen [naam politieinformant 2] en verdachte en 21 telefonische contacten. Deze frequentie in een periode van meer dan één jaar acht de rechtbank niet disproportioneel.
Wat de subsidiariteit betreft, onderschrijft de rechtbank het standpunt van de officier van justitie dat de kans om met minder ver strekkende opsporingsmiddelen dichterbij opheldering van het misdrijf te komen, niet meer reëel was. Het misdrijf had reeds in december 2010 plaatsgevonden, verdachte was sinds juni 2011 geschorst uit de voorlopige hechtenis, inmiddels getrouwd met [vriendin verdachte] en het leek erop dat ‘de rust was wedergekeerd’. Al het mogelijke tactisch en technisch onderzoek was gedaan en de gebruikelijke opsporingsmethoden zoals telefoontaps en observaties hadden het opsporingsteam niet dichter bij de opheldering van de zaak gebracht. De keuze voor de inzet van de bevoegdheid SI voldoet daarmee ook aan de eisen van subsidiariteit.
Nu er voldaan is aan het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit en de rechtbank ook overigens geen onrechtmatigheden heeft geconstateerd, is zij van oordeel dat de inzet van het opsporingsmiddel SI rechtmatig is geweest. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Eerlijk proces?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad, vanwege de gebreken die er kleven aan het WOD-traject. In de eerste plaats heeft de raadsman gesteld dat verdachte zijn verklaringen niet in vrijheid heeft kunnen afleggen. Hij heeft daarbij aansluiting gezocht bij het arrest van het EHRM in de zaak Allan vs United Kingdom (5 november 2002, appl.nr. 48539/99, NJ 2004, 262).
De rechtbank overweegt, zoals eerder overwogen, dat de vergelijking met het door de raadsman genoemde arrest mank gaat. Allan was een gedetineerde verdachte, die zich van meet af aan in het onderzoek op zijn zwijgrecht had beroepen en zich daarmee een duidelijke zwijgende proceshouding had aangemeten. Door een opsporingsambtenaar zich voor te laten doen als medegedetineerde en hem persistent te ondervragen over het delict, is een schending van het nemo tenetur beginsel ontstaan. In onderhavige zaak is sprake van een zich in feitelijke vrijheid bevindende verdachte, die vanaf begin af aan verklaringen heeft afgelegd tegenover de politie. Daarbij geldt dat voor de stelselmatige inwinning van informatie het stellen van vragen door de niet als opsporingsambtenaar kenbare informant aan een verdachte, niet plaats vindt in de door artikel 29 Sv bedoelde verhoorsituatie. De cautie, strekkende tot bescherming tegen de druk en verwarring die in de verhoorsituatie van de als zodanig kenbare opsporingsambtenaar of rechter uitgaat, is dan ook niet van toepassing. Daarmee moet worden aangenomen dat door de enkele misleiding de verklaringsvrijheid niet geacht wordt onder druk te staan, noch dat sprake kan zijn van een schending van het nemo tenetur beginsel. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden zijn niet van dien aard, dat de rechtbank daar in deze zaak anders over oordeelt.
De stelling van de verdediging dat er voor het onderhavige WOD-traject geen voorafgaande toetsing danwel goedkeuring van de Centrale Toetsingscommissie is verkregen, is op zichzelf juist. Nu deze toetsing c.q. goedkeuring geen vereiste is voor het inzetten van deze bevoegdheid, passeert de rechtbank dit verweer.
De verdediging heeft vervolgens het verweer gevoerd dat sprake is van schending van de verbaliseringsplicht in het WOD-traject, hetgeen eveneens dient te leiden tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces. De raadsman heeft betoogd dat door de undercover-agenten niet alles is gerelateerd in processen-verbaal, waardoor verificatie niet meer mogelijk is. Het enkel op basis van het geheugen van verdachte vragen mogen stellen aan de undercover-agenten omtrent al hetgeen ontbreekt, vormt geen adequate toetsing of compensatie van het geschonden verdedigingsbelang. Ook heeft de officier van justitie, volgens de verdediging, in strijd met de beleidsregels van het Openbaar Ministerie, te weten de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (AVR), opzettelijk nagelaten om audio- danwel video-opnames te maken, zodat lichaamstaal, intonaties en emoties niet meer te beoordelen zijn.
De rechtbank stelt het volgende vast. Van alle contacten met verdachte of zijn huidige echtgenote [vriendin verdachte] zijn door de verbalisanten [nummer 2] ( [naam politieinformant 2] ), zijn zogenaamde partner verbalisant [nummer 1] ( [naam politieinformant 1] ) en de zogenaamde baas van het beveiligingsbedrijf verbalisant [nummer 3] ( [naam politieinformant 3] ) zo spoedig mogelijk processen-verbaal opgemaakt. Daarnaast hebben zij van iedere inzet, ieder voor zich, verslag gedaan aan hun begeleiders, waarvan die begeleiders ook processen-verbaal hebben opgemaakt. Het onderzoek Eem II behelst 584 pagina’s aan processen-verbaal over de zakelijke ontmoetingen tussen verdachte en [naam politieinformant 2] , een eenmalig contact met [naam politieinformant 3] en over de sociale ontmoetingen tussen [naam politieinformant 2] , [naam politieinformant 1] en verdachtes huidige echtgenote [vriendin verdachte] . Op verzoek van de verdediging is een aanvullend proces-verbaal opgemaakt over de ‘klussen’ die verdachte in het kader van het WOD-traject voor [naam politieinformant 2] heeft gedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat processen-verbaal een zakelijke weergave bevatten van relevante feiten en dat het onmogelijk is om alles letterlijk vast te leggen in een proces-verbaal. De rechtbank heeft dan ook willen aannemen dat niet alles is vastgelegd in processen-verbaal en heeft de verdediging de gelegenheid gegeven de teamleider van het team WOD, begeleider [nummer 4] en de verbalisanten [naam politieinformant 2] , [naam politieinformant 1] en [naam politieinformant 3] als getuigen ter terechtzitting te horen. Tijdens deze verhoren heeft de verdediging alle mogelijkheden gehad om de getuigen te ondervragen en de stellingen van verdachte aan deze getuigen voor te leggen. Voorafgaand aan deze getuigenverhoren heeft verdachte een 183 pagina’s tellend verslag genaamd ‘ [verdachte] – Dossier 2014 – Mijn verslag’ met daarin opgenomen zijn bevindingen in het WOD-traject aan de rechtbank overgelegd, hetgeen aan het dossier is toegevoegd. Tot slot hebben zowel de getuigen als de officier van justitie ter zitting verklaard dat er geen audio- of video-opnames zijn gemaakt van de bekennende verklaringen van verdachte in de taxi en in de villa.
De rechtbank overweegt dat de zakelijke inhoud van de gesprekken telkens is opgenomen in ambtsedige processen-verbaal, dat op verzoek van de raadsman aanvullend proces-verbaal is opgemaakt, dat verdachte de inhoud van deze processen-verbaal op zichzelf niet betwist en dat verdachte en zijn raadsman de teamleider, de rode-draad-begeleider en drie verbalisanten uit het WOD-traject - mede aan de hand van het door verdachte opgetekende verslag - uitgebreid hebben kunnen ondervragen in de beveiligde zittingszaal, hetgeen is vastgelegd in de processen-verbaal van de rechtbank van 30 september en 16 oktober 2015. Naar het oordeel van de rechtbank geven het dossier en de bij de getuigenverhoren verkregen informatie geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de processen-verbaal. Evenmin is gebleken dat er door het WOD-team is geprobeerd om informatie achter te houden. Dat het gebruik van dure auto’s, de zweem van luxe en geld in de VIP-wereld en de precieze inhoud van de klussen niet is gerelateerd, acht de rechtbank geen verzuim, omdat het geen voor de waarheidsvinding relevante informatie betreft. Relevante informatie acht de rechtbank wat er door een ieder is gezegd en of er al dan niet beloftes aan verdachte zijn gedaan. Bij de getuigenverhoren heeft de verdediging ruimschoots de gelegenheid gehad om de processen-verbaal tot in detail aan te vullen, hetgeen zij heeft gedaan. Verdachtes uitgebreide lezing van de gebeurtenissen is door de getuigen ook niet ontkend en wordt door de officier van justitie ook niet betwist, zodat van de lezing van verdachte kan worden uitgegaan. De stelling van de verdediging dat de gang van zaken niet meer geverifieerd kon worden, is aldus een onjuiste stelling gebleken. Dat verdachte daarbij uit zijn geheugen moest putten, is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat er geen adequate toetsing heeft kunnen plaatsvinden of dat het verdedigingsbelang zou zijn geschonden. Ook het feit dat de bekennende verklaringen niet audio- of visueel zijn opgenomen, kan niet tot die conclusie leiden. De rechtbank is het met de raadsman eens dat het met eigen ogen toetsen van de uitlatingen van [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] over verdachtes lichaamstaal en emoties op deze wijze niet mogelijk is. Een dergelijke opname was zeker beter toetsbaar geweest, maar de keuze voor een dergelijke opname is aan de officier van justitie, die verschillende redenen kan hebben gehad om te besluiten hier geen toestemming aan de rechter-commissaris voor te (willen) vragen. De door de raadsman aangehaalde Aanwijzing AVR was in deze situatie niet van toepassing, nu deze alleen geldt in een verhoorsituatie, waarvan in het geval van SI – zoals hierboven al uiteengezet – geen sprake is. Bovendien valt in de laatste alinea van de Aanwijzing AVR te lezen dat in uitzonderlijke gevallen in opdracht van de officier van justitie kan worden afgeweken van de gestelde regels. De rechtbank concludeert, alles overwegende, dat aan het WOD-traject geen gebreken of vormverzuimen kleven.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, danwel omstandigheden waardoor verdachtes recht op een eerlijk proces te kort of te niet zou zijn gedaan. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman hieromtrent.
Bewijswaarde van de bekennende verklaringen van verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in Marbella tegenover [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] een valse bekentenis heeft afgelegd. Hij is bezweken onder de druk. Zijn echtgenote was hoogzwanger en er waren financiële problemen ontstaan. Hij moést met een baan terugkomen uit Marbella. De enige manier om de baan te krijgen, was de moord op [slachtoffer] bekennen. Dus dat is wat hij heeft gedaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte - zowel in Eem I als Eem II - vele malen is verhoord en in die verhoren altijd heeft ontkend iets met de dood van [slachtoffer] van doen te hebben, danwel zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ook in Spanje heeft hij steeds volgehouden onschuldig te zijn, tot aan de avond van zijn bekennende verklaringen tegenover [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] . Ambtshalve heeft de rechtbank wetenschap van het feit dat er valse bekentenissen worden afgelegd. De rechtbank is zich er dan ook terdege van bewust dat zij (de totstandkoming) van verdachtes bekentenis zorgvuldig moet beoordelen en alle aspecten tegen het licht moet houden. Zij maakt daartoe de volgende overwegingen.
De afgelegde verklaringen in het WOD-traject
De rechtbank stelt op basis van de processen-verbaal van [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] vast dat verdachte op de avond van 18 september 2014 in Marbella, Spanje, heeft bekend [slachtoffer] te hebben vermoord. De eerste bekentenis was rond 22:15 uur tegenover [naam politieinformant 2] in een taxi en later die avond, rond 22:45 uur, heeft hij tegenover [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] in de villa een uitgebreidere bekentenis afgelegd.
Nadat [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] waren gaan zitten, bleef verdachte tegenover hen staan, waarbij hij zijn handen met de handpalmen tegen elkaar ter hoogte van zijn gezicht hield, zich tot [naam politieinformant 3] richtte en begon met de woorden ‘Dit is het gebed van mijn leven. Ik heb het gedaan. Ik heb haar vermoord’. Vervolgens heeft verdachte de volgende informatie over de moord op [slachtoffer] verstrekt. Hij heeft verteld dat hij met zijn vrouw (de rechtbank begrijpt hier en verder: [slachtoffer] ) naar een feest van de carnavalsvereniging was geweest, dat hij eerder was weggegaan, dat hij zijn schoonvader, die op de kinderen paste, had afgelost en dat hij zijn vrouw in de tuin had staan opwachten. Hij vertelde dat hij haar met een baksteen eerst K.O. (de rechtbank begrijpt: knock-out; bewusteloos) had geslagen, waarna hij haar gewurgd had. De inbraak had hij eerst ervoor al in scene willen zetten, maar dit had hij pas na de moord gedaan. Hij had de baksteen uit de brandgang gehaald, maar deze was nu voorgoed verdwenen. Ook de kleding die hij had gedragen tijdens de moord was niet meer te vinden. Op de vraag van [naam politieinformant 2] of zijn vrouw hem dan niet herkend had, heeft verdachte geantwoord dat hij zelfs een bril had gedragen. Hij vertelde dat hij laarzen had gekocht, speciaal voor de moord, maar dat ook deze niet meer terug waren te vinden en echt weg waren.
[naam politieinformant 3] relateert in zijn proces-verbaal van bevindingen eveneens het voorgaande en aanvullend het volgende. Hij relateert dat verdachte hem, [naam politieinformant 3] , vertelde dat hij door zijn vrouw (de rechtbank begrijpt: [vriendin verdachte] ) voor het blok was gezet en dat zij hem een ultimatum had gesteld, dat hij nooit heeft geweten wat dat ultimatum inhield, maar dat hij wel begreep waar het ultimatum op sloeg. Dat hij met zijn vrouw (de rechtbank begrijpt hier en verder: [slachtoffer] ) destijds op een feest van de carnavalsvereniging was, dat hij bewust eerder naar huis was gegaan om zijn schoonvader af te lossen, dat hij tegen zijn vrouw had gezegd dat hij moe was, dat hij de gedachte had eerst het huis te willen prepareren, maar daar echter later op terugkwam, dat het slecht weer was en dat het had gesneeuwd. Dat hij zijn vrouw had opgewacht in de tuin, dat hij een straatklinker uit de brandgang had gepakt en haar de hersens had ingeslagen en dat hij vervolgens zijn op de grond liggende vrouw had gewurgd. Dat hij naar binnen is gelopen en de woning heeft geprepareerd omdat het op een inbraak moest lijken, dat verdachte de laadjes en deurtje heeft opengezet, dat hij daarna 112 heeft gebeld met de mededeling dat zijn vrouw in de tuin op de grond lag, dat hij bij aankomst van GGD en politie bewust op het lichaam van zijn vrouw is gesprongen om bewijs en sporen weg te maken. Dat hij nieuwe laarzen had gekocht en met kleding had weggemaakt. Zonder daarover te vragen, vervolgde verdachte het gesprek en vertelde over de reconstructie die later had plaatsgevonden. De politie had een opstelling gemaakt in de tuin, welke later veranderd werd door de officier van justitie. Verdachte verklaarde dat er toen een andere kijk kwam op de situatie en de rol van hemzelf en dat hij ze toen maar in die waan heeft gelaten. Op de vraag of zijn vrouw nog gegild had, vertelde verdachte dat dat inderdaad zo was. Hij vertelde dat hij vermomd was en een bril droeg.
Daarnaast wordt in voornoemde processen-verbaal beschreven dat verdachte zichtbaar opgelucht was nadat hij zijn verhaal had gedaan en dit heeft hij ook zowel aan [naam politieinformant 2] als [naam politieinformant 3] meegedeeld. Verdachte vertelde aan [naam politieinformant 2] dat hij opgelucht was dat hij het verteld had, omdat hij er nooit een streep onder had kunnen zetten en dat hij nu wel over een gebergte heen had moeten stappen om het te vertellen. Dat hij blij was dat het opgelost werd. Tegen [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] vertelde hij dat hij opgelucht was, nu hij het had verteld en dat hij uitging van een goede oplossing hiervoor. Ook heeft verdachte aan [naam politieinformant 3] verteld welke oplossing hij graag wenste. Hij wilde graag dat iemand anders de schuld op zich nam en dat dit voor de kerst geregeld zou zijn, zodat verdachte een normale kerst kon hebben.
Nadat verdachte en [naam politieinformant 2] weer terug waren bij het hotel, zijn zij nog wat gaan drinken. Zij hebben gesproken over de twee vrouwen wiens dood zij op hun geweten hadden. Op de opmerking van [naam politieinformant 2] , die eerder had verklaard dat hij iemand had doodgereden, dat verdachte en hij eigenlijk in hetzelfde schuitje zaten, reageerde verdachte met de woorden: ‘Ja, maar jij hebt het toen onbewust gedaan, maar ik heb het bewust gedaan. Dit is moord met voorbedachten rade en daar krijg ik levenslang voor, maar ik ga niet achter de tralies zitten!’. Verdachte vertelde [naam politieinformant 2] ongevraagd dat hij nog wel toneel had gespeeld. Hij vertelde dat hij, toen de politie binnen kwam, had zitten huilen. Hij had gezegd dat hij per sé zijn vrouw nog wilde zien en bij haar wilde gaan liggen. Hij was toen op of tegen zijn vrouw gaan liggen en had haar opzettelijk vastgepakt om sporen van de plaats delict te wissen, danwel te vermengen en om er zo voor te zorgen dat zijn DNA op haar zat. Verdachte vertelde dat men met vijf man sterk van de politie hem had proberen tegen te houden en hem hadden vastgepakt. De verbalisant zag dat verdachte bij dit verhaal lachte en zichtbaar trots was. Vervolgens vertelde verdachte dat hij de kleding nog zelfs twee weken na de moord in de woning had verstopt en dat ze de kleding nooit gevonden hadden en dat hij de kleding daarna had weggemaakt. Verbalisant relateert dat verdachte hierbij lachte en dat hij zichtbaar trots was toen hij dit vertelde. [naam politieinformant 2] zei dat hij in eerste instantie aan de kruipruimte zou denken om kleding te verstoppen, waarop verdachte vertelde dat hij de kleding niet in de kruipruimte had verstopt. Verdachte vertelde lachend en trots dat zelfs de speurhonden de kleding niet zouden vinden. Op de vraag van [naam politieinformant 2] waarom verdachte zijn vrouw had vermoord, antwoordde hij dat hij de ellende, stress, alimentatie en alle problemen die een eventuele scheiding met zich mee zou kunnen brengen, niet aankon en dat hij daaraan helemaal niet wilde denken of wilde beginnen.
De volgende dag (de rechtbank begrijpt: 19 september 2014) heeft [naam politieinformant 2] aan verdachte gevraagd hoe hij zich nu voelde na wat hij gisteren verteld had. Verdachte vertelde dat zich heel opgelucht voelde, maar dat hij een Himalaya-gebergte over had gemoeten, dat hij heel blij was en met hem verschillende mensen, omdat de zaak dadelijk opgelost zou worden en hij kon zeggen dat hij er niets mee te maken had. [naam politieinformant 2] zei tegen verdachte dat hij zich kon voorstellen dat hij het gevoel kon hebben gehad alsof hij een mes op zijn keel kreeg gezet door het ultimatum van [vriendin verdachte] . Verdachte vertelde hierop dat hij dat absoluut niet zo had gevoeld, omdat hij niet wist wanneer het ultimatum afliep en dit ook niet wilde weten en omdat hij zelf de keuze had gemaakt om, wanneer en hoe hij de daad zou plegen.
Een week na de bekentenissen in Marbella, te weten op 25 september 2014, vond er een ontmoeting plaats tussen verdachte en [naam politieinformant 2] . Bij deze ontmoeting vroeg verdachte aan [naam politieinformant 2] hoe men over hem dacht naar aanleiding van vorige week in Spanje en dat hij blij was dat ze tot een akkoord waren gekomen. Verdachte maakte de opmerking dat hij een koele kikker is en dat dit natuurlijk wel was gebleken na wat hij vorige week in Spanje had verteld. Verbalisant relateert dat verdachte hierbij lachte en uitstraalde alsof hij er trots op was. Verdachte vroeg aan hem of hij wist of [naam politieinformant 3] mogelijk al een oplossing had voor verdachte. Een week later, op 1 oktober 2014, heeft verdachte wederom tijdens een ontmoeting aan [naam politieinformant 2] gevraagd of zijn baas al iets meer wist over een oplossing, waarop [naam politieinformant 2] tegen verdachte heeft gezegd dat hij niets concreets wist, maar dat hij wist dat hij daarmee bezig was. Verdachte reageerde hierop, door te zeggen, dat hij dan wat meer details zou vertellen met betrekking tot hetgeen gebeurd was.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in ons strafrechtsysteem in beginsel een bekennende verklaring van een verdachte een zwaarwegend bewijsmiddel is en rechtstreeks voor het bewijs mag worden gebezigd. Een bekentenis moet op betrouwbaarheid worden getoetst en zeker, indien – zoals in onderhavige zaak - de bekentenis later door de verdachte wordt herroepen.
De rapporten van Derksen
De verdediging heeft gesteld dat de bekentenis van verdachte onbruikbaar is voor het bewijs en dat uit een berekening blijkt dat de waarschijnlijkheid dat verdachte onschuldig is aan de moord op [slachtoffer] 98,3% bedraagt. Deze stellingen heeft de verdediging gebaseerd op een tweetal door haar in het geding gebrachte rapporten van de emeritus hoogleraar algemene wetenschapsfilosofie en cognitiefilosofie prof. dr. Ton Derksen.
De rechtbank heeft bij de bestudering van de beide rapporten vastgesteld dat Derksen kritisch is over de werkwijze van politie en justitie, maar niet over de verklaringen die verdachte pas na kennisname van het strafdossier heeft opgesteld en afgelegd. Die verklaringen worden door Derksen – zonder nader onderzoek van betekenis – als juist aanvaard. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de rapporten niet uitsluitend zijn gebaseerd op feiten, maar ook op aannames en veronderstellingen. Om die redenen dienen de rapporten van Derksen naar het oordeel van de rechtbank met grote terughoudendheid te worden beoordeeld.
Derksen stelt dat verdachtes bekentenis niet voldoet aan de betrouwbaarheidscondities die aan een bekentenis moeten worden gesteld. Daarbij wijst hij er op dat de bekentenis is afgelegd omdat verdachte door de misleiding van de politie heeft gedacht dat hij na zijn bekentenis aan [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] geen straf zou krijgen, dat door hen geen morele veroordeling van hem zou plaatsvinden en dat zijn financiële problemen opgelost zouden zijn omdat hij een baan bij [naam politieinformant 3] zou krijgen. Daardoor is verdachtes bekentenis volgens Derksen onbruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt de stelling dat verdachtes bekentenis om die reden onbruikbaar is voor het bewijs, omdat zij van oordeel is dat een bekentenis, die rechtmatig is verkregen, bruikbaar is voor het bewijs indien zij in voldoende mate en op essentiële punten bevestiging vindt in de overige bewijsmiddelen. De omstandigheid dat een bekentenis op een later moment wordt ingetrokken, maakt dit niet anders. Voorwaarde is wel dat de bewijsmiddelen geen contra-indicaties of aannemelijk alternatief scenario bevatten waarin een andere dader dan de verdachte naar voren komt.
De berekening van Derksen waaruit zou blijken dat verdachte – kort gezegd – waarschijnlijk onschuldig is, is gemaakt volgens de theorema van Bayes. Daarmee is een – naar het oordeel van de rechtbank – niet onomstreden regel uit de kansrekening gebruikt voor de strafrechtelijke waarheidsvinding waarvan de uitkomst in hoge mate af hangt van de selectie en waardering van de bewijsmiddelen die door Derksen is gemaakt.
De rechtbank sluit niet uit dat deze methode, mits juist toegepast, een hulpmiddel kan zijn bij de waarheidsvinding, maar de uiteindelijke beantwoording van de vraag of een tenlastegelegd feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, is geen vraag die zich leent voor kansrekening. De beantwoording van die vraag is en blijft voorbehouden aan de rechter. Daarbij komt dat de rechtbank in deze zaak een andere selectie en waardering van de bewijsmiddelen maakt dan Derksen.
De rechtbank laat om bovengenoemde redenen de rapporten van Derksen buiten beschouwing bij de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv en verwerpt het op deze rapporten gebaseerde verweer van de verdediging.
De druk
De verdediging heeft betoogd dat verdachte is bezweken onder de druk en daardoor een valse bekentenis heeft afgelegd. Deze druk zou zijn ontstaan doordat verdachte al bijna drie maanden geen vast werk en daardoor geen vast inkomen meer had. Hierdoor, alsmede door eerder ontstane schulden, zou verdachte aan het eind van de maand september 2014 niet meer in staat zijn om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. De ‘jobaanbieding’ van [naam politieinformant 2] was de enige mogelijkheid tot het verkrijgen van noodzakelijk nieuw werk en inkomen. Daarom zag verdachte als enige uitweg om ‘met de leugen mee te gaan’ en daarmee financiële zekerheid voor zijn gezin te garanderen. Onder deze omstandigheden voelt verdachte zich er achteraf ‘ingeluisd’ en dient de rechtbank te begrijpen dat zijn bekentenis van generlei waarde is.
De rechtbank kan verdachte hierin niet volgen. Uit de getuigenverhoren van de leden van het Team WOD, de door hen opgemaakte processen-verbaal en de toelichting van de officier van justitie ter zitting, is gebleken dat het team WOD zich er van heeft vergewist - en zich steeds is blijven vergewissen - dat de door [naam politieinformant 2] aangeboden baan geen ‘enige mogelijkheid’ zou worden. Verdachte heeft steeds uit eigen beweging aan [naam politieinformant 2] laten weten dat hij meerdere sollicitaties had lopen, dat hij contact had met een headhuntersbedrijf en diverse ‘jobaanbiedingen’ in de IT-sector had lopen, maar dat hij hier niet op inging omdat hij liever voor [naam politieinformant 2] wilde werken. [naam politieinformant 2] heeft meermalen en steeds als verdachte hem vroeg voor hem te mogen werken – zoals de officier van justitie uitgebreid uiteen heeft gezet in zijn requisitoir – benadrukt dat hij geen toezeggingen kon doen of garanties kon geven en, op het moment dat de baan werd aangeboden, er nog twee andere sollicitanten waren. Verdachte heeft in gesprekken met [naam politieinformant 2] onder meer aangegeven dat hij, ook al zou hij een belachelijk goede aanbieding in de IT krijgen, toch voor de baan bij [naam politieinformant 2] zou kiezen en dat hij in goed overleg met zijn vrouw er voor had gekozen om voor de baan van [naam politieinformant 2] te gaan. Tijdens het gesprek in de villa op 18 september 2014 in Marbella heeft verdachte tegen [naam politieinformant 3] gezegd dat hij vanwege zijn goede functies en zijn opleiding veel kon verdienen en dat dat eigenlijk nog zo was. [naam politieinformant 3] heeft verdachte verteld dat hij vorige maand nog een sollicitant had en dat deze een goede indruk op hem had gemaakt. Verdachte was de tweede sollicitant en volgende maand zou hij een gesprek hebben met een andere sollicitant. Deze gang van zaken beschouwend, is de rechtbank van oordeel dat van ontoelaatbare druk, uitgaande van het team WOD, geenszins is gebleken.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een nijpende financiële situatie. Zoals uit het financieel onderzoek is gebleken, heeft verdachte na het overlijden van [slachtoffer] € 80.000,- op zijn bankrekening bijgeschreven zien worden.Door haar overlijden is de overlijdensrisicoverzekering uitgekeerd, waardoor het huis aan [straat 1] van de ene op de andere dag vrij was van hypotheek. Bij verkoop van dit huis is daardoor een groot bedrag vrijgekomen. Ook het samen met [vriendin verdachte] in Udenhout nieuw gekochte huis was vrij van hypotheek. Verdachte en [vriendin verdachte] reden in de zomer van 2014 allebei een auto en beschikten nog over een (gefinancierde) caravan en een in januari 2011 voor bijna € 37.000,- nieuw aangeschafte motor van het merk Harley Davidson. Bij financiële problemen waren er dus meerdere mogelijkheden tot kostenbesparing danwel mogelijkheden om liquide middelen te verwerven. Daarbij komt dat verdachte ter zitting steeds heeft verklaard dat de maandelijkse vaste lasten van zijn gezin € 8.000,- bedroegen, maar op geen enkele manier aannemelijk heeft kunnen maken waaruit dit bedrag dan zou bestaan.
Wat de door verdachte subjectief gevoelde druk betreft, wil de rechtbank wel aannemen dat het vooruitzicht van geldtekort aan het eind van de maand en de onzekerheid over de mogelijkheid van een leuke, spannende, goed betaalde baan in het bedrijf van [naam politieinformant 3] indruk hebben gemaakt op verdachte en dat hij daardoor druk heeft gevoeld om mét de baan thuis te komen, maar niet aannemelijk is geworden dat daardoor een alles overheersende druk is ontstaan, waardoor hij niet anders kon dan een niet door hem gepleegd misdrijf – nota bene de moord op de moeder van zijn twee oudste kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] – te bekennen. Verdachte had de vrijheid om te kiezen voor een andere (in zijn ogen wellicht minder interessante) baan, om niet mee te gaan naar Marbella en – toen in Marbella bleek dat [naam politieinformant 3] hem niet vertrouwde – onverrichterzake weer naar huis te gaan. Het gesprek met [naam politieinformant 3] was al afgelopen, verdachte was al weer op de terugweg naar het hotel en zou de volgende dag terug naar Nederland vliegen. De beslissing om in de taxi tegenover [naam politieinformant 2] te bekennen, terug te gaan naar de villa en in de villa tegenover [naam politieinformant 3] de moord op [slachtoffer] nogmaals te bekennen, zijn keuzes geweest die verdachte in vrijheid heeft gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte volledig vrij is geweest om al dan niet tegen [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] te vertellen over de moord.
Dat verdachte er achteraf een bittere nasmaak aan heeft overgehouden en zich er door de politie ingeluisd voelt, is een gevoel dat de rechtbank zich kan voorstellen en ook kan verklaren. Nu misleiding een wezenlijk onderdeel is van het WOD-traject, is verdachte er in wezen ook ingeluisd. Het traject was immers bedoeld om meer informatie bij verdachte los te krijgen, om de zaak op te helderen. Dit maakt echter niet, zoals hiervoor reeds betoogd terzake van de rechtmatigheid van de bevoegdheid SI, dat het traject ontoelaatbaar is geweest. Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat er op verdachte, noch objectief nog subjectief bezien, ontoelaatbaar veel druk is uitgeoefend. De verweren van de verdediging hieromtrent worden dan ook verworpen.
Daderkennis
De verdediging heeft zich uitdrukkelijk verweerd tegen de stelling van de officier van justitie dat verdachte in zijn bekentenissen heeft laten zien te beschikken over zogeheten daderkennis: dat wil zeggen kennis van feiten van het misdrijf die alleen de dader van dit misdrijf kan weten. De verdachte heeft betoogd dat het onzin is dat er sprake zou zijn van daderkennis in zijn bekentenissen. Alle details over de moord heeft hij ter plekke in Marbella verzonnen en waren gebaseerd op informatie die hij al tot zijn beschikking had uit het dossier Eem I en zijn eigen waarnemingen destijds op de plaats delict.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de aanwezigheid van daderkennis een zeer stevig argument is voor de betrouwbaarheid van een verklaring. Echter, met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er van unieke, zeer specifieke daderkennis in de verklaringen van verdachte geen sprake is.
Voortgaande toetsing van de betrouwbaarheid van de bekentenissen
Er zijn, naast het toetsen op de aanwezigheid van specifieke daderkennis, ook andere manieren om een verklaring op betrouwbaarheid te toetsen. Aan de hand van toetsing van de waarheidsgetrouwheid van de wél verifieerbare feiten en gebeurtenissen, kan – indien deze substantieel in aantal zijn – in beginsel een oordeel worden gegeven over de betrouwbaarheid van een verklaring in zijn geheel. Op deze wijze de bekentenissen van verdachte tegenover [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] analyserend, concludeert de rechtbank dat de verifieerbare feiten uit de bekentenissen van verdachte kloppen met de feitelijke gang van zaken. Immers: verdachte was op de bewuste avond samen met [slachtoffer] op een feestje van de carnavalsvereniging, hij is eerder naar huis gegaan om zijn schoonvader, die op de kinderen paste, af te lossen, hij had [slachtoffer] verteld dat hij moe was en het was slecht weer en het had gesneeuwd die avond. Verdachte heeft 112 gebeld met de mededeling dat [slachtoffer] in de tuin op de grond lag en heeft in het bijzijn van ambulancemedewerkers en politie op/naast het ontzielde lichaam van [slachtoffer] gelegen. Ook hetgeen hij over [vriendin verdachte] heeft verteld tegen [naam politieinformant 2] en [naam politieinformant 3] klopt met hetgeen uit het onderzoek is gebleken. Verdachte ging vreemd met [vriendin verdachte] , zij had een ultimatum gesteld, waarvan hij op de hoogte was, maar niet wist wanneer het afliep. Hetgeen hij vertelde over het strafrechtelijk onderzoek is eveneens aantoonbaar juist. Bij de reconstructie had de politie inderdaad een opstelling gemaakt in de tuin – waarbij werd aangegeven door de politie dat de dader niet via de poort kon zijn gevlucht – waarna de officier van justitie liet zien dat dat in theorie wel mogelijk was. Hierdoor kwam inderdaad een andere kijk op de situatie en de rol van verdachte. De informatie die verdachte gaf over zijn voorlopige hechtenis en de twee andere verdachten klopte eveneens. De rechtbank heeft voorts in de bekennende verklaringen van verdachte geen feiten of gebeurtenissen aangetroffen waarover hij aantoonbaar leugenachtig verklaart. In zoverre beschouwd, kunnen de verklaringen van verdachte in Marbella als betrouwbaar worden aangemerkt.
Het volgende aspect dat de rechtbank in ogenschouw dient te nemen is of de verklaarde niet-verifieerbare informatie aannemelijk, logisch en geloofwaardig is, bezien in het licht van de vaststaande feiten. Het eerste is de verklaring van verdachte dat hij, nadat hij [slachtoffer] had vermoord, naar binnen is gegaan om de laadjes en deuren van de kasten open te zetten, omdat het op een inbraak moest lijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het zeer aannemelijk dat deze verklaring klopt. Immers, iedere politieagent die ter plaatse is geweest, heeft gerelateerd dat in de woning laadjes en deurtjes openstonden, maar dat het geenszins oogde of er was ingebroken. De laadjes van het dressoir stonden evenwijdig aan elkaar open en in de laadjes of kastjes – noch in de rest van de woning – was iets overhoop gehaald. Evenmin waren er spullen uit de woning verdwenen of spullen als buit klaargezet.
De informatie dat [slachtoffer] is overleden nadat haar hoofd in aanraking kwam met uitwendig mechanisch botsend geweld en zij daarna (zeer waarschijnlijk met blote handen) is gewurgd, is informatie die door de officier van justitie bewust uit het dossier Eem I is gehouden. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het feit dat verdachtes verklaring dat hij [slachtoffer] in de tuin heeft opgewacht, met een straatklinker uit de brandgang knock-out heeft geslagen en haar vervolgens liggend op de grond heeft gewurgd, weliswaar geen specifieke en unieke 100% verifieerbare daderkennis bevat, maar het is voor de beoordeling van verdachtes verklaring wel degelijk van belang dat verdachte komt met deze zeer goed bij het letsel van [slachtoffer] passende gang van zaken. Daarbij geeft hij niet alleen de ‘noodzakelijke’ grote lijnen weer, maar geeft ook uit eigen beweging allerhande details, zoals het speciaal voor de moord aanschaffen van laarzen en kleding, het vermommen met een bril, het halen van de straatklinker uit de brandgang, het opwachten in de tuin, het nog twee weken in huis bewaren van de kleding en het wegmaken van de steen, de laarzen en de kleding. Deze details zijn - behoudens de gil van [slachtoffer] - weliswaar niet verifieerbaar (meer), maar wel aannemelijk, nu zij op een logische wijze passen in het verhaal van verdachte over het verloop van de avond. Het betoog van verdachte dat ‘hij in de leugen van het WOD-team is meegegaan’ wordt door de rechtbank verworpen, nu uit het bovenstaande blijkt dat verdachte geheel uit eigen beweging is gekomen met het opwachten in de tuin, het knock-out slaan van [slachtoffer] met de straatklinker uit de brandgang en het daarna – liggende op de grond – manueel verwurgen. Daarbij heeft verdachte het beperkt aantal ‘suggesties’ van de verbalisanten niet bevestigd. Toen [naam politieinformant 2] bijvoorbeeld vroeg of hij de kleding in de kruipruimte had verstopt, antwoordde verdachte ontkennend. Van ‘meegaan’ in een door de verbalisanten geschetst scenario is aldus geen sprake. Ook wat deze toets betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bekentenissen van verdachte niet betrouwbaar te achten.
Vervolgens bekijkt de rechtbank niet alleen de bekentenissen zelf, maar ook hetgeen verdachte die avond en in de periode na 18 september 2014 heeft gezegd en verteld. Nog daargelaten dat verdachte in het WOD-traject (na het volgens hem ‘binnenhalen’ van de baan) en zelfs de eerste maanden na zijn tweede arrestatie in zijn verhoren bij de politie met geen woord gerept heeft over een ‘valse bekentenis’, bevestigt hij in de periode na de bekentenissen juist het door hem gedane verhaal. Met [naam politieinformant 2] bespreekt hij dezelfde avond nog dat het ‘moord met voorbedachten rade’ is en dat hij daar ‘levenslang’ voor krijgt, maar ‘niet achter de tralies’ gaat zitten. De volgende dag verwoordt verdachte naar [naam politieinformant 2] toe dat hij een Himalaya-gebergte over moest om het te vertellen, maar dat hij nu erg opgelucht is. Zelfs terug in Nederland, een week later, komt verdachte er bij [naam politieinformant 2] ongevraagd op terug. Hij wilde graag weten hoe men over hem dacht naar aanleiding van vorige week in Spanje en deelde mee dat hij blij was dat ze tot een akkoord waren gekomen. Verdachte maakte tevens de opmerking dat hij een koele kikker is en dat dit natuurlijk wel was gebleken na wat hij vorige week in Spanje had verteld. Tot slot vraagt hij meermalen of [naam politieinformant 3] al een oplossing voor hem had. Tevens neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte al in de villa een oplossing had bedacht voor ‘het probleem’. Hij wilde geen alibi, maar er moest iemand anders – niet zijnde één van de twee mannen die door de CIE-informatie als verdachten in beeld waren geweest, want dat waren erg gevaarlijke jongens – voor de moord op [slachtoffer] opdraaien. Daarbij merkte hij nog op dat hij graag zou willen dat dit voor de kerst geregeld zou zijn, zodat verdachte een normale kerst kon hebben.
Tot slot heeft de rechtbank in haar overwegingen meegenomen dat verdachte méér heeft bekend dan waarvan hij in Eem I verdacht werd. Indien hij was ‘meegegaan’ in de lezing van de politie, had hij ‘slechts’ de doodslag bekend. Echter, hij verklaart tegenover [naam politieinformant 2] expliciet dat het moord, te weten doodslag met voorbedachten rade, is geweest.
Al het bovenstaande in overweging nemende, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door verdachte afgelegde bekentenissen. De inhoud van de verklaringen is zeer aannemelijk, logisch en geloofwaardig en daarmee acht de rechtbank de bekentenissen van verdachte in Marbella betrouwbaar en zal zij deze gebruiken voor het bewijs.