Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het hem zowel primair als subsidiair tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk voordeel trekken uit de verduistering van een aanzienlijk geldbedrag door zijn echtgenote. De echtgenote van de verdachte, [medeverdachte], was eerder veroordeeld voor het verduisteren van meer dan € 130.000 van haar opa, [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de verduistering en dat hij opzettelijk voordeel had getrokken uit de opbrengst van deze misdaad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet bemoeide met de bankzaken van zijn gezin en dat er geen bewijs was dat hij wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij, de erfgenaam van [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de situatie niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een erfgenaam om zich in het strafproces te voegen. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij toegewezen aan de verdachte, die op nihil zijn begroot.