4.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een grotendeels bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal ter zake dit deel – dat betrekking heeft op de gelden afkomstig van de spaarrekening van haar opa – worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 1 juni 2016, voor zover inhoudende dat zij in de periode van 2007 t/m 2012 zonder toestemming van haar opa ( [slachtoffer] ) geld van de spaarrekening van haar opa heeft overgeboekt naar haar en/of-bankrekeningen die zij samen met haar echtgenoot [medeverdachte] had;
- de aangifte van [slachtoffer].
Voor zover verdachte ter zitting heeft verklaard dat de kleinere bedragen (tot € 500,=) wel met toestemming van haar opa van deze spaarrekening zijn overgeboekt naar de en/of-rekening van haar en echtgenoot, hecht de rechtbank daar geen geloof aan, gelet op de wisselende verklaringen die verdachte daaromtrent heeft afgelegd en het feit dat zij van haar opa al vele bedragen kreeg via de lopende rekening. Overigens vallen deze kleinere bedragen bij de overige (grote) overgeboekte bedragen in het niet, nu er in de ten laste gelegde periode slechts een totaalbedrag van € 3.400,= mee gemoeid is.
Voor wat betreft de hoogte van het totaalbedrag aan verduisterd geld, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit onderzoek kan worden vastgesteld dat van de spaarrekening van aangever [slachtoffer] in de periode van 2007 tot en met 2012 naar een tweetal bankrekeningnummers van verdachte en/of haar echtgenoot [medeverdachte] een totaalbedrag van € 132.229,37 (€ 123.750,= +
€ 8.479,37) is overgeboekt.
De rechtbank acht op basis van de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte genoemd bedrag van € 132.229,37 heeft verduisterd van haar opa [slachtoffer] .
Het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 198.387,02 is klaarblijkelijk - naast de genoemde overboekingen van € 132.229,37 - gebaseerd op de opnames en aankopen (via pinbetalingen) die van de lopende rekening van [slachtoffer] door verdachte zijn gedaan middels bankpasjes die bij de rekeningen van [slachtoffer] horen. Voorts zitten in dit bedrag nog overboekingen (in totaal € 3.000,=) van de spaarrekening van [slachtoffer] naar de rekeningen van de zoon van verdachte en haar echtgenoot.
[slachtoffer] heeft tegenover de politie verklaard dat hij verdachte wel eens toestemming heeft gegeven om “wat geld” te halen. Zij vroeg dan om iets voor haar keuken of zo. Hij weet niet hoe vaak dit gebeurd is en om welke bedragen dit ging. In een tweede verklaring heeft aangever [slachtoffer] verklaard dat hij verdachte een keer toestemming heeft gegeven voor een geldopname van een aanrecht of een keuken. Er is toen niet over een geldbedrag gesproken en aangever heeft toen ook geen maximum aan verdachte doorgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaring van verdachte en op genoemde verklaringen van aangever, onvoldoende aanwijzingen voorhanden zijn om bewezen te kunnen verklaren dat die bedragen (anders dan de hiervoor genoemde € 132.229,37) zonder toestemming van [slachtoffer] door verdachte en/of haar echtgenoot verkregen zijn, zodat verdachte van het meerdere van € 132.229,37 zal worden vrijgesproken.
feit 2
Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte vier schriftelijke verklaringen valselijk heeft opgemaakt. Verdachte heeft deze feiten in eerste instantie bij de politie bekend. Op zitting is zij hierop teruggekomen. De rechtbank acht die op zitting afgelegde verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank baseert dit oordeel met name op de volgende omstandigheden:
- drie van de vier verklaringen, die alle op zeer uiteen liggende tijdstippen (juni 2006, september/november 2009, juni 2011 en januari 2013) zouden zijn opgemaakt, zijn op eender papier geschreven,
- het handschrift op de verklaringen is steeds exact gelijk;
- de handtekeningen van de verklaringen van juni 2006 en september/november 2009, die door moeten gaan voor de handtekening van de opa van verdachte, blijken, wanneer de verklaringen op elkaar worden gelegd, exact aan elkaar gelijk te zijn, hetgeen een aanwijzing zou kunnen zijn dat die handtekeningen zijn overgetrokken,
- de handtekening op de verklaring van januari 2013, welke handtekening door moet gaan voor de handtekening van de opa van verdachte, verschilt van de echte handtekening van haar opa op een formulier van de Rabobank van 11 juli 2012, in die zin dat de echte handtekening van haar opa een bibberig verloop vertoont in tegenstelling tot de handtekening op de verklaring van januari 2013.
De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat deze verklaringen valselijk door verdachte zijn opgemaakt door daarop een valse handtekening van haar opa te zetten. Dit is echter niet ten laste gelegd.
Wel is ten laste gelegd dat die valsheid zou bestaan uit het in die verklaringen schrijven dat verdachte geld van haar opa had gekregen, waaronder een bedrag van 6.000 euro voor een keuken, en dat verdachte van haar opa toestemming had gekregen om meerdere bedragen aan haarzelf en haar gezin te besteden. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat die zinsneden de valsheid weergeven, gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer] , zijnde de opa van verdachte, bij de politie. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat hij verdachte wel eens toestemming heeft gegeven om “wat geld” te halen. Zij vroeg dan om iets voor haar keuken of zo. Hij weet niet hoe vaak dit gebeurd is en om welke bedragen dit ging. In een tweede verklaring heeft aangever [slachtoffer] verklaard dat hij verdachte een keer toestemming heeft gegeven voor een geldopname van een aanrecht of een keuken. Er is toen niet over een geldbedrag gesproken en aangever heeft toen ook geen maximum aan verdachte doorgegeven. Deze verklaringen van aangever laten de mogelijkheid open dat datgene dat in de tenlastelegging staat vermeld (achter de gedachtestreepjes) met toestemming van de opa van verdachte is gebeurd en dus niet valselijk is.
Gelet op het bovenstaande dient verdachte van feit 2 te worden vrijgesproken.