ECLI:NL:RBZWB:2016:3509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
02-810785-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hermans
  • A. Kooijman
  • J. Schotanus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door kleindochter van groot bedrag toebehorende aan haar opa

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die gedurende een periode van vijf jaar meer dan € 130.000 heeft verduisterd van haar opa. De verdachte had een machtiging en bankpassen om de bankzaken van haar opa te regelen, maar heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat haar opa in haar stelde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verduistering, maar sprak haar vrij van een tweede tenlastegelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden moest krijgen, omdat zij gedurende een lange periode een groot bedrag had verduisterd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van het feit zwaarder wegen. De benadeelde partij, de erfgenaam van de opa, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering niet kon worden ingediend door de erfgenaam in deze situatie. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810785-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juni 2016, waarbij de officier van justitie, mr. G. Bos, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juli
2007 tot en met 18 februari 2013 te Moerdijk en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal ongeveer 198.387,02 Euro, in elk
geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf,
te weten een (mondelinge) machtiging van [slachtoffer] en/of door de
terbeschikkingstelling door [slachtoffer] van zijn bankpas en/of bijbehorende
pincode, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juli
2007 tot en met 18 februari 2013 te Moerdijk en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meerdere
geldautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meerdere geldbedragen van in totaal
ongeveer 198.378,02 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s)
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van een valse sleutel, bestaande die valsheid hierin dat zij,
verdachte en/of haar mededader(s) onbevoegd gebruik heeft/hebben gemaakt van
een bankpas die toebehoorde aan [slachtoffer] en/of de bij die bankpas behorende
(geheime) pincode;
2.
zij in of omstreeks de periode van 30 juli 2007 tot en met 18 februari 2013 te
Moerdijk en/of te Oud Gastel en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) vier, althans een schriftelijke
verklaring(en)/brief/brieven, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om
tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) valselijk daarin geschreven dat
- zij van aangever [slachtoffer] geld had gekregen, waaronder een bedrag van 6000
Euro voor een keuken en/of
- dat zij van [slachtoffer] toestemming had gekregen om meerdere bedragen te
besteden aan zichzelf en/of haar gezin,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de hierna opgenomen bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte, zoals die is afgelegd bij de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 kan komen, waarbij volgens de raadsman de verduistering van een totaal geldbedrag van 132.000 euro bewezen kan worden verklaard. Voor feit 2 ontbreekt naar de mening van de raadsman het overtuigende bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een grotendeels bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal ter zake dit deel – dat betrekking heeft op de gelden afkomstig van de spaarrekening van haar opa – worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 1 juni 2016, voor zover inhoudende dat zij in de periode van 2007 t/m 2012 zonder toestemming van haar opa ( [slachtoffer] ) geld van de spaarrekening van haar opa heeft overgeboekt naar haar en/of-bankrekeningen die zij samen met haar echtgenoot [medeverdachte] had [1] ;
- de aangifte van [slachtoffer] [2] .
Voor zover verdachte ter zitting heeft verklaard dat de kleinere bedragen (tot € 500,=) wel met toestemming van haar opa van deze spaarrekening zijn overgeboekt naar de en/of-rekening van haar en echtgenoot, hecht de rechtbank daar geen geloof aan, gelet op de wisselende verklaringen die verdachte daaromtrent heeft afgelegd en het feit dat zij van haar opa al vele bedragen kreeg via de lopende rekening. Overigens vallen deze kleinere bedragen bij de overige (grote) overgeboekte bedragen in het niet, nu er in de ten laste gelegde periode slechts een totaalbedrag van € 3.400,= mee gemoeid is.
Voor wat betreft de hoogte van het totaalbedrag aan verduisterd geld, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit onderzoek kan worden vastgesteld dat van de spaarrekening van aangever [slachtoffer] in de periode van 2007 tot en met 2012 naar een tweetal bankrekeningnummers van verdachte en/of haar echtgenoot [medeverdachte] een totaalbedrag van € 132.229,37 (€ 123.750,= +
€ 8.479,37) is overgeboekt. [3]
De rechtbank acht op basis van de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte genoemd bedrag van € 132.229,37 heeft verduisterd van haar opa [slachtoffer] .
Het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 198.387,02 is klaarblijkelijk - naast de genoemde overboekingen van € 132.229,37 - gebaseerd op de opnames en aankopen (via pinbetalingen) die van de lopende rekening van [slachtoffer] door verdachte zijn gedaan middels bankpasjes die bij de rekeningen van [slachtoffer] horen. Voorts zitten in dit bedrag nog overboekingen (in totaal € 3.000,=) van de spaarrekening van [slachtoffer] naar de rekeningen van de zoon van verdachte en haar echtgenoot.
[slachtoffer] heeft tegenover de politie verklaard dat hij verdachte wel eens toestemming heeft gegeven om “wat geld” te halen. Zij vroeg dan om iets voor haar keuken of zo. Hij weet niet hoe vaak dit gebeurd is en om welke bedragen dit ging. In een tweede verklaring heeft aangever [slachtoffer] verklaard dat hij verdachte een keer toestemming heeft gegeven voor een geldopname van een aanrecht of een keuken. Er is toen niet over een geldbedrag gesproken en aangever heeft toen ook geen maximum aan verdachte doorgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaring van verdachte en op genoemde verklaringen van aangever, onvoldoende aanwijzingen voorhanden zijn om bewezen te kunnen verklaren dat die bedragen (anders dan de hiervoor genoemde € 132.229,37) zonder toestemming van [slachtoffer] door verdachte en/of haar echtgenoot verkregen zijn, zodat verdachte van het meerdere van € 132.229,37 zal worden vrijgesproken.
feit 2
Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte vier schriftelijke verklaringen valselijk heeft opgemaakt. Verdachte heeft deze feiten in eerste instantie bij de politie bekend. Op zitting is zij hierop teruggekomen. De rechtbank acht die op zitting afgelegde verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank baseert dit oordeel met name op de volgende omstandigheden:
- drie van de vier verklaringen, die alle op zeer uiteen liggende tijdstippen (juni 2006, september/november 2009, juni 2011 en januari 2013) zouden zijn opgemaakt, zijn op eender papier geschreven,
- het handschrift op de verklaringen is steeds exact gelijk;
- de handtekeningen van de verklaringen van juni 2006 en september/november 2009, die door moeten gaan voor de handtekening van de opa van verdachte, blijken, wanneer de verklaringen op elkaar worden gelegd, exact aan elkaar gelijk te zijn, hetgeen een aanwijzing zou kunnen zijn dat die handtekeningen zijn overgetrokken,
- de handtekening op de verklaring van januari 2013, welke handtekening door moet gaan voor de handtekening van de opa van verdachte, verschilt van de echte handtekening van haar opa op een formulier van de Rabobank van 11 juli 2012, in die zin dat de echte handtekening van haar opa een bibberig verloop vertoont in tegenstelling tot de handtekening op de verklaring van januari 2013.
De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat deze verklaringen valselijk door verdachte zijn opgemaakt door daarop een valse handtekening van haar opa te zetten. Dit is echter niet ten laste gelegd.
Wel is ten laste gelegd dat die valsheid zou bestaan uit het in die verklaringen schrijven dat verdachte geld van haar opa had gekregen, waaronder een bedrag van 6.000 euro voor een keuken, en dat verdachte van haar opa toestemming had gekregen om meerdere bedragen aan haarzelf en haar gezin te besteden. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat die zinsneden de valsheid weergeven, gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer] , zijnde de opa van verdachte, bij de politie. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat hij verdachte wel eens toestemming heeft gegeven om “wat geld” te halen. Zij vroeg dan om iets voor haar keuken of zo. Hij weet niet hoe vaak dit gebeurd is en om welke bedragen dit ging. In een tweede verklaring heeft aangever [slachtoffer] verklaard dat hij verdachte een keer toestemming heeft gegeven voor een geldopname van een aanrecht of een keuken. Er is toen niet over een geldbedrag gesproken en aangever heeft toen ook geen maximum aan verdachte doorgegeven. Deze verklaringen van aangever laten de mogelijkheid open dat datgene dat in de tenlastelegging staat vermeld (achter de gedachtestreepjes) met toestemming van de opa van verdachte is gebeurd en dus niet valselijk is.
Gelet op het bovenstaande dient verdachte van feit 2 te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair:
zijop
een of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 30 juli
2007 tot en met 18 februari 2013 te Moerdijk en/of
(elders
)in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
een of meerderegeldbedrag
(en
)van in totaal
ongeveer132.229,37
198.387,02Euro,
in elk
geval enig geldbedrag, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welk
(e
)goed
(eren
)verdachte
en/of haar mededader(s)anders dan door misdrijf,
te weten een
(mondelinge)machtiging van [slachtoffer] en
/ofdoor de
terbeschikkingstelling door [slachtoffer] van zijn bankpas en
/ofbijbehorende
pincode, onder zich had
(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, gepleit voor een maximale werkstraf met daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode van ongeveer 5 jaar schuldig gemaakt aan verduistering van een groot geldbedrag van ruim € 130.000,= welk bedrag toebehoorde aan haar opa.
Verdachte was al langere tijd gemachtigd om de bankzaken van haar opa te regelen en zij had ook bankpassen, behorende bij bankrekeningen van haar opa, op haar naam staan en tot haar beschikking. Haar opa was al op leeftijd (geboren in 1926) en slechtziend en had zijn vertrouwen volledig in verdachte als zijnde zijn kleindochter gesteld om zijn bankzaken te beheren. Verdachte heeft daar op een beschamende wijze misbruik van gemaakt, door grote bedragen aan geld van de spaarrekening van haar opa over te boeken naar de bankrekeningen van haar en/of haar echtgenoot. Dat verdachte en haar gezin zelf in een moeilijke financiële situatie zaten, kan als geen enkel excuus gelden om op deze achterbakse wijze de bankrekeningen van haar opa volledig leeg te plunderen. Zij heeft haar opa daarmee niet alleen groot financieel nadeel berokkend, maar ook in emotioneel opzicht groot leed toegebracht aan een persoon die haar juist dierbaar moest zijn. In hoeverre haar opa zich deze feiten heeft aangetrokken valt moeilijk vast te stellen, maar feit is wel dat haar opa een aantal maanden nadat hij aangifte had gedaan van de onderhavige feiten op 86-jarige leeftijd is overleden.
Het is dan ook jammer om te moeten constateren dat verdachte op zitting geen blijk heeft gegeven spijt te hebben van haar daden.
Over verdachte is een reclasseringsrapport uitgebracht. Daaruit komt naar voren dat verdachte met haar gezin onder beschermingsbewind staat. Haar eerdere koopwoning is geveild in verband met het niet kunnen opbrengen van de hypotheeklasten. Verdachte en haar man hebben een restschuld op de hypotheek van 70.000 euro. Voorts heeft zij hulp vanuit Surplus maatschappelijk werk teneinde spanningen en zorgen te ventileren. Volgens de reclassering zal een vrijheidsstraf grote gevolgen hebben voor haar kinderen, aangezien verdachte de grootste zorg voor hen draagt.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het feit zoals hierboven geschetst en de lange duur van deze verduistering, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals haar blanco strafblad en de zorg voor haar kinderen, leggen naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de bijzondere ernst van het feit, onvoldoende gewicht in de schaal om een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit, op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden noodzakelijk en op zijn plaats. Daarmee matigt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf, enerzijds omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 2 en omdat het benadelingsbedrag door de rechtbank lager wordt beoordeeld dan door de officier van justitie. Gedurende voornoemde maanden zal het gezin van verdachte een oplossing moeten zoeken voor de zorg voor de kinderen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor of noodzaak tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [erfgenaam slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 99.378,02 voor het feit waarvoor verdachte terecht staat.
In casu gaat het om de door [slachtoffer] geleden schade. De rechtbank begrijpt dat [erfgenaam slachtoffer] zich op het standpunt stelt dat zij als één van de twee erfgenamen van haar vader haar onder algemene titel verkregen vordering tot schadevergoeding in het strafproces kan indienen.
Het strafgeding voorziet echter niet in de mogelijkheid dat in geval van overlijden van de benadeelde partij de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van de benadeelde partij overneemt. Weliswaar is in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering een bepaling opgenomen omtrent de door erfgenamen onder algemene titel verkregen vorderingen, maar deze bepaling treedt alleen in werking wanneer het slachtoffer, dat de vordering had kunnen indienen, als gevolg van het strafbare feit is overleden. Deze situatie doet zich hier niet voor. Gelet hierop dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:
verduistering, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [erfgenaam slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [erfgenaam slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.(BP.15)
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juni 2016.
Mrs. Hermans en Schotanus zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2013038111 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, district Bergen op Zoom, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1234.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina’s 50 t/m 52 van voornoemd eind-proces-verbaal.
3.De processen-verbaal van bevindingen, pagina’s 17 en 430 van voornoemd eind-proces-verbaal.