In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had op 31 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college heeft de aanvraag op 20 november 2015 buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet tijdig de gevraagde bewijsstukken had ingeleverd. Eiser stelde dat de termijn om op de aanvraag te beslissen was verstreken en dat hij niet verantwoordelijk was voor het niet ophalen van de aangetekende brief waarin om aanvullende stukken werd gevraagd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van de stukken was opgeschort door eerdere communicatie van het college. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de eiser niet had voldaan aan de verzoeken om aanvullende informatie. De rechtbank overwoog dat de eiser op de hoogte was van de aangetekende brief en dat het zijn verantwoordelijkheid was om deze op te halen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bewijsstukken en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in het kader van de Participatiewet. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.