In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een incident en de hoofdzaak. De eiseressen, Karma B.V. en G.L. Sport Sluis B.V., hebben een incidentele vordering ingediend tot opheffing van een conservatoir beslag dat gelegd was op verzoek van de gedaagden, CK Sluis B.V. en [gedaagde sub 1]. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat de ondeugdelijkheid van de vordering van de eiseressen niet summierlijk aannemelijk was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de eiseressen onrechtmatig hadden gehandeld door het beslag te leggen, en dat de gedaagden onvoldoende belang hadden bij de opheffing van het beslag.
Daarnaast hebben de eiseressen een vordering ingediend op grond van artikel 843a Rv, waarin zij inzage vroegen in de administratie van Kei Goed B.V. De rechtbank heeft deze vordering eveneens afgewezen, omdat de eiseressen niet voldoende onderbouwd hadden waarom zij recht hadden op inzage in de gevraagde stukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij al stukken had overgelegd die aan de verzoeken van de eiseressen voldeden, en dat de vordering niet voldeed aan de eisen van artikel 843a Rv.
De rechtbank heeft beide partijen veroordeeld in de kosten van de incidenten, en heeft een comparitie van partijen bevolen voor de hoofdzaak, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om nadere inlichtingen te geven en te onderzoeken of er een minnelijke regeling kan worden bereikt.