ECLI:NL:RBZWB:2016:4189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
304555
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot opheffing van conservatoir beslag en vordering inzake inzage in administratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een incident en de hoofdzaak. De eiseressen, Karma B.V. en G.L. Sport Sluis B.V., hebben een incidentele vordering ingediend tot opheffing van een conservatoir beslag dat gelegd was op verzoek van de gedaagden, CK Sluis B.V. en [gedaagde sub 1]. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat de ondeugdelijkheid van de vordering van de eiseressen niet summierlijk aannemelijk was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de eiseressen onrechtmatig hadden gehandeld door het beslag te leggen, en dat de gedaagden onvoldoende belang hadden bij de opheffing van het beslag.

Daarnaast hebben de eiseressen een vordering ingediend op grond van artikel 843a Rv, waarin zij inzage vroegen in de administratie van Kei Goed B.V. De rechtbank heeft deze vordering eveneens afgewezen, omdat de eiseressen niet voldoende onderbouwd hadden waarom zij recht hadden op inzage in de gevraagde stukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij al stukken had overgelegd die aan de verzoeken van de eiseressen voldeden, en dat de vordering niet voldeed aan de eisen van artikel 843a Rv.

De rechtbank heeft beide partijen veroordeeld in de kosten van de incidenten, en heeft een comparitie van partijen bevolen voor de hoofdzaak, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om nadere inlichtingen te geven en te onderzoeken of er een minnelijke regeling kan worden bereikt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 304555 / HA ZA 15-589
Vonnis in incidenten en in de hoofdzaak van 13 april 2016
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KARMA B.V.,
gevestigd te Sluis, en
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G.L. SPORT SLUIS
B.V.,
gevestigd te Sluis,
eiseressen in conventie, verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident ex art. 223 Rv,
eiseressen in het incident ex art. 843a Rv,,
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CK SLUIS B.V.,
gevestigd te Cadzand,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident ex 223 Rv,
verweerders in het incident ex art. 843a Rv,
advocaat mr. D.C.M.H. Vielvoye te Eindhoven.
Eiseressen in conventie, tevens verweerders in reconventie in de hoofdzaak zullen afzonderlijk worden aangeduid als respectievelijk [eiseres sub 1] , Karma en GL, en gezamenlijk als [eiseressen] , gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie in de hoofdzaak zullen afzonderlijk [gedaagde sub 1] en CK worden genoemd, en gezamenlijk [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele vordering ex art. 223 Rv, tevens houdende conclusie van eis in reconventie,
  • de incidentele conclusie van antwoord, tevens conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis, tevens vordering ex art. 843a Rv, .
- de antwoordakte na wijziging van eis, tevens houdende antwoordakte vordering ex art. 843a Rv, tevens houdende akte wijziging van eis in reconventie,
- de antwoordakte wijziging van eis. -
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1
[eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn in 2001 met elkaar gehuwd, zulks na het maken van huwelijkse voorwaarden. In hun huwelijk is door de Rechtbank in Eerste Aanleg te Brugge, België op 20 oktober 2014 de echtscheiding uitgesproken, welke echtscheiding op 23 januari 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorafgaand aan de echtscheiding hebben [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] in een op 11 augustus 2014 gedateerd convenant een aantal vermogensrechtelijke zaken onderling geregeld.
2.2.
[eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn (enig) aandeelhouders en bestuurders van Karma (opgericht in 2006); zij zijn beiden zelfstandig bevoegd Karma te vertegenwoordigen. Karma is enig aandeelhouder van GL (eveneens opgericht in 2006); [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn (beiden zelfstandig bevoegde) bestuurders van GL. GL exploiteert twee kledingzaken in Sluis. Karma is voorts enig aandeelhouder en bestuurder van de eind 2006 opgerichte besloten vennootschap Kei Goed BV (hierna: Kei Goed), die zich bezig houdt met ontwikkeling, beheer en verhuur/verkoop van onroerend goed. In 2014 is CK opgericht; [gedaagde sub 1] is enig aandeelhouder en bestuurder.
2.3.
In januari 2015 zijn bedragen – tot een totaal van € 500.000,-- – van een bankrekening van GL naar een andere bankrekening overgemaakt.
2.4.
Na daartoe verleend verlof door de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiseres sub 1] cs op 12 februari 2015 conservatoir (derden-)beslag gelegd ten laste van [gedaagden] .

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres sub 1] cs heeft in de hoofdzaak (in conventie) – kort gezegd – gevorderd dat de rechtbank (1) voor recht verklaart dat [gedaagden] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door het overboeken van € 500.000,-- van de bankrekening van GL naar die van CK, en (2) [gedaagden] veroordeelt tot (terug-)betaling van dat bedrag. Zij stelt met een lening/overboeking nimmer te hebben ingestemd en dat met deze overboeking nagenoeg alle liquide middelen van GL zijn uitgeput. Na wijziging van eis vordert zij voorts (3) dat de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke bezittingen en schulden van partijen gelast dan wel vaststelt op de wijze als omschreven in de conclusie houdende (onder meer) wijziging van eis (na nog een wijziging: in de antwoordakte wijziging eis). [gedaagde sub 1] voert verweer; hij stelt dat de dagvaarding nietig is, dat [gedaagde sub 1] in haar bij dagvaarding gedane vorderingen op [gedaagden] niet kan worden ontvangen, dat [gedaagde sub 1] die vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd en aldus niet aan haar stelplicht heeft voldaan (en dus niet tot bewijslevering kan worden toegelaten), althans dat die vorderingen op inhoudelijk gronden moeten worden afgewezen. Ter onderbouwing van dat laatste stelt [gedaagden] – kort gezegd – dat de overboeking een (overeengekomen) lening van GL aan CK betreft, die de continuïteit van GL niet in gevaar heeft gebracht, en waarbij niet onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] is heeft gehandeld. [gedaagden] stemt in met vaststelling van de verdeling door de rechtbank, doch stellen een andere verdeling voor dan [eiseressen] .
3.2.
[gedaagden] vordert in de hoofdzaak (in reconventie) – kort gezegd – dat de rechtbank voor recht verklaart dat [eiseressen] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en haar veroordeelt de daardoor geleden schade – op te maken bij staat – te vergoeden, alsmede de gelegde (derden-)beslagen op te heffen. [gedaagden] stelt daartoe – kort gezegd – dat [eiseressen] geen vorderingen heeft op [gedaagden] en dat zij door onder die omstandigheden beslag te leggen onrechtmatig heeft gehandeld; [gedaagden] hebben door dat handelen schade geleden. Voorts vordert [gedaagden] – na wijziging van eis – dat de rechtbank de wijze van verdelen van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen gelast overeenkomstig zijn voorstel als verwoord in de akte houdende (onder meer) wijziging van eis in reconventie. [eiseressen] verweert zich, daartoe met name verwijzend naar hetgeen zij in conventie heeft gesteld.

3.De geschillen en de beoordeling in de incidenten

in het incident ex art. 223 Rv
3.1.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseressen] veroordeelt om de ten laste van CK gelegde (derden-)beslagen (welke beslagen zijn gelegd tot zekerheid van verhaal van een vordering, groot € 500.000,--) binnen 1 dag na betekening van het ten deze te wijzen incidentele vonnis op te heffen en opgeheven te houden, zulks (ten aanzien van elk van de beslagen) op straffe van verbeurte van een door [eiseressen] hoofdelijk verschuldigde dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij niet aan deze verplichting voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 500.000,--, zulks met hoofdelijke veroordeling van [eiseressen] in de kosten van het incident.
3.2.
[gedaagden] verwijst ter onderbouwing van deze vordering naar hetgeen in conventie als verweer tegen de vorderingen is aangevoerd. Daaruit kan worden afgeleid dat [eiseressen] geen vordering heeft op CK, en ook niet jegens [gedaagde sub 1] . CK ondervindt schade van het beslag. Ter opheffing van de beslagen heeft [gedaagden] aan [eiseressen] aangeboden een depot-overeenkomst te sluiten, dan wel het bedrag van € 500.000,-- (middels Karma) aan [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] te laten uitkeren middels een (tussentijdse) dividenduitkering. [eiseres sub 1] weigerde haar medewerking. Het beslag ten laste van CK staat verdeling tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] in de weg. Gelet op de te verwachten duur van de procedure en het gerechtvaardigd belang van [gedaagden] bij opheffing van het beslag, dient het beslag met onmiddellijke ingang te worden opgeheven.
3.3.
[eiseressen] voert verweer. Na opheffing van het beslag kan CK vrijelijk over het geld beschikken; opheffing van het beslag kan aldus (als GK niet terugstort) tot een onomkeerbare situatie leiden. Voorts heeft [gedaagden] het voornemen een CK-filiaal te exploiteren niet uitgevoerd; hij heeft geen spoedeisend belang bij opheffing van het beslag. Thans is de verdeling onder de rechter; de hier bedoelde gelden zijn doorslaggevend belang om de facto tot verdeling te kunnen komen. Er is gesproken over het in depot bij een notaris storten van (een deel van) het bedrag; omdat door [gedaagden] bijkomende voorwaarden werden gesteld zijn partijen daarover niet tot overeenstemming gekomen. Van [gedaagde sub 1] kan worden gevergd dat hij thans het eindvonnis in deze zaak afwacht.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, nu op grond van de thans beschikbare stukken niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [eiseressen] en een afweging van de wederzijdse belangen niet noopt tot opheffing van de door [eiseressen] gelegde beslagen.
Immers, weliswaar heeft [gedaagden] de ontvankelijkheid van de vordering van [eiseressen] in de hoofdzaak betwist, alsmede de inhoud van die vordering, maar vooralsnog is niet uit te sluiten dat het recht waarop [eiseressen] zich beroept kans van slagen zal hebben. Naar de tussen partijen in het geschil zijnde feiten en/of omstandigheden zal in de hoofdprocedure nader onderzoek dienen plaats te vinden. De procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening leent zich niet voor een dergelijk onderzoek.
Dat op andere wijze voldoende zekerheid voor de vordering zou kunnen worden gesteld is tussen partijen kennelijk wel besproken, maar zij zijn daarover niet tot overeenstemming gekomen.
Voorts heeft [gedaagden] het door hem gestelde belang bij opheffing van de beslagen onvoldoende onderbouwd. Dat de beslagen de verdeling tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] bemoeilijkt kan evenwel, nu zowel [eiseres sub 1] als [gedaagde sub 1] een vordering tot verdeling aan de rechtbank hebben voorgelegd, bij de belangenafweging weinig gewicht meer in de schaal leggen. Voor het overige heeft [gedaagden] geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het aannemelijk is geworden dat hij de afloop van de hoofdzaak niet zou kunnen afwachten; dat CK geen schade lijdt omdat zij geen winkel is gaan exploiteren is onbetwist gebleven. [eiseressen] heeft daarentegen belang bij handhaving van de gelegde beslagen als zekerheid voor het geval de vordering in de hoofdzaak (deels) zal worden toegewezen.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident, aan de kant van [eiseressen] tot op heden begroot op € 452,-- (1 x tarief II).
ten aanzien van de vordering ex art. 843a Rv
3.5.
[eiseressen] vordert dat de rechtbank [gedaagde sub 1] gelast om aan [eiseres sub 1] , althans aan een door haar aan te wijzen derde, inzage te verschaffen in de administratie van Kei Goed vanaf de datum van oprichting tot en met 31 december 2015 (met name de jaarrekeningen, de saldibalansen, grootboekmutaties, bankafschriften en onderliggende stukken, op grond waarvan betalingen zijn gedaan aan [gedaagde sub 1] sr).
3.6.
[gedaagde sub 1] stelt dat de vordering van [eiseres sub 1] niet of nauwelijks is onderbouwd en al om die reden dient te worden afgewezen. Wel heeft [gedaagde sub 1] stukken betreffende Kei Goed overgelegd, waaronder de tussen Kei Goede en de Holding van [gedaagde sub 1] sr. van toepassing zijnde overeenkomsten, een overzicht van betalingen, door Kei Goed gedaan aan die Holding , een overzicht van de waarde van Kei Goed per 31 december 2015 en de jaarrekeningen vanaf 2007 tot en met 2014.
3.7.
De rechtbank vat de vordering ex art. 843a Rv op als een incidentele vordering, waarop voorafgaand aan de verdere inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak dient te worden beslist. Art. 843a Rv bepaalt dat hij die daarbij een rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. [eiseressen] heeft inzage gevraagd in “de” administratie van Kei Goed, opdat zij betalingen door Kei Goed aan [gedaagde sub 1] sr. kan vaststellen. [gedaagde sub 1] heeft – in reactie op die vordering – een aantal stukken overgelegd – waaronder haar stukken en een overzicht van aan [gedaagde sub 1] sr. gedane betalingen. Aldus is in ieder geval ten dele voldaan aan hetgeen door [eiseressen] was gevorderd. Dat en waarom [eiseressen] belang heeft bij inzage in de in de vordering verder nog genoemde stukken is door haar niet nader toegelicht. Aldus kan niet worden vastgesteld of de vordering voldoet aan de eisen, gesteld in art. 843a Rv. De vordering zal worden afgewezen. [eiseressen] . zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident, aan de kant van [gedaagden] tot op heden begroot op € 452,-- (1 x tarief II).

4.De beoordeling in de hoofdzaak

in conventie en in reconventie
4.1
De rechtbank zal een comparitie bevelen om nadere inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit het niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die zij geraden zal achten.
4.3.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
4.4.
In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
4.5.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
4.6.
Indien partijen, zonder dat daaraan voorafgaand een comparitie wordt gehouden, gebruik willen maken van de mogelijkheid de zaak door te verwijzen naar een mediator, dienen zij dat binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de griffie te berichten.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident ex art. 223 Rv
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 452,--;
terzake van de vordering ex art. 843a Rv
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt [eiseressen] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 452,--;
in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
5.5.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. S.M.J. van Dijk, in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2 op dinsdag 28 juni 2016, van 13.30 uur tot 15.30 uur,
5.6.
bepaalt dat partijen persoonlijk aanwezig moeten zijn, dan wel zich deugdelijk laten vertegenwoordigen indien de partij een rechtspersoon betreft,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016.