ECLI:NL:RBZWB:2016:4217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
C/02/13/617 R
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling na aangaan geregistreerd partnerschap zonder voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar. De schuldenaar had tijdens zijn schuldsaneringsregeling een geregistreerd partnerschap aangegaan zonder het opstellen van partnerschapsvoorwaarden. Dit leidde tot de mogelijkheid voor de schuldeisers van zijn partner om zich te verhalen op het inkomen van de schuldenaar. De bewindvoerder van de schuldenaar verzocht de rechtbank om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenaar nieuwe schulden had laten ontstaan ter hoogte van € 60.000,--. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van eerdere vonnissen en het verzoek van de bewindvoerder.

De rechtbank heeft de argumenten van de bewindvoerder en de schuldenaar zorgvuldig afgewogen. De bewindvoerder stelde dat de schuldenaar niet op de hoogte was van de noodzaak om partnerschapsvoorwaarden op te stellen en dat de nieuwe schulden niet verwijtbaar waren ontstaan. De schuldenaar zelf verklaarde dat hij niet de intentie had om zonder voorwaarden een geregistreerd partnerschap aan te gaan en dat hij niet wist dat hij verdere stappen moest ondernemen om een gemeenschap van goederen te voorkomen.

De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet verwijtbaar had gehandeld en dat er geen sprake was van een toerekenbare nieuwe schuld. De rechtbank wees het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af, omdat de nieuwe schulden niet in de weg stonden aan het verlenen van een schone lei. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder de artikelen 1:96 en 1:80b van het Burgerlijk Wetboek en artikel 350 van de Faillissementswet. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de schuldenaar niet als te kwader trouw kon worden gekenschetst, en dat de bewindvoerder zijn verzoek tot beëindiging had gehandhaafd, ondanks de tegenstrijdige argumenten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Insolventierecht
Breda
Afwijzing verzoek tussentijdse beëindiging schuldsanering
insolventienummer: C/02/13/617 R
nummer verklaring: [nummer]
uitspraakdatum: 30 juni 2016
[schuldenaar]
geboren op te [plaatsnaam] ( [geboortedatum] ),
wonende te [adresgegevens] ,
Bewindvoerder: [naam bewindvoerder] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de rechtbank van 1 augustus 2013, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken;
- het verzoek van de bewindvoerder van 21 april 2016 om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 juni 2016.

2.Het verzoek

Dit strekt tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.

3.De beoordeling

3.1.
De bewindvoerder verzoekt de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, ten aanzien van welk verzoek de rechter-commissaris positief heeft geadviseerd.
De bewindvoerder legt ter zitting aan zijn verzoek ten grondslag dat schuldenaar nieuwe schulden heeft laten ontstaan ter hoogte van € 60.000,--. Schuldenaar is een geregistreerd partnerschap aangegaan met [partner schuldenaar] , zonder dat partnerschapsvoorwaarden zijn opgesteld. Hierdoor kunnen de schuldeisers van zijn partner, die eveneens in de schuldsaneringsregeling zit, zich verhalen op het inkomen en vermogen van schuldenaar, aldus de bewindvoerder.
Betrokkenen hebben op het formulier voor de melding van het voorgenomen geregistreerd partnerschap op 11 januari 2016 letterlijk gemeld: “
Wij willen niet in gemenschap van goederen een partnerschap hebben/alleen op huewlijksevoorwarde”. Schuldenaar en zijn partner hebben volgens de bewindvoerder blijkbaar niet beseft dat zij partnerschapsvoorwaarden hadden moeten opstellen via een notaris en deze laten inschrijven in het huwelijksgoederenregister.
De bewindvoerder vraagt de rechtbank om een oordeel te geven over de verwijtbaarheid en toerekenbaarheid van het ontstaan van deze nieuwe schulden. De bewindvoerder is van mening dat er geen kwade opzet aanwezig is, maar dat de situatie is ontstaan door onkunde en onwetendheid. De bewindvoerder stelt dat hij niet op voorhand door schuldenaar op de hoogte is gesteld van diens voornemen om een geregistreerd partnerschap aan te gaan. De bewindvoerder handhaaft zijn verzoek tot tussentijdse beëindiging, maar geeft aan geen bezwaar te hebben tegen een beslissing waarbij wordt geoordeeld dat deze nieuwe schulden niet in de weg staan aan het verlenen van een schone lei.
De bewindvoerder stelt voorts dat schuldenaar hem thans alle benodigde gegevens heeft verstrekt. Het aanvankelijk aanwezige verzuim voor wat betreft de informatieplicht acht de bewindvoerder daarmee hersteld.
3.2.
De schuldenaar verweert zich en stelt dat hij niet de bedoeling had om een geregistreerd partnerschap aan te gaan zonder voorwaarden. Hij heeft zelf op 11 januari 2016 de hiervoor geciteerde passage onder de melding van voorgenomen geregistreerd partnerschap laten zetten. In februari 2016 zijn schuldenaar en zijn partner het geregistreerd partnerschap vervolgens aangegaan. Hij verklaart dat hij geen gemeenschap wilde laten ontstaan, maar dat hij niet wist dat hij verder nog iets moest regelen om dit te voorkomen. In de door hem ingevulde formulieren van de gemeente waar hij woont staat, wordt er niet op gewezen dat iemand die in de schuldsanering zit geen gemeenschap mag aangaan, aldus schuldenaar. Bij de gemeente Breda staat dit volgens hem wel onder het formulier. Schuldenaar stelt dat hij de bewindvoerder op voorhand heeft gemeld dat hij een geregistreerd partnerschap wilde aangaan. Dit is ook door zijn partner aan haar eigen schuldsaneringsbewindvoerder bericht.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat de bewindvoerder zijn verzoek tot tussentijdse beëindiging ter zitting, ondanks zijn daarmee ogenschijnlijk strijdige standpunt dat geen sprake zou zijn van verwijtbaarheid/toerekenbaarheid, uitdrukkelijk heeft gehandhaafd.
3.4.1.
Door het aangaan van een geregistreerd partnerschap zonder partnerschapsvoorwaarden zijn op grond van artikel 1:96 lid 1 BW jo. artikel 1:80b BW, de schulden van beide partners voortaan verhaalbaar op alle gemeenschapsgoederen.
3.4.2.
De omvangrijke schulden van de partner van schuldenaar (ongeveer € 60.000,--) dienen daarmee in de schuldsaneringsregeling van schuldenaar als nieuwe, niet verifieerbare, schulden te worden beschouwd. Gezien het vrij te laten bedrag van schuldenaar zijn deze schulden tevens bovenmatig. Schuldenaar is daarmee tekort geschoten in zijn verplichting genoemd in artikel 350 lid 3 sub d Fw. om in de schuldsanering geen bovenmatige schulden te doen of laten ontstaan.
3.4.3.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of schuldenaar deze nieuwe schulden op zodanig verwijtbare wijze heeft laten ontstaan, dat daaraan de sanctie van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling moet worden verbonden.
Uit de overgelegde bescheiden alsmede op grond van hetgeen schuldenaar ter zitting heeft aangevoerd maakt de rechtbank op dat schuldenaar daadwerkelijk heeft willen voorkomen dat tussen hem en zijn partner een gemeenschap zou ontstaan. Dat dit wel is gebeurd, wijt de rechtbank met de bewindvoerder aan onwetendheid en onbegrip aan de kant van schuldenaar. Al met al komt de rechtbank in dit licht tot het oordeel dat geen sprake is van een toerekenbare nieuwe schuld.
3.4.4.
De bewindvoerder heeft in zijn verzoek tot beëindiging van de schuldsanering tevens aangevoerd dat schuldenaar door het aangaan van een geregistreerd partnerschap zonder partnerschapsvoorwaarden, zijn schuldeisers heeft benadeeld. De bewindvoerder doelt hiermee kennelijk op de beëindigingsgrond in artikel 350 lid 3 sub e Fw. Onder de in dat artikellid bedoelde (te benadelen) schuldeisers vallen naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend de schuldeisers van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt.
De rechtbank vermag niet in te zien welk nadeel deze schuldeisers gedurende de looptijd van de schuldsanering of na verlening van een schone lei ondervinden van deze nieuwe schulden.
Het - eventueel - opgebouwde boedelsaldo is bestemd ter delging van de verifieerbare schulden. De nieuwe schulden worden niet uit dat saldo voldaan. Schuldenaar dient de nieuwe schulden immers te betalen uit zijn vrij te laten bedrag. Ook dit raakt de schuldeisers in de schuldsanering niet.
Daar komt nog bij dat met deze beëindigingsgrond wordt beoogd om gedrag te sanctioneren dat in de gegeven omstandigheden niet als te goeder trouw kan worden gekenschetst.
Hoewel het onderhavige handelen of nalaten van schuldenaar voor hem zelf en/of zijn partner, na beëindiging van de schuldsaneringsregeling of na beëindiging van het geregistreerd partnerschap, mogelijk nadelige gevolgen kan hebben, is dergelijk verwijtbaar gedrag naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft schuldenaar juist gemeend dat hij geen gemeenschap liet ontstaan.
3.5.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gessel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2016. [1]
De griffier is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.