ECLI:NL:RBZWB:2016:4357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
C/02/317394 / KG RK 16-722
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inroepen huurbeding en bezichtigingsbeding in het kader van executie van onroerend goed

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure. Verzoekster, de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij NV, heeft een verzoek ingediend tot het inroepen van een huurbeding en het verkrijgen van verlof voor bezichtigingen van een onroerend goed, gelegen aan [het onderpand]. Het verzoek is ingediend omdat verzoekster niet kan uitsluiten dat het onderpand wordt verhuurd, wat haar verplicht om het huurbeding in te roepen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2016 is verzoekster vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. D.J. Posthuma, terwijl verweerder sub 1 in persoon aanwezig was. Verweerder sub 2 heeft geen verweer gevoerd en de overige verweerders zijn niet verschenen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van het verzoek heeft voldaan. Het verzoek tot het inroepen van het huurbeding is toegewezen, waarbij verweerders sub 3 een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van de beschikking is gegund. Echter, het verzoek tot het inroepen van het bezichtigingsbeding is afgewezen, omdat artikel 3:267a BW geen zelfstandige rechtsingang biedt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot het inroepen van het bezichtigingsbeding, en heeft de proceskosten niet toegewezen.

De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat verzoekster het recht heeft om het huurbeding in te roepen tegen de onbekende huurders, maar dat zij niet gerechtigd is om het onderpand te laten bezichtigen zonder rechterlijke machtiging. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rekestnummer: C/02/317394 / KG RK 16-722
Beschikking van de voorzieningenrechter van 13 juli 2016
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPIJ NV,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. T.J.P. Jager,
tegen

1.[verweerder] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder,
verschenen in persoon,
2.
[verweerster],
kantoorhoudende te [plaatsnaam X] ,
verweerster,
niet verschenen,
3.
DE ONBEKENDE HUURDERS C.Q. ONDERHUURDERS VERBLIJVEND IN HET PERCEEL AAN DE [het onderpand],
wonende te [plaatsnaam Y] ,
verweerders,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ex artikel 3:264 en 3:267a BW, ter griffie ingekomen op 23 juni 2016, met producties genummerd 1 tot en met 8,
  • de (aangetekende) brieven van de griffier van deze rechtbank van 27 juni 2016,
  • het faxbericht van de zijde van verweerster sub 2, ter griffie ingekomen op 4 juli 2016,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 11 juli 2016.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof tot het inroepen van het huurbeding als bedoeld in artikel 3:264 lid 5 BW, alsmede ontruiming door eventuele huurders van het registergoed, t.w.: het woonhuis met garage, berging, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan de [het onderpand] (hierna: het onderpand). Daarnaast wordt verzocht te bepalen dat verzoekster gerechtigd is het te executeren onderpand te laten bezichtigen c.q. te worden toegelaten voor bezichtigingen en voorts te bepalen dat de hypotheekgevers en iedereen die het onderpand gebruikt verplicht is deze bezichtigingen te dulden zoals omschreven in het verzoekschrift.
2.2.
De behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden 11 juli 2016
om 11:00 uur. Ter gelegenheid van de behandeling van het verzoekschrift is
namens verzoekster verschenen mr. D.J. Posthuma. Verweerder sub 1 is in persoon verschenen. De dochter van verweerder sub 1 is als toehoorder verschenen. Verweerster sub 2 heeft bij faxbericht, ter griffie ingekomen op 4 juli 2016, de rechtbank bericht geen verweer te voeren tegen het verzoek. Verweerders sub 3 zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen middels aangetekende en reguliere brief, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

huurbeding

3.1.
Namens verzoekster heeft mr. Posthuma ter zitting gepersisteerd bij het verzoek. Verzoekster is wettelijk verplicht om het huurbeding in te roepen wanneer zij niet kan uitsluiten dat het onderpand wordt verhuurd. Nu verzoekster niet kan uitsluiten dat het onderpand wordt verhuurd, heeft zij onderhavig verzoek ingediend.
3.2.
Verweerder sub 1 geeft ter zitting aan dat het onderpand niet wordt verhuurd en ook nooit is verhuurd. Het onderpand wordt thans op- en leeggeruimd.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster voornemens is over te gaan
tot uitwinning van het hypotheekrecht. Een en ander blijkt eveneens uit de deurwaardersexploten van 24 en 26 mei 2016, waarbij verzoekster aan verweerders sub 1 en 2 heeft aangezegd tot openbare verkoop van het onderpand over te gaan op 15 september 2016. Gelet hierop wenst verzoekster het huurbeding, zoals bedoeld in artikel 3:264 leden 5 en 6 BW en zoals opgenomen in de tussen verzoekster en verweerder sub 1 en mevrouw [ex-echtgenote van verweerder sub 1] opgestelde hypotheekakte van 31 juli 2009 in te roepen tegen verweerders sub 3, zijnde de onbekende huurders van het onderpand.
3.4.
Aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van het verzoek is voldaan, nu
verzoekster niet kan uitsluiten dat er personen krachtens een huurovereenkomst
gebruik maken van het onderpand op het moment van bekendmaking van de
executoriale verkoop en op grond van het overgelegde taxatierapport niet is
gebleken dat ook met instandhouding van een huurovereenkomst, ten behoeve van
verzoekster die het onderhavige beding heeft gemaakt, een voldoende opbrengst
van het te executeren onderpand zal worden verkregen.
3.5.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor toewijzing van het verzoek is voldaan. Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden toegewezen, waarbij aan verweerders sub 3 een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van deze beschikking zal worden gegund.
3.6.
De verzochte machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is. Artikel 556 lid 1 Rv schrijft immers al voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
bezichtigingsbeding
3.7.
Verzoekster grondt haar verzoek op het bepaalde in artikel 3:267a BW en voert hiertoe aan dat verweerders sub 1 en 2 gehouden zijn medewerking te verlenen aan bezichtigingen van het onderpand, zodra verzoekster gerechtigd is tot executie van het onderpand over te gaan. Verzoekster voert onder meer aan dat verweerders sub 1 en 2 in ernstige mate tekortschieten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening als gevolg waarvan zij inmiddels de executie van het onderpand heeft aangezegd. Verzoekster wenst het onderpand te kunnen laten bezichtigen teneinde, mede in het belang van verweerders sub 1 en 2, een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst van het onderpand te genereren, zodat zij met een zo laag mogelijke restschuld achterblijft.
Op vragen van de voorzieningenrechter wordt namens verzoekster gesteld dat deurwaarders in de praktijk niet snel overgaan tot het uitvoeren van het bezichtigingsbeding zonder machtiging van de voorzieningenrechter, zodat verzoekster het wenselijk acht dat onderhavig verzoek door de voorzieningenrechter wordt toegewezen.
3.8.
Verweerder sub 1 heeft ter zitting aangegeven dat hij niet de mogelijkheid heeft om vrije dagen te nemen voor de bezichtigingsdagen, maar dat hij zich niet verzet tegen bezichtigingen. Hij heeft aan verzoekster voorgesteld aan een makelaar de sleutel van het onderpand te geven, zodat de makelaar de woning kan laten bezichtigen door potentiële kopers.
3.9.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vóór 1 januari 2015 kon de hypotheekhouder bezichtigingen van het onderpand doen plaatsvinden door het onderpand in beheer te nemen middels het inroepen van het beheersbeding als bedoeld in artikel 3:267 BW. Vanwege de daaraan verbonden verplichtingen, waaronder het doen uitvoeren van onderhoud en het afsluiten van verzekeringen, acht de wetgever het inroepen van dat beheersbeding enkel om bezichtigingen te doen plaatsvinden een te zware last (Kamerstukken II 2012 -2013, 33484, nr. 3).
De wetgever heeft artikel 3:267a BW ingevoerd en daarmee beoogd een eenvoudiger en — voor de hypotheekhouder — minder bezwarende optie voor het doen plaatsvinden van bezichtigingen toe te voegen. Het inroepen van een beheersbeding op grond van 3:267 BW betreft immers een bevoegdheid van de hypotheekhouder die hij slechts kan uitoefenen indien de voorzieningenrechter hem daartoe een machtiging verleent en vereist daarmee een gerechtelijke procedure. In artikel 3:267a BW wordt de hypotheekgever verplicht om belangstellenden de gelegenheid te geven de onroerende zaak te bezichtigen, zonder dat daarvoor een door de rechter af te geven machtiging is vereist. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat de wetgever hiermee heeft beoogd de mogelijkheid te bieden om zonder tussenkomst van de rechter, en desnoods met behulp van de sterke arm, de bezichtigingen af te dwingen.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 3:267a BW geen zelfstandige rechtsingang biedt. Op grond van het gesloten systeem van artikel 261 lid 2 Rv kunnen immers slechts zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt bij verzoekschrift worden ingeleid. Nu daarvan in het geval van 3:267a BW geen sprake is, dient verzoekster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek tot het inroepen van het bezichtigingsbeding. (Zie ook de uitspraak van Rb. Midden-Nederland van 9 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1440).
proceskosten
3.10.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 289 Rv een proceskostenveroordeling uit te spreken.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek te bepalen dat verzoekster gerechtigd is het onderpand te laten bezichtigen,
4.2.
verleent verlof aan verzoekster om het huurbeding in te roepen tegen verweerders sub 3,
4.3.
veroordeelt verweerders sub 3 om het registergoed, t.w. het woonhuis met garage, berging, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan de [het onderpand] , te ontruimen met al de hunnen en al het hunne en om dat pand met afgifte van de sleutels aan verzoekster ter vrije beschikking te stellen,
4.4.
bepaalt dat gedurende een termijn van 14 dagen na betekening van de beschikking aan verweerders sub 3 het onderpand niet door verzoekster ontruimd mag worden,
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: EB