ECLI:NL:RBZWB:2016:4438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
4972735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over pacht en ontruiming onder opschortende voorwaarde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, betreft het een kort geding over pacht en ontruiming van percelen grond. De zaak is ontstaan uit een pachtcontract dat in 1986 is afgesloten. De verpachter is door eigendomsovergang opgevolgd door zijn zoon, terwijl de pachter in 1993 door zijn zoon is opgevolgd, maar deze opvolging is niet geformaliseerd. De zoon van de pachter heeft verzocht om de pacht op zijn naam te stellen, maar dit verzoek is afgewezen. De verpachter heeft vervolgens een contract voor geliberaliseerde pacht aangeboden, maar de zoon van de pachter wenst een reguliere pacht voor de nieuwe percelen.

In het kort geding vordert de verpachter de ontruiming van de percelen, terwijl de zoon van de pachter in reconventie vraagt om schriftelijke vastlegging van de reguliere pacht. De rechtbank oordeelt dat het aannemelijk is dat de verpachter heeft ingestemd met de opvolging van de zoon als pachter, maar dat deze zijn rechten nog niet heeft verspeeld. De zoon van de pachter krijgt een laatste kans om binnen vier weken een bodemprocedure te starten voor de schriftelijke vastlegging van de pacht. Indien hij dit niet doet, moet hij de percelen ontruimen. De vordering in reconventie wordt afgewezen, omdat in kort geding geen declaratoire uitspraak kan worden gedaan.

De rechtbank beslist dat de proceskosten tussen partijen worden verdeeld, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, op 18 mei 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 4972735 / VV 16-18

vonnis van de kantonrechter d.d. 18 mei 2016

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] , België, en
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , België,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
verder in het enkelvoud te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Breda,
t e g e n :

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente Zundert,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum, Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding in kort geding van [datum] ,
- conclusie van antwoord, tevens houdende vordering in reconventie,
- mondelinge behandeling ter zitting d.d. 10 mei 2016.

de beoordeling van de zaak

in conventie en in reconventie:
1.1.
Op [datum] is de ruilakte van de ruilverkaveling Weerijs-Zuid ingeschreven in de openbare registers. [eiser] werd daardoor eigenaar van (onder andere) de percelen grond, kadastraal bekend: gemeente [woonplaats] K415 en K554, groot 2.62.55 ha respectieve-lijk 4.59.15 ha. Voorts is ingeschreven dat de vader van [gedaagde] , [vader gedaagde] (verder: [vader gedaagde] ), de pachter is van de percelen.
1.2.
De vader van [eiser] (verder: [vader van eisers] ) had in 1986 met [vader gedaagde] pacht-overeenkomsten gesloten, die door de grondkamer zijn goedgekeurd en telkens zijn verlengd. De laatste looptijd van zes jaren zou eindigen op [datum] , maar er is niet opgezegd. De eigendom van de verpachte percelen is in die tijd overgegaan op [eiser] , waardoor deze ex art. 7:361 BW de verpachter werd. Door het effectueren van het ruilplan is de pacht van de percelen vervolgens overgegaan op de voormelde percelen K415 en K554. De grondkamer heeft niet, zoals art. 76 Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) voorschrijft, de pachtovereen-komst ontworpen die uit de vorige voortvloeit. Een akte van een nieuwe pachtovereenkomst is niet opgemaakt.
1.3.
[gedaagde] had de bestuurscommissie verzocht de pacht op zijn naam te stellen. Dit is op een hoorzitting d.d. 22 januari 2013 met [gedaagde] besproken. Hem is meegedeeld dat de tenaamstelling van de pachtovereenkomst in het kader van het ruilplan niet gewijzigd kan worden. Er is vervolgens ingeschreven dat [vader gedaagde] de pachter is van de percelen.
1.4.
[vader van eisers] heeft eind 2015 of begin 2016 aan [gedaagde] een geliberaliseerde pacht-overeenkomst gezonden voor het perceel K554. De gemachtigde van [gedaagde] heeft bij brief van 7 maart 2016 aan [vader van eisers] . geantwoord dat [gedaagde] een reguliere pachtovereen-komst wenst voor de percelen K415 en K554, beide. Voorgesteld is de geldende afspraken te formaliseren in een pachtovereenkomst ter goedkeuring door de Grondkamer. [eiser] heeft daarop zijn gemachtigde ingeschakeld. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.1.
Ter zitting vernam [eiser] dat [gedaagde] perceel K415 in gebruik heeft genomen door het inzaaien van groenbemesting en voornemens is perceel K554 in gebruik te nemen voor het inzaaien van mais. [gedaagde] heeft perceel K554 tijdelijk gebruikt voor het inkuilen van plantgoed, bestemd voor een ander perceel. In verband met een en ander heeft [eiser] een ter zitting mondeling meegedeelde wijziging van eis weer ingetrokken.
2.2.
De vordering van [eiser] strekt ertoe dat [gedaagde] de percelen K415 en K554 beide zal ontruimen en ontruimd zal houden op straffe van dwangsommen. [gedaagde] heeft deze vordering bestreden.
2.3.
Van zijn kant heeft [gedaagde] gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren, althans schriftelijk zal vastleggen de reguliere pacht voor onbepaalde tijd en drie gewaarmerkte afschriften van het vastleggingsvonnis aan de Grondkamer zal zenden.
3. Het zaaiseizoen is begonnen, waarmee een voldoende spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering aannemelijk voorkomt.
4.1.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij al vanaf 1993 door [vader van eisers] is geaccepteerd als de pachter. Maar hij gaat daarbij voorbij aan de wettelijke regels voor gereguleerde pacht. Een vordering tot indeplaatsstelling zou nodig geweest zijn om hem destijds pachter te maken tegen de wil van de verpachter. Een dergelijke vordering was echter niet nodig, wanneer [vader van eisers] ermee heeft ingestemd dat [gedaagde] zijn vader als pachter heeft opgevolgd. Maar in dat geval had deze wijziging van de pachtovereenkomst schriftelijk vastgelegd moeten worden en door de Grondkamer goedgekeurd. Dat is niet gebeurd.
4.2.
Mogelijk zag [gedaagde] er de urgentie niet van om zijn opvolging als pachter schriftelijk vast te leggen, zolang [vader van eisers] hem feitelijk als pachter accepteerde. Maar die schriftelijke vastlegging werd voor hem actueel toen hem is meegedeeld dat de tenaamstelling van de pachtovereenkomst niet in het kader van het ruilplan gewijzigd kan worden. Ten onrechte is [gedaagde] vervolgens passief gebleven. Nadat zijn verzoek tot wijziging van de tenaamstelling van de pacht was afgewezen, had hij zich moeten laten informeren over zijn rechtspositie en in overleg moeten treden met [vader van eisers] . Beide heeft hij nagelaten. Daarom komt hem geen beroep toe (zoals ter zitting gedaan) op zijn goede trouw. Indien [vader van eisers] toen niet bereid zou zijn geweest om met [gedaagde] een onderhandse akte op te maken omtrent diens opvolging als pachter, dan had [gedaagde] onmiddellijk de schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomst moeten vorderen teneinde zijn rechten veilig te stellen in het kader van de ruilverkaveling. Het komt daarom voor zijn rekening en risico dat niet hij, maar [vader gedaagde] als de pachter is ingeschreven van de percelen K415 en K554.
4.3.
Vooralsnog komt het aannemelijk voor dat [vader van eisers] heeft ingestemd met de opvolging van [gedaagde] als pachter. [gedaagde] heeft de pacht betaald aan [vader van eisers] , en [vader van eisers] heeft aan [gedaagde] (niet zijn vader) nota’s gezonden voor de betaling van de pacht. Ook heeft [vader van eisers] aan [gedaagde] (niet zijn vader) een geliberaliseerde pacht-overeenkomst gezonden. Aangenomen kan worden dat [vader van eisers] ervan op de hoogte was, dat [gedaagde] (niet zijn vader) al vanaf 1993, of al vele jaren de verpachte percelen in gebruik had voor de landbouw. Niettemin is de reconventionele vordering niet toewijsbaar, omdat die vraagt om een declaratoir vonnis in kort geding. De vordering in reconventie wordt ex art. 257 Rv. afgewezen.
4.4.
Maar [gedaagde] heeft zijn rechten nog niet verspeeld alleen maar omdat hij passief is gebleven. Omdat het vooralsnog aannemelijk is dat [vader van eisers] heeft ingestemd met de opvolging van [gedaagde] als pachter, komt het billijk voor dat [gedaagde] nog een laatste kans zal krijgen om zijn rechten als pachter jegens [eiser] veilig te stellen.
4.5.
[gedaagde] zal daartoe binnen vier weken na heden een vordering tot schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomst met [eiser] voor de percelen K415 en K554 moeten instellen voor de pachtkamer van deze rechtbank.
4.6.
Indien [gedaagde] deze laatste kans niet zal benutten, dan wordt het ervoor gehouden dat hij berust in de rechtstoestand, die hij door eigen passiviteit heeft laten ontstaan, namelijk dat zijn rechten als pachter van de percelen K415 en K554 niet vaststaan, nu zij door [eiser] gemotiveerd worden betwist. Onder die omstandigheden zal hij die percelen dienen te ontruimen en ontruimd dienen te houden.
4.7.
[gedaagde] zal dus binnen vier weken na heden een bodemprocedure moeten beginnen en wanneer hij dat niet of niet tijdig doet, de percelen moeten ontruimen. Slechts in die zin zal de vordering in conventie toegewezen worden. Een verdergaande voorlopige voorziening is thans niet toewijsbaar.
5. Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden verdeeld in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten zal moeten dragen.

de beslissing

De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter:
in conventie:
veroordeelt [gedaagde] onder de na te melden voorwaarde om na verloop van vier weken na heden en vervolgens binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis de percelen grond, kadastraal bekend: gemeente [woonplaats] , sectie K, nummers 415 en 554, te ontruimen en ontruimd te houden;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom van € 500,- te voldoen voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling zal voldoen;
bepaalt dat boven € 5.000,- geen dwangsom meer zal worden verbeurd;
bepaalt als voorwaarde dat de voormelde veroordelingen slechts van kracht zullen zijn, wanneer [gedaagde] niet of niet tijdig binnen vier weken na heden tegen [eiser] een bodemprocedure zal beginnen voor de pachtkamer van deze rechtbank tot schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst betreffende de voormelde percelen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie:
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter open-bare terechtzitting van 18 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.