Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 21 juli 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , [woonplaats eiser] , eiser,
SVB,kantoor Breda), verweerder.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 8 maart 2016, waarin hem een AOW-pensioen werd toegekend naar de norm van een samenwonende. Eiser betwistte de conclusie van de SVB dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw [naam betrokkene]. Tijdens de zitting op 8 juli 2016 in Breda heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat de SVB zijn argumenten niet voldoende had meegewogen en dat er geen sprake was van een commerciële relatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en [naam betrokkene] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat er sprake is van wederzijdse zorg, wat leidt tot de conclusie dat de SVB terecht een AOW-uitkering naar de norm van een samenwonende heeft toegekend.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding aan de hand van objectieve criteria dient te gebeuren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en [naam betrokkene] niet alleen de woonlasten delen, maar ook op andere manieren zorg voor elkaar dragen. Eiser draagt financieel bij aan de kosten van de huishouding en er zijn aanwijzingen dat zij als een paar naar buiten treden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB op goede gronden heeft geconcludeerd dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van eiser met betrekking tot de wijze van onderzoek door de SVB behandeld en geconcludeerd dat er voldoende grond was voor het huisbezoek. De rechtbank heeft de SVB niet veroordeeld tot vergoeding van proceskosten of schadevergoeding, omdat het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen en openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.