ECLI:NL:RBZWB:2016:4929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
02/319244 / HA RK 16-160
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. Kool
  • J. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van kantonrechter in civiele procedure over geldvordering

Op 4 augustus 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet kon verenigen met de behandeling van zijn zaak door kantonrechter mr. Tilman-Knoester. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een vonnis van 13 juli 2016, waarin de kantonrechter de vordering van een cliënte van verzoeker grotendeels had toegewezen. Verzoeker stelde dat de kantonrechter een kennelijke vergissing had gemaakt door een veroordeling tot betaling aan een derde partij, [naam X], uit te spreken, en dat dit de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht.

De rechtbank overwoog dat het wrakingsverzoek ontvankelijk was, omdat de behandeling van de zaak nog niet als beëindigd kon worden beschouwd. Echter, de rechtbank oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren. De rechtbank concludeerde dat een kennelijke vergissing in het dictum van het vonnis geen bewijs van vooringenomenheid opleverde. Bovendien werd gesteld dat een onwelgevallige beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, tenzij er sprake is van een beslissing die zo onbegrijpelijk is dat deze alleen verklaard kan worden door vooringenomenheid van de rechter.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen als kennelijk ongegrond, en de rechtbank besloot om zonder behandeling ter zitting uitspraak te doen, in overeenstemming met het Wrakingsprotocol van de Hoge Raad. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters M. Poerink, A. Kool en J. Brouwer, in aanwezigheid van griffier mr. De Baar.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Breda
zaaknummer: 02/319244 / HA RK 16-160
Beslissing van 4 augustus 2016
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van
[verzoeker],
kantoorhoudend te [plaatsnaam] ,
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 13 juli 2016 van de kantonrechter, gewezen tussen verzoeker en een cliënte van verzoeker;
  • de brief d.d. 21 juli 2016 van verzoeker waarin hij vraagt om een herstelvonnis en om vervanging van de kantonrechter;
  • de notitie d.d. 26 juli 2016 van de griffier aangaande een telefoongesprek van de griffier met verzoeker, uit welk gesprek volgens de griffier blijkt dat verzoeker verzoekt om herstel van het dictum van het vonnis van 13 juli 2016 én dat verzoeker de kantonrechter wraakt.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Tilman-Knoester, kantonrechter, die belast is met de behandeling van de zaak met nummer C/02/4732017 CV EXPL 16-235 betreffende, kort gezegd, een geldvordering die een cliënte van verzoeker tegen hem heeft ingesteld.
2.2.
De kantonrechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De feiten

3.1.
Eind 2014, begin 2015 heeft verzoeker een cliënte bijgestaan in het kader van een arbeidsconflict. Voor zijn werkzaamheden heeft verzoeker bij zijn cliënte een honorarium in rekening gebracht.
3.2.
In december 2015 is verzoeker door zijn cliënte gedagvaard voor de kantonrechter. Zijn cliënte vordert (terug)betaling van een geldbedrag, stellende dat zij tweemaal voor dezelfde werkzaamheden heeft betaald.
3.3.
Bij vonnis van 13 juli 2016 heeft de kantonrechter de betreffende vordering grotendeels toegewezen, met veroordeling van verzoeker in de kosten van het geding. Het dictum van het betreffende vonnis is als volgt geformuleerd:
De kantonrechter:
veroordeelt [verzoeker] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een
bedrag van € 1.068,08 vermeerderd met de wettelijke rente over € 904,-- vanaf 25 juli 2015
tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [gedaagde] en begroot op € 527,98:
A. waarvan € 70,64 na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk
Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan aan de griffier ter zake 3/4 deel
van de dagvaardingskosten;
B. en waarvan € 457,34 aan [naam X] , bestaande uit:
- € 23,55, ter zake ¼ deel van de dagvaardingskosten;
- € 4,79 aan informatiekosten
- € 79,--, ter zake het griffierecht;
- € 350,--, ter zake het salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] ;
veroordeelt [verzoeker] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door
[gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 75,-- aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de
explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad:
wijst de vordering voor het overige af.
3.4.
De naam ‘ [naam X] ’ komt in de gedingstukken en in het vonnis, buiten het dictum, verder nergens voor.

4.De gronden van het wrakingsverzoek en het standpunt van verzoeker

4.1.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter abusievelijk een veroordeling tot betaling aan [naam X] heeft uitgesproken. Verzoeker merkt dat aan als een enorme kennelijke vergissing in het dictum die zich leent voor verbetering en tenminste voor vervanging van de kantonrechter. Kennelijk heeft de kantonrechter opgetreden in de zaak [naam X] en dat maakt haar niet meer onpartijdig en objectief. Het veroordelen van verzoeker voor een bedrag van € 1.596,06 in een zaak waaraan hij slechts € 1.663,30 ex BTW heeft verdiend maakt de kantonrechter in rechtsstatelijke zin niet objectief.

5.De beoordeling

5.1.
Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het wrakingsverzoek kan worden gedaan door een partij in elke stand van de procedure maar voordat de behandeling van de zaak door een einduitspraak is geëindigd.
5.2.
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of verzoeker in zijn wrakingsverzoek kan worden ontvangen nu de kantonrechter reeds een einduitspraak heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het verzoek om herstel van het betreffende vonnis mee dat de behandeling van de zaak nog niet als beëindigd kan worden beschouwd: van de kantonrechter wordt nog een beslissing gevraagd over een inhoudelijk aspect van de zaak en bij het nemen van die beslissing heeft de kantonrechter nog enige – zij het zeer beperkte – ruimte voor waardering van haar eindvonnis. Dat brengt mee dat een procespartij in dat stadium in beginsel nog een belang kan hebben bij wraking van de behandelende rechter. Verzoeker wordt dan ook ontvankelijk geacht in zijn wrakingsverzoek.
5.3.
Verzoeker moet stellen op welke omstandigheden hij de vooringenomenheid van de kantonrechter baseert. Hij beroept zich op de omstandigheid dat een deel van de proceskosten moet worden betaald aan ene [naam X] , die geen partij is in het betreffende geding. De rechtbank constateert echter dat verzoeker die omstandigheid aanmerkt als een abuis en een – enorme – kennelijke vergissing. Naar het oordeel van de rechtbank kan een abuis of kennelijke vergissing naar zijn aard geen blijk van vooringenomenheid geven. Het wrakingsverzoek ontbeert dan ook een deugdelijke grondslag.
5.4.
Verder stelt verzoeker dat de uitkomst van de zaak niet deugt. De rechtbank stelt dienaangaande voorop dat een negatief ervaren beslissing, een onwelgevallige beslissing of zelfs een beslissing waarvan de juistheid ernstig moet worden betwijfeld, in het algemeen geen grond is voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit wordt pas anders indien de betreffende beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat voor die beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat die is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter. Verzoeker stelt daaromtrent niets.
5.5.
Het wrakingsverzoek wordt op grond van het bovenstaande dan ook afgewezen als kennelijk van iedere grond ontbloot. In die kennelijke ongegrondheid ziet de rechtbank aanleiding om – in afwijking van het in artikel 36 Rv neergelegde uitgangspunt – uitspraak te doen zonder dat het wrakingsverzoek ter zitting wordt behandeld. Voor het bestaan van deze mogelijkheid vindt de rechtbank steun bij artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van het Wrakingsprotocol van de Hoge Raad. Hierin is bepaald dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds kan afwijzen indien het verzoek kennelijk ongegrond is.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven op 4 augustus 2016 door mr. Poerink, mr. Kool en mr. Brouwer, in tegenwoordigheid van mr. De Baar, griffier, en in het openbaar uitgesproken.