ECLI:NL:RBZWB:2016:4931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3814
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en administratieplicht in belastingzaak met betrekking tot stoeterij en porselein

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking. De inspecteur had de informatiebeschikking afgegeven omdat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn administratieplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in het verleden een informatiebeschikking had ontvangen, maar dat deze niet terecht was afgegeven met betrekking tot zijn activiteiten in de handel van Chinees porselein. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen ondernemer was in de zin van de belastingwetgeving, maar dat hij wel administratieplichtig was met betrekking tot de exploitatie van zijn stoeterij, [X]. De rechtbank heeft de informatiebeschikking in zoverre vernietigd en geoordeeld dat de belanghebbende de gevraagde informatie met betrekking tot de stoeterij binnen zes weken moest verstrekken. De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.484 zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de administratieplicht voor ondernemers en de voorwaarden waaronder een informatiebeschikking kan worden afgegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/3814
Uitspraak van 29 juli 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2014 een informatiebeschikking aan belanghebbende afgegeven.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2015 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de afgegeven informatiebeschikking ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 3 juni 2015, ontvangen bij de rechtbank op 3 juni 2015, beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016 te Eindhoven. De zaken met procedurenummers 15/3809 en 15/3814 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B] , en vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Elst, en namens de inspecteur, [inspecteur] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat tegelijk met deze uitspraak in afschrift naar partijen is verzonden.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 1 april 2016, 13 mei 2016 en 24 juni 2016 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn telkens met zes weken verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
In 1971 is de stal [X] (hierna: [X] ) opgericht door en sindsdien onafgebroken geregistreerd bij het [Y] (hierna: [Y] ) op naam van [persoon C] , de vader van belanghebbende. Het complex van [X] bestaat uit een toegangsweg met rijbak, weiland, longeercirkel en schuur met 10 stallen met overkapping. De stallen zijn destijds gebouwd aan [adres 1] te [plaats] . In 1985 en 1986 heeft belanghebbende [X] in eigendom verkregen.
2.2.
Belanghebbende is in 1973 getrouwd met [persoon A] (hierna: [persoon A] ).
2.3.
In januari 1991 heeft belanghebbende een bruikleenovereenkomst gesloten met zijn moeder [persoon D] (hierna: [persoon D] ). Bij de bruikleenovereenkomst is [persoon D] overeengekomen enkele objecten Chinees porselein, klokken en schilderijen behorend tot de zogenoemde ‘ [persoon D] - [persoon E] ’-collectie in bruikleen te geven aan [belanghebbende] . In de bruikleenovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“1. deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan te allen tijde door de ene partij aan de andere partij worden opgezegd; (…)”.
2.4.
Op 3 mei 1991 zijn belanghebbende en [persoon A] gescheiden. Belanghebbende is toen bij [persoon D] ingetrokken en heeft de objecten die hij op grond van de bruikleenovereenkomst onder zich had meegenomen. In 1997 kon [persoon D] niet langer voor belanghebbende zorgen en is belanghebbende per 26 oktober 1997 weer ingetrokken bij [persoon A] op het adres [adres 2] te [plaats] . Dit mede naar aanleiding van een hypofysetumor die belanghebbende heeft gehad. De objecten zoals genoemd in de bruikleenovereenkomst zijn toen bij [persoon D] gebleven.
2.5.
Op 22 december 2002 heeft [persoon A] diverse objecten Chinees porselein van [persoon D] gekocht. Een deel ervan betrof objecten die in de bruikleenovereenkomst waren genoemd.
2.6.
Belanghebbende heeft op 15 mei 2008 het gehele complex van [X]
-de toegangsweg met rijbak, weiland, longeercirkel en schuur met tien stallen met overkapping- verkocht aan zijn zoon [persoon F] , onder voorbehoud van het recht van levenslang vruchtgebruik. Voorts heeft belanghebbende nog verscheidene stukken grond gehuurd voor een jaarlijks totaalbedrag van € 625. [persoon B] (hierna: [persoon B] ) hielp in de onderhavige jaren mee op [X] .
2.7.
Op 31 oktober 2013 heeft er in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende en [persoon A] een doorzoeking plaats gevonden in de woning van belanghebbende. Bij de doorzoeking zijn verscheidene objecten Chinees porselein aangetroffen. De politie heeft een grote hoeveelheid documenten in beslag genomen.
2.8.
Aan belanghebbende zijn (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomstenafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de jaren 2008 en 2012 en naheffingsaanslagen omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarbij hij heeft verzocht om een kostenvergoeding.
2.9.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft op 30 april 2014 een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit hoorgesprek heeft belanghebbende onder meer overzichten ‘inkomsten-uitgaven [X] ’ over 2008 tot en met 2013 overgelegd. Later heeft belanghebbende nog tweemaal overzichten overgelegd van de ontvangsten en uitgaven inzake [X] . Volgens het laatste door belanghebbende verstrekte overzicht is in de jaren 2008 tot en met 2013 een positief saldo behaald van in totaal € 63,35.
2.10.
Bij brief van 10 december 2014 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht de administratie over te leggen over de jaren 2008 tot en met 2013. In de brief wordt onder meer het volgende vermeld:
“Uit het door de Belastingdienst ingestelde boekenonderzoek over de jaren 2008 tot en met 2013 is uit feiten en omstandigheden gebleken dat u over de jaren 2008 tot en met 2013 bent aan te merken als ondernemer. Vastgesteld is dat uw ondernemersactiviteiten gericht zijn op de aan- en verkoop van (chinees) porselein, exploitatie van een manege en stoeterij, handel in dekens en vloerkleden. Gelet op artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bent u als ondernemer administratieplichtig. Gelet op artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bent u verplicht om de inspecteur, desgevraagd, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn.
Gezien bovenstaande, verzoek ik u mij de administratie te overleggen over de jaren 2008 tot en met 2013. Ik verzoek u mij te overleggen:
- de grootboekadministratie 2008 t/m 2013;
- de inkoopadministratie 2008 t/m 2013;
- de verkoopadministratie 2008 t/m 2013;
- de kasadministratie 2008 t/m 2013;
- de in- en verkoopfakturen 2008 t/m 2013;
- de zakelijke bankafschriften 2008 t/m 2013.
- alle zakelijke correspondentie met betrekking tot de aan- en verkoop van het (chinese) porselein, exploitatie van de manege en stoeterij, handel in dekens en vloerkleden.
(…)”.
2.11.
Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 18 december 2014 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
2.12.
Met dagtekening 30 december 2014 is aan belanghebbende een informatiebeschikking afgegeven wegens het niet verstrekken van de gevraagde gegevens zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a van de AWR. In de informatiebeschikking is vermeld:
“Op 10 december 2014 heb ik u een informatieverzoek “verstrekking administratie 2008 t/m 2013” toegestuurd. De gevraagde informatie moest uiterlijk op 24 december 2014 door de Belastingdienst ontvangen zijn. Tot op heden heb ik de informatie niet ontvangen. (…)”
Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking tijdig bezwaar gemaakt.
2.13.
Op 8 januari 2015 heeft het [Y] op verzoek van de belastingdienst een overzicht van het [Y] gestuurd waaruit valt op te maken dat in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2014 11 [X] merries en 5 [X] hengsten stonden geregistreerd op naam van belanghebbende. Hieruit zijn in deze periode in totaal 23 veulens geboren.
2.14.
Op 23 februari 2015 heeft ter zake van het bezwaar tegen de afgegeven informatiebeschikking een hoorgesprek plaatsgevonden.
2.15.
Op 1 april 2015 heeft belanghebbende een groot gedeelte van de in beslag genomen documenten terug ontvangen.
2.16.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2015 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en aangegeven dat belanghebbende niet als administratieplichtige kan worden aangemerkt ten aanzien van de handel in dekens en vloerkleden. Voor het overige is de informatiebeschikking gehandhaafd. Aan belanghebbende is geen kostenvergoeding toegekend.
2.17.
Ter zitting is [persoon H] (hierna: [persoon H] ), kunsthandelaar antiquair en eigenaar van [A BV] , op verzoek van belanghebbende als getuige gehoord.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is afgegeven. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende administratieplichtig was en of hij alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Belanghebbende beantwoordt deze eerste twee vragen ontkennend en de laatste vraag bevestigend en de inspecteur beantwoordt deze eerste twee vragen bevestigend en de laatste vraag ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank merkt op dat de afgegeven informatiebeschikking enkel vermeldt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a van de AWR. Nu belanghebbende in het verzoek om informatie expliciet is verzocht om de administratie te overleggen over de jaren 2008 tot en met 2013 en in de informatiebeschikking tevens wordt gesproken over het informatieverzoek “verstrekking administratie 2008 t/m 2013”, gaat de rechtbank er in dezen vanuit dat artikel 47 van de AWR in dit geval tevens artikel 52 van de AWR (overleggen administratie) omvat.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is afgegeven op de inspecteur rust.
4.3.
Ingevolge artikel 52, eerste lid van de AWR zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Ingevolge artikel 52, tweede lid van de AWR zijn, voor zover hier van belang, administratieplichtig natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genieten.
Porselein
4.4.
De inspecteur heeft gesteld dat de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is opgelegd nu belanghebbende ondernemer is en niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht. De inspecteur heeft hiertoe gesteld dat belanghebbende, in informeel samenwerkingsverband met [persoon A] , een onderneming drijft die bestaat uit de handel in (Chinees) porselein. Dat er sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid blijkt volgens de inspecteur uit de omstandigheid dat belanghebbende en [persoon A] zich beiden actief bezighouden met de aan- en verkoop van (Chinees) porselein, dat hun porseleinen objecten deels door elkaar in dozen liggen, op sommige objecten geen sticker is geplakt die aangeeft aan wie het object toebehoort en dat belanghebbende en [persoon A] gezamenlijk naar buiten toe optreden (zo worden consignatieovereenkomsten door [persoon A] ondertekend, terwijl het contact daarvoor met belanghebbende is aangegaan en zien de verkoopactiviteiten van belanghebbende ook op objecten van [persoon A] ). De inspecteur heeft tevens verwezen naar de bruikleenovereenkomst, op grond waarvan belanghebbende 60 stuks porselein, 7 schilderijen en 4 klokken in zijn bezit had. Van deze items zijn 26 stuks porselein aan [persoon A] verkocht door [persoon D] . Tevens is bij de doorzoeking op 31 oktober 2013 1 porseleinen object en 1 schilderij aangetroffen die op de bruikleenovereenkomst stonden. Er ontbreken dan dus nog 33 stuks porselein, 6 schilderijen en 4 klokken. Deze zijn blijkbaar door belanghebbende vervreemd, aldus de inspecteur.
4.5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, mede gelet op hetgeen [persoon H] ter zitting heeft verklaard, niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in Chinees porselein handelde en daarom administratieplichtig was in de zin van artikel 52, tweede lid van de AWR. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. [persoon H] heeft ter zitting verklaard dat het zijns inziens gaat om een privécollectie, om een hobby van belanghebbende. Belanghebbende heeft liefde voor de objecten, maar mist de deskundigheid, aldus [persoon H] . [persoon H] heeft tevens verklaard dat hij geen objecten aan belanghebbende heeft verkocht en op het moment dat hij in opdracht van belanghebbende enkele van zijn objecten probeerde te verkopen geen objecten heeft herkend waarvan hij weet dat die recentelijk van een collega handelaar of van een veilinghuis afkomstig zijn. Vaststaat dat de collectie al langere tijd in bezit van belanghebbendes familie is. Van de handel in Chinees porselein door belanghebbende, met name het inkopen daarvan, is geen enkel bewijs geleverd. Nu het enkel de verkoop van al langere tijd in eigendom aanwezig porselein gaat is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van handel in porselein. De enkele aankoop die door belanghebbende met [persoon H] samen is gedaan maakt dit niet anders.
4.5.2.
Ook ten aanzien van ontbrekende objecten van de bruikleenovereenkomst heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank een plausibele verklaring gegeven. Zo heeft belanghebbende ter zitting gesteld dat de bruikleenovereenkomst is beëindigd toen hij na de scheiding introk bij [persoon D] . De desbetreffende objecten waren dientengevolge niet langer in zijn bezit en hij heeft ze dan ook niet vervreemd, aldus belanghebbende. De enkele betwisting hiervan door de inspecteur kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.5.3.
Van een onderneming of resultaat uit andere werkzaamheid ter zake het porselein is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Belanghebbende kwalificeert daarom met betrekking tot het porselein niet als een administratieplichtige in de zin van artikel 52, tweede lid van de AWR. Belanghebbende kan dan ook ten aanzien van het porselein niet gehouden worden aan de in artikel 52, eerste lid van de AWR genoemde administratieplicht.
4.6.
Voorts is in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 47 van de AWR. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende hier in voldoende mate aan voldaan. Ter zitting is vast komen te staan dat belanghebbende informatie heeft verstrekt en overgelegd. Het was volgens de inspecteur echter te weinig gezien zijn uitgangspunt dat sprake is van handel in porselein. De rechtbank daarentegen gaat niet uit van die handel in porselein en acht voorts aannemelijk dat belanghebbende datgene wat hij had aan informatie en stukken heeft verstrekt.
[X]
4.7.
De inspecteur heeft gesteld dat de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is afgegeven nu belanghebbende ondernemer is en niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht. De inspecteur heeft hiertoe gesteld dat belanghebbende een onderneming drijft die bestaat uit de exploitatie van [X] . Dat er sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid blijkt volgens de inspecteur uit de omstandigheid dat [X] al sinds 1971 bestaat, beschikt over een stal met ondergrond, al dan niet gehuurde weilanden, pony’s en een paardentrailer. Daarnaast verrichten belanghebbende en [persoon B] beiden arbeid bij [X] , treedt belanghebbende met [X] naar buiten via de website [van X] , verkoopt hij pony’s en laat hij tegen vergoeding dekkingen verrichten. Tevens mag belanghebbende van de exploitatie van [X] redelijkerwijs een positief resultaat verwachten. Hij verwijst er hierbij naar dat op het laatste door belanghebbende verstrekte overzicht enkele correcties dienen te worden toegepast voor de verkoop van de paarden [paard A] , [paard B] , [paard C] , [paard D] en [paard E] in 2013, de dubbeltelling van enkele kosten en, nu blijkt dat de stamboekgegevens van het [Y] en de door belanghebbende aangedragen gegevens niet overeenstemmen, de verkoop van 22 pony’s en tien dekkingen.
De inspecteur betwist dat er afspraken zijn gemaakt met de inspecteur over de fiscale behandeling van de exploitatie van [X] .
4.8.
Belanghebbende betwist die stellingen gemotiveerd. Belanghebbende en [persoon B] hebben ter zitting overtuigend verklaard dat de stamboekgegevens niet altijd de werkelijkheid weergeven. Zo wordt de geboorte van een veulen weliswaar geregistreerd achter de naam waar hij wordt geboren -in dit geval [X] - maar wanneer deze wordt verkocht hoeft er geen overschrijving bij het [Y] plaats te vinden. Zo kan het voorkomen dat er pony’s bij het [Y] bij [X] geregistreerd staan, terwijl deze inmiddels zijn verkocht. Belanghebbende is begonnen met negen pony’s. In de tussentijd zijn er dieren geboren, overleden, verkocht en weggegeven, aldus belanghebbende.
Bij het stamboek moeten dekkingen worden geregistreerd. Als dat niet gebeurt kan het veulen niet worden geregistreerd en niet worden verhandeld omdat deze dan niet wordt voorzien van chip, papier en paspoort. Het door belanghebbende overgelegde overzicht betroffen de betaalde dekkingen. Voor eigen merries en gratis dekkingen wordt geen geld ontvangen, vandaar dat deze dekkingen niet in het overzicht zijn vermeld, aldus belanghebbende.
Ook de door de inspecteur gestelde verkoop van de pony’s [paard B] , [paard C] , [paard D] en [paard E] heeft niet in 2013, maar in 2014 plaatsgevonden. Belanghebbende heeft hiertoe de koopcontracten overgelegd. Voor het paard [paard A] kreeg hij maar 50% van de opbrengst omdat deze pony maar voor de helft van belanghebbende was. Deze stelling is onderbouwd met stukken.
Ten slotte heeft belanghebbende verklaard dat hij met contactambtenaren van de Belastingdienst afspraken had gemaakt over zijn administratieplicht met betrekking tot [X] .
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van [X] sprake is van een onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheid. [X] bestaat al enige tijd, beschikt over ten minste een tiental pony’s die deels voor het dekken en deels voor de eigen fok worden gebruikt. Daarnaast worden er regelmatig pony’s verkocht. Tevens waren er middelen aanwezig om een trailer aan te schaffen. De rechtbank acht derhalve aannemelijk dat er met de exploitatie van [X] over een langere periode enig positief resultaat is geweest. Hetgeen belanghebbende hiertegen aanvoert is te weinig concreet om aan te nemen dat nog steeds sprake is van het louter hobbymatig houden van pony’s.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een onderneming of resultaat uit andere werkzaamheid. Belanghebbende kwalificeert daarom als een administratieplichtige in de zin van artikel 52, tweede lid van de AWR. Belanghebbende is dan ook gehouden aan de in artikel 52, eerste lid van de AWR genoemde administratieplicht. Vaststaat dat een boekhouding of administratie ontbreekt. Een exacte staat waaruit blijkt wat er aan inkomsten is genoten en wat er aan uitgaven zijn gedaan ontbreekt. Belanghebbende heeft dan ook niet voldaan aan de in artikel 52, eerste lid van de AWR genoemde administratieplicht.
Belanghebbendes stelling dat de heer [persoon I] , werkzaam bij de belastingdienst, destijds heeft geoordeeld dat geen aangiften meer hoefden te worden ingediend omdat belanghebbende arbeidsongeschikt was en omdat er geen inkomsten werden gerealiseerd met [X] wordt verworpen. De inspecteur betwist die stelling en van die stelling is geen bewijs overgelegd. Belanghebbende stelt ook nog dat later nog eens door de heer [persoon J] is gebeld waarbij is gevraagd naar de financiële zaken met betrekking tot [X] . Ook na dit telefonisch onderhoud is belanghebbende niet uitgenodigd tot het doen van aangifte. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat dit daadwerkelijk zo is geweest betekent dat niet dat ook in de onderhavige jaren nog steeds sprake is van dezelfde financiële situatie. Die omstandigheid kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel. Belanghebbendes stelling dat ten tijde van de informatiebeschikking het grootste deel van zijn stukken in beslag waren genomen baat hem niet. In bezwaar en beroep had hij immers weer wel de beschikking over die stukken.
4.11.
Op grond van al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot het porselein geen administratieplicht heeft en aan de inlichtingenplicht in voldoende mate heeft voldaan. In zoverre is de informatiebeschikking derhalve ten onrechte afgegeven en gehandhaafd in bezwaar. Het beroep is derhalve gegrond. Aangezien de informatiebeschikking wel terecht is afgeven ten aanzien van [X] zal de beschikking in die zin worden gewijzigd. De informatiebeschikking heeft derhalve enkel nog betrekking op de exploitatie van de stoeterij [X] .
4.12.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet worden beslist als hierna is vermeld.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.484 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Voor een integrale proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar,
  • bepaalt dat de informatiebeschikking enkel betrekking heeft op de stoeterij [X] ;
  • stelt belanghebbende een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan de inspecteur de in de informatiebeschikking gevraagde informatie met betrekking tot de stoeterij [X] te verstrekken;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.484.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2016 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.A. de Paepe, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.