ECLI:NL:RBZWB:2016:4946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
02/800697-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Schotanus
  • mr. Veldhuizen
  • mr. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met beroep op noodweerexces en psychische overmacht, gevangenisstraf opgelegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte, geboren in 1959 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft op 14 oktober 2015 in Raamsdonksveer de [slachtoffer] met een ijzeren pijp meerdere malen op het hoofd geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van moord en heeft een beroep gedaan op noodweerexces en psychische overmacht. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de forensische bewijzen in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging en hem veroordeeld voor doodslag. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak, waaronder de langdurige terreur van het slachtoffer over de verdachte, meegewogen in de strafoplegging. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, wat lager was dan de eis van de officier van justitie, die 9 jaar had gevorderd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800697-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 augustus 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Zuid-Oost, Huis van Bewaring te Roermond
raadsman mr. G. van de Kreeke, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2016, waarbij de officier van justitie, mr. Weijers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2015, althans op een tijdstip in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 16 oktober 2015 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal met een ijzeren pijp/staaf, althans een hard en zwaar voorwerp, met kracht op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte op 14 oktober 2015 te Raamsdonksveer opzettelijk [slachtoffer] meermalen met een ijzeren staaf op het hoofd heeft geslagen ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De officier van justitie baseert zich daarbij op het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] in de woning van verdachte, de verklaringen van getuigen en de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit bewijs steun vindt in de objectieve forensische bevindingen, te weten het aangetroffen bloed op de schoenen van verdachte, het ontbreken van vreemd DNA op de ijzeren staaf en de conclusie dat uit het bloedspattenbeeld is gebleken dat de dader zich – zoals verdachte heeft verklaard – bevonden moet hebben tussen de woonkamerdeur en de plaats van het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] .
Er zijn naar de mening van de officier van justitie omstandigheden aanwezig die een vermoeden kunnen geven dat verdachte al eerder heeft nagedacht over hetgeen uiteindelijk is gebeurd, maar uit de objectieve bevindingen en de verklaring van verdachte dat hij heeft gehandeld in een opwelling volgt volgens de officier van justitie geenszins dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Gelet daarop heeft de officier van justitie verzocht verdachte vrij te spreken van het bestanddeel met voorbedachten rade.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van moord aangezien er naar de mening van de raadsman onvoldoende bewijs aanwezig is om de aanwezigheid van voorbedachten rade aan te nemen en volgens de raadsman uit het dossier bovendien contra-indicaties naar voren komen waardoor het bestanddeel voorbedachten rade niet kan worden aangenomen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd op 30 oktober 2015; [1]
- het proces-verbaal van bevindingen plaats delict; [2]
- het rapport dactyloscopisch onderzoek; [3]
- het pathologie onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood; [4]
- de verklaring van de getuige [getuige 1] , inhoudende dat verdachte de avond van 14 oktober 2015 bij hem aan de deur was geweest, aan [getuige 1] had verteld dat er bij hem, verdachte, een knop was omgegaan, dat verdachte uit zijn huis zou worden gezet en [slachtoffer] zijn moeder zou gaan pakken en dat verdachte vertelde dat hij ‘bij [naam 1] zijn kop had ingeslagen met een metalen buis’; [5]
- het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het veiligstellen van in de woning van verdachte aangetroffen schoenen van het merk Cruyff; [6]
- het aantreffen van bloedsporen op de zolen van desbetreffende schoenen die een match vertonen met het DNA-profiel van [slachtoffer] . [7]
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig voor de voorbedachten rade. Immers is niet komen vast te staan dat verdachte zich van tevoren gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op het te nemen besluit. Er lijkt veeleer sprake te zijn geweest van een opwelling.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging en veroordelen voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks14 oktober 2015
, althans op een tijdstip in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 16 oktober 2015te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, [slachtoffer] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachte radevan het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overlegmeermalen
, althans eenmaalmet een ijzeren pijp/staaf
, althans een hard en zwaar voorwerp,met kracht op het hoofd
en/of het lichaamvan die [slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
Noodweerexces
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces en verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] op verdachte is afgestormd, terwijl hij riep dat hij bij verdachte de kaken zou breken. Zeker gezien het eerdere gedrag van [slachtoffer] jegens verdachte was er naar de mening van de raadsman sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, nu daaronder volgens de jurisprudentie ook gedragingen vallen die een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding opleveren.
Er was aldus sprake van een noodweersituatie, waarin verdediging noodzakelijk was. Deze aanranding, in combinatie met de jarenlange terreur van [slachtoffer] die hieraan vooraf is gegaan, maakte bij verdachte op dat moment plotseling een overweldigend gevoel van angst, radeloosheid en woede los, waardoor het zwart werd voor zijn ogen en hij buiten zinnen raakte.
Aangezien de aanranding bovendien plaatsvond in de woning van verdachte, waar [slachtoffer] geen recht had om te zijn en waarvan [slachtoffer] over de sleutel beschikte, had verdachte naar de mening van de raadsman geen mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken.
Nu verdachte [slachtoffer] meerdere malen hard met een buis op het hoofd heeft geslagen en door is gegaan terwijl de aanval reeds was afgewend, heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging volgens de raadsman wel overschreden, met als gevolg dat verdachte enkel een beroep op noodweerexces toekomt.
Psychische overmacht
De verdediging heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat bij verdachte sprake was van een drang die zo sterk was, dat daardoor zijn wilsvrijheid was aangetast. Van hem kon redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij daar weerstand aan bood. Gelet daarop heeft de raadsman een beroep gedaan op psychische overmacht en verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Ter onderbouwing van de grote psychische druk heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte was beroofd van zijn huis, zijn vrijheid en zijn zelfbeschikking. De angst voor [slachtoffer] en de uitzichtloosheid van de situatie beheersten zijn leven, hetgeen ervoor heeft gezorgd dat hij langdurig en continu onder extreme stress is komen te staan.
De raadsman heeft hierbij gewezen op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] . De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte in de maanden voorafgaand het ten laste gelegde feit ‘psychotisch’ overkwam en daarbij gewezen op de verklaring van de getuige [getuige 4] . Tevens hebben zowel getuige [getuige 5] als getuige [getuige 6] verklaard dat verdachte na de pleegdatum van het feit erg rustig en kalm was, terwijl hij daarvoor schichtig, druk en angstig was.
Ten slotte heeft de raadsman gewezen op de over verdachte opgemaakte triple rapportage door het NIFP, waarin zowel door de psycholoog als de psychiater wordt geconcludeerd dat verdachte niet lijdt aan een psychische stoornis en waaruit volgens de raadsman volgt dat de psychotische toestand van verdachte tijdens en in de weken voorafgaand aan het feit uitsluitend kan worden verklaard door druk van buiten verdachte zelf.
De raadsman heeft aangevoerd dat de constante angst waarin verdachte verkeerde, het uitblijven van hulp, terwijl hij daar wel om vroeg, de dreiging zijn woning waar hij al dertig jaar woonde definitief te verliezen en de bedreigingen van [slachtoffer] aan het adres van zijn moeder, de druk op verdachte steeds verder hebben opgevoerd.
Dat van verdachte niet kon worden gevergd dat hij weerstand bood aan die druk blijkt naar de mening van de raadsman uit de rapportage van het NIFP waaruit volgt dat verdachte iemand is die naïef overkomt, snel mensen vertrouwt en daardoor kwetsbaar is. Bovendien heeft verdachte altijd een solitair leven gehad en kan hij worden getypeerd als een kwetsbaar persoon die ondersteuning en begeleiding van onder andere maatschappelijk werk nodig heeft.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Noodweerexces
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij de staaf heeft gepakt in een opwelling, toen [slachtoffer] riep: ‘ik breek je kaken’, hetgeen hij overigens wel vaker riep, en de omstandigheid dat [slachtoffer] na het roepen van deze woorden meteen omviel omdat hij de hele nacht GHB had gebruikt, was er volgens de officier van justitie geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , noch van een verschoonbare reactie van verdachte daarop. Naar de mening van de officier van justitie kan een beroep op noodweerexces daarom niet slagen.
Psychische overmacht
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van psychische overmacht en heeft daartoe aangevoerd dat uit het opsporingsonderzoek weliswaar aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat tussen verdachte en [slachtoffer] een turbulente relatie bestond, maar dat geenszins duidelijk is geworden dat bij verdachte op het moment dat hij die woensdag de woonkamer binnenkwam sprake is geweest van een extreme en acute vorm van een stresssituatie. Ook in het onderzoek verricht door de psychiater en de psycholoog zijn onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte zou hebben gehandeld onder invloed van psychopathologie en is hij volledig toerekeningsvatbaar geacht. Op basis van de verklaring van verdachte, de overige bevindingen uit het opsporingsonderzoek en de deskundigenrapportages is naar de mening van de officier van justitie niet gebleken dat er bij verdachte sprake is geweest van een heftige gemoedsbeweging die het gevolg was van de turbulentie relatie. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat, zelfs wanneer er wel sprake zou zijn geweest van een zodanige gemoedsbeweging, dan nog niet is gebleken van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden weerstand te bieden aan die gemoedsbeweging. Verdachte had volgens de officier van justitie de gelegenheid om na te denken toen hij de woonkamer binnenstapte en [slachtoffer] zwaar onder invloed zag. Hij kon besluiten het delict niet te plegen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat [slachtoffer] op verdachte afliep, daarbij riep ‘ik breek je kaken’ en vervolgens in elkaar is gezakt als gevolg van het gebruik van GHB.
Verdachte heeft op 30 oktober 2015 bij de politie verklaard dat hij de ijzeren staaf heeft gepakt nadat [slachtoffer] in elkaar was gezakt en hem daarmee vervolgens verschillende keren op zijn hoofd heeft geslagen. Omdat [slachtoffer] in elkaar zakte met zijn hoofd naar voren, heeft verdachte hem eerst achterop zijn schedel geslagen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de pijp pakte toen [slachtoffer] op hem afliep. [slachtoffer] liep vanuit de keuken richting de woonkamer en verdachte liep op dat moment vanuit de slaapkamer richting de bank in de woonkamer. Vervolgens zakte [slachtoffer] onderuit en gaf verdachte hem een klap met de pijp.
Op grond van vaste jurisprudentie heeft voor een beroep op noodweerexces allereerst te gelden dat sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie. Voorts kan een beroep op noodweerexces niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (zie in dit verband HR 9 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, NJ 2010/339).
De gedragingen van verdachte zoals die volgen uit zijn eigen verklaring van 30 oktober 2015 bij de politie getuigen naar het oordeel van de rechtbank - zo er al sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor van de zijde van [slachtoffer] - niet van de wil van verdachte om te verdedigen doch van het inzetten van een (tegen)aanval tegen [slachtoffer] . Verdachte pakte immers pas de staaf toen [slachtoffer] al in elkaar was gezakt. Hij gebruikte de staaf vervolgens niet om zichzelf te verdedigen, maar viel [slachtoffer] daarmee aan door hem met die staaf, terwijl hij al in elkaar was gezakt, op zijn achterhoofd te slaan en daarna te blijven slaan op het hoofd, totdat [slachtoffer] was overleden.
Ook indien de verklaring van verdachte ter terechtzitting wordt gevolgd, waarin verdachte stelt dat hij de pijp pakte op het moment dat [slachtoffer] op hem en hij op [slachtoffer] afliep, kan het beroep op noodweerexces niet slagen. Verdachte had een andere kant op kunnen lopen, bijvoorbeeld terug naar de slaapkamer of via de hal naar buiten toe. Door dit niet te doen maar juist op [slachtoffer] af te lopen, moet ook dan de gedraging van verdachte als aanvallend worden aangemerkt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer] volgens de verklaring van verdachte vrijwel onmiddellijk omviel/in elkaar zakte na het uiten van zijn dreigende woorden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweerexces.
Psychische overmacht
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn geweest van een van buiten komende drang die zo sterk is dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon én behoefde te bieden. Deze strafuitsluitingsgrond wordt blijkens de jurisprudentie slechts in uitzonderlijke omstandigheden aangenomen. Psychisch overmacht is niet een puur psychologisch begrip, maar mede een juridisch en normatief begrip, waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol vervullen.
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren dat verdachte door [slachtoffer] werd uitgebuit en onder druk werd gezet, waarbij [slachtoffer] bij tijd en wijle zowel verbaal als fysiek geweld gebruikte.
Gelet daarop is het aannemelijk dat er bij verdachte sprake was van een van buiten komende te drang om te handelen zoals hij heeft gedaan. De vraag die ter beoordeling van het beroep op psychische overmacht voorligt, is echter of verdachte in een zodanige toestand van (psychische) drang verkeerde dat hij niet anders kon en behoorde te handelen dan hij heeft gedaan.
De rechtbank houdt bij de beantwoording van die vraag onder meer rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit en neemt in aanmerking dat, hoe ernstiger het strafbare feit is, hoe zwaarder de toets is of van de verdachte redelijkerwijs verlangd kon worden anders te handelen dan hij heeft gedaan.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte zeer fors mechanisch geweld heeft toegepast, door meermalen hard met een ijzeren pijp/staaf op het hoofd van [slachtoffer] te slaan, als gevolg waarvan hij is komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het over verdachte opgemaakte triple onderzoek van 19 april 2016 onvoldoende aanknopingspunten te vinden die erop wijzen dat hij geen weerstand kon bieden aan de drang om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank overweegt daartoe dat er volgens de psycholoog en de psychiater ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde bij verdachte geen sprake was van psychopathologie en dat situationele factoren waarschijnlijk de belangrijkste rol hebben gespeeld. Evenmin is uit de overige stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat er sprake was van een zodanige van buiten komende drang dat verdachte daaraan geen weerstand kon en behoorde te bieden.
Verdachte had wel degelijk alternatieven. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte de hulp die hem is aangeboden niet dan wel onvoldoende heeft aangegrepen. Verdachte heeft er in eerste instantie voor gekozen om tegen de woningbouwvereniging te ontkennen dat [slachtoffer] in zijn woning verbleef. Hij ging daarnaast niet in op uitnodigingen om met de woningbouwvereniging in gesprek te gaan en heeft het aanbod om zelf de huur van zijn woning op te zeggen, om op die manier nog in aanmerking te komen voor een andere woning, niet aangenomen. Hij had er zelf ook voor kunnen kiezen de woning op een eerder tijdstip te verlaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat verdachte verkeerde in een toestand waarin hij redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoren te bieden aan de drang om te handelen zoals hij heeft gedaan.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht.
Verdachte is strafbaar, omdat ook niet is gebleken van een andere omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de slachtofferverklaringen van de zussen van [slachtoffer] en de achtergrond van het feit, te weten de turbulente relatie tussen [slachtoffer] en verdachte. De officier van justitie heeft tevens gewezen op de deskundigenrapporten, waaruit volgt dat er geen enkel beletsel is om verdachte volledig verantwoordelijk te houden van zijn handelen, en meegewogen dat verdachte geen spijt of schaamte heeft geuit, zich heeft opgesteld als slachtoffer en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank verdachte strafbaar acht, heeft de raadsman verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de feiten en omstandigheden die tot het feit hebben geleid. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat het feit nooit zou hebben plaatsgevonden als [slachtoffer] zich niet aan verdachte had opgedrongen en hem niet had geterroriseerd. Daarnaast staat op het strafblad van verdachte, afgezien van vernieling, geen enkel geweldsdelict en blijkt ook uit de rapportage van het NIFP niet dat verdachte gewelddadig is of een gevaar zou zijn. De kans op herhaling is nihil. Tevens heeft verdachte in een zeer vroeg stadium openheid van zaken gegeven en volledig meegewerkt aan het onderzoek. Het opleggen van een lange gevangenisstraf is in het licht van alle omstandigheden bezien niet rechtvaardig en blind vergelden doet geen recht aan de omstandigheden in deze zaak, aldus de raadsman.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 14 oktober 2015 schuldig gemaakt aan doodslag van de bij hem inwonende [slachtoffer] door hem met een ijzeren staaf meerdere malen met kracht op zijn hoofd te slaan, als gevolg waarvan [slachtoffer] op gruwelijke wijze is komen te overlijden. Hiermee heeft hij [slachtoffer] het wezenlijke recht op leven ontzegd en de nabestaanden hun broer en vriend voor altijd ontnomen. Een dergelijke onherstelbare daad schokt de rechtsorde in hoge mate en wordt gezien als één van de meest ernstige misdrijven die onze strafwet kent. Dit maakt dat uit oogpunt van vergelding en normbevestiging niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Nadat verdachte [slachtoffer] door extreem geweld om het leven had gebracht, heeft hij diens levenloze lichaam twee dagen in zijn woning laten liggen alvorens hij naar maatschappelijk werk is gegaan en de politie op de hoogte is gesteld van het feit dat [slachtoffer] dood in de woning lag. Ondertussen is verdachte nog naar het café, langs vrienden en naar de voedselbank gegaan en is hij zelfs nog terug in zijn woning geweest, heeft daar spullen veiliggesteld en heeft daar geslapen.
Na zijn aanhouding heeft verdachte aanvankelijk alle betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend, maar ook na zijn bekennende verklaring heeft hij geen volledige verantwoordelijkheid willen nemen voor de dood van [slachtoffer] . Zelfs ter zitting heeft hij de schuld voornamelijk buiten zichzelf gelegd en slechts in beperkte mate zijn spijtbetuiging uitgesproken. Voor de nabestaanden moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen, hetgeen ook blijkt uit de slachtofferverklaringen die de zus en de halfzus van [slachtoffer] ter zitting hebben voorgelezen.
De rechtbank weegt dit alles ten nadele van de verdachte mee bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf.
Voorts neemt de rechtbank de conclusies over van de psychiater en psycholoog in het rapport van het triple onderzoek, inhoudende dat het handelen van verdachte ten tijde van het delict niet is beïnvloed door een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De persoonlijkheid van verdachte wordt wel gekenmerkt door narcistische en antisociale trekken maar in onvoldoende mate om van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen spreken. De psychiater en de psycholoog hebben geconcludeerd dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar heeft te gelden. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat het risico op hernieuwd gewelddadig gedrag in de toekomst door de deskundigen wordt ingeschat als laag.
Uit de getuigenverklaringen in het dossier blijkt dat verdachte voor het plegen van het ten laste gelegde gestresst, op zijn hoede en angstig was en dat het na de dood van [slachtoffer] leek alsof er een grote last van zijn schouders was gevallen. Het plotse verdwijnen van een toestand van stress, angst en achterdocht zou er volgens de psycholoog en de psychiater op kunnen wijzen dat met name situationele factoren een rol hebben gespeeld in het ontstaan van dat beeld.
Uit het dossier, in het bijzonder de verklaringen van diverse getuigen en buurtbewoners, komt naar voren dat verdachte gedurende meerdere maanden door [slachtoffer] zou zijn uitgebuit en soms ook werd mishandeld en bedreigd. Verdachte heeft geprobeerd om hulp te zoeken, maar werd in zijn ogen niet geholpen.
[slachtoffer] verbleef sinds augustus 2012 in de woning van verdachte. Uit de verklaring van [naam 2] blijkt dat er sinds maart 2014 klachten binnenkwamen bij de wooncoöperatie [naam wooncoöperatie] , maar dat er vooral vanaf mei 2015 steeds meer meldingen en klachten over verdachte en [slachtoffer] binnenkwamen. Verdachte is in juli/augustus 2015 ’s nachts ook wel op straat of in een voortuin aangetroffen waarbij hij aangaf dat hij niet naar huis durfde. Verdachte heeft tegenover meerdere mensen verklaard dat [slachtoffer] hem mishandelde en bedreigde met de dood en heeft, met hulp van anderen, twee maal de sloten van zijn woning vervangen. Toch wist [slachtoffer] steeds weer de woning in te komen.
Ook heeft [slachtoffer] , die over verdachtes pinpas beschikte, zijn bankrekening leeggehaald. Op 12 augustus 2015 heeft verdachte daar aangifte van gedaan en gevraagd om [slachtoffer] uit zijn woning te verwijderen. De politie gaf aan dat [slachtoffer] inmiddels woonrechten had opgebouwd en dat zij hem niet uit de woning konden zetten. Op 17 augustus 2015 is verdachte met getuige [getuige 6] naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen en heeft hij nogmaals gevraagd om [slachtoffer] uit zijn woning te zetten. Er is vervolgens een nadere verklaring van verdachte afgenomen omtrent de bedreigingen door [slachtoffer] .
De politie heeft op 10 september 2015 tegen [slachtoffer] gezegd dat hij, van de woningbouwvereniging, niet meer in de woning van verdachte mocht verblijven. Op 14 september 2015 werd verdachte weer op straat aangetroffen en verklaarde hij dat [slachtoffer] toch weer in zijn woning verbleef en hem bedreigde.
Vanwege de klachten van overlast, het feit dat [slachtoffer] nog steeds in de woning verbleef, het door verdachte niet nakomen van en niet reageren op afspraken en het feit dat de woning was uitgeleefd, heeft de woningbouwvereniging uiteindelijk besloten dat verdachte op 16 oktober 2015 zijn woning diende te ontruimen, hetgeen aan hem kort tevoren is medegedeeld. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] op 14 oktober 2015 op een zeer schokkende wijze van het leven beroofd.
De eis van de officier van justitie is te begrijpen in het licht van de straffen die doorgaans voor doodslag plegen te worden opgelegd. Het zijn slechts de bijzondere, hierboven geschetste, situationele omstandigheden die de rechtbank hebben doen besluiten van de eis in substantiële zin ten gunste van verdachte af te wijken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden en zal zij deze straf aan verdachte opleggen.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 330,00.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 2.066,00.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 330,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van € 2.066,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, en bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [benadeelde partij 1] , € 330,00, 6 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde partij 2] , € 2.066,00, 30 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; (BP04A)
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schotanus, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 augustus 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2015267308 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 521 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of van het bij de eindproces-verbaal behorende forensisch technisch onderzoek, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 439 (hierna te noemen proces-verbaal 2)
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 140 van eindproces-verbaal 1.
3.Het rapport dactyloscopisch onderzoek, pagina 82 van eindproces-verbaal 2.
4.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 160 tot en met 162 van eindproces-verbaal 2.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 394 en 395 van eindproces-verbaal 1.
6.Het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 102,103 en 105 van eindproces-verbaal 2.
7.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 189 tot en met 191 van eindproces-verbaal 2.