6.3Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat [slachtoffer] op verdachte afliep, daarbij riep ‘ik breek je kaken’ en vervolgens in elkaar is gezakt als gevolg van het gebruik van GHB.
Verdachte heeft op 30 oktober 2015 bij de politie verklaard dat hij de ijzeren staaf heeft gepakt nadat [slachtoffer] in elkaar was gezakt en hem daarmee vervolgens verschillende keren op zijn hoofd heeft geslagen. Omdat [slachtoffer] in elkaar zakte met zijn hoofd naar voren, heeft verdachte hem eerst achterop zijn schedel geslagen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de pijp pakte toen [slachtoffer] op hem afliep. [slachtoffer] liep vanuit de keuken richting de woonkamer en verdachte liep op dat moment vanuit de slaapkamer richting de bank in de woonkamer. Vervolgens zakte [slachtoffer] onderuit en gaf verdachte hem een klap met de pijp.
Op grond van vaste jurisprudentie heeft voor een beroep op noodweerexces allereerst te gelden dat sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie. Voorts kan een beroep op noodweerexces niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (zie in dit verband HR 9 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, NJ 2010/339). De gedragingen van verdachte zoals die volgen uit zijn eigen verklaring van 30 oktober 2015 bij de politie getuigen naar het oordeel van de rechtbank - zo er al sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor van de zijde van [slachtoffer] - niet van de wil van verdachte om te verdedigen doch van het inzetten van een (tegen)aanval tegen [slachtoffer] . Verdachte pakte immers pas de staaf toen [slachtoffer] al in elkaar was gezakt. Hij gebruikte de staaf vervolgens niet om zichzelf te verdedigen, maar viel [slachtoffer] daarmee aan door hem met die staaf, terwijl hij al in elkaar was gezakt, op zijn achterhoofd te slaan en daarna te blijven slaan op het hoofd, totdat [slachtoffer] was overleden.
Ook indien de verklaring van verdachte ter terechtzitting wordt gevolgd, waarin verdachte stelt dat hij de pijp pakte op het moment dat [slachtoffer] op hem en hij op [slachtoffer] afliep, kan het beroep op noodweerexces niet slagen. Verdachte had een andere kant op kunnen lopen, bijvoorbeeld terug naar de slaapkamer of via de hal naar buiten toe. Door dit niet te doen maar juist op [slachtoffer] af te lopen, moet ook dan de gedraging van verdachte als aanvallend worden aangemerkt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer] volgens de verklaring van verdachte vrijwel onmiddellijk omviel/in elkaar zakte na het uiten van zijn dreigende woorden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweerexces.
Psychische overmacht
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn geweest van een van buiten komende drang die zo sterk is dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon én behoefde te bieden. Deze strafuitsluitingsgrond wordt blijkens de jurisprudentie slechts in uitzonderlijke omstandigheden aangenomen. Psychisch overmacht is niet een puur psychologisch begrip, maar mede een juridisch en normatief begrip, waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol vervullen.
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren dat verdachte door [slachtoffer] werd uitgebuit en onder druk werd gezet, waarbij [slachtoffer] bij tijd en wijle zowel verbaal als fysiek geweld gebruikte.
Gelet daarop is het aannemelijk dat er bij verdachte sprake was van een van buiten komende te drang om te handelen zoals hij heeft gedaan. De vraag die ter beoordeling van het beroep op psychische overmacht voorligt, is echter of verdachte in een zodanige toestand van (psychische) drang verkeerde dat hij niet anders kon en behoorde te handelen dan hij heeft gedaan.
De rechtbank houdt bij de beantwoording van die vraag onder meer rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit en neemt in aanmerking dat, hoe ernstiger het strafbare feit is, hoe zwaarder de toets is of van de verdachte redelijkerwijs verlangd kon worden anders te handelen dan hij heeft gedaan.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte zeer fors mechanisch geweld heeft toegepast, door meermalen hard met een ijzeren pijp/staaf op het hoofd van [slachtoffer] te slaan, als gevolg waarvan hij is komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het over verdachte opgemaakte triple onderzoek van 19 april 2016 onvoldoende aanknopingspunten te vinden die erop wijzen dat hij geen weerstand kon bieden aan de drang om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank overweegt daartoe dat er volgens de psycholoog en de psychiater ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde bij verdachte geen sprake was van psychopathologie en dat situationele factoren waarschijnlijk de belangrijkste rol hebben gespeeld. Evenmin is uit de overige stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat er sprake was van een zodanige van buiten komende drang dat verdachte daaraan geen weerstand kon en behoorde te bieden.
Verdachte had wel degelijk alternatieven. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte de hulp die hem is aangeboden niet dan wel onvoldoende heeft aangegrepen. Verdachte heeft er in eerste instantie voor gekozen om tegen de woningbouwvereniging te ontkennen dat [slachtoffer] in zijn woning verbleef. Hij ging daarnaast niet in op uitnodigingen om met de woningbouwvereniging in gesprek te gaan en heeft het aanbod om zelf de huur van zijn woning op te zeggen, om op die manier nog in aanmerking te komen voor een andere woning, niet aangenomen. Hij had er zelf ook voor kunnen kiezen de woning op een eerder tijdstip te verlaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat verdachte verkeerde in een toestand waarin hij redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoren te bieden aan de drang om te handelen zoals hij heeft gedaan.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht.
Verdachte is strafbaar, omdat ook niet is gebleken van een andere omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.