ECLI:NL:RBZWB:2016:5031

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
02/319135 / HA RK 16-156
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. Kok
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen voorzitter van de strafraadkamer in een complexe strafzaak

Op 8 augustus 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door de verdachte in een strafzaak met parketnummer 02/811160-13. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.M.J. Thomas, verzocht om wraking van mr. Kooijman, de voorzitter van de strafraadkamer, op grond van vermeende vooringenomenheid. De procedure begon met een mondeling verzoek tot wraking op 27 juli 2016, gevolgd door een schriftelijke reactie van de officier van justitie, mr. Emmen, op 2 augustus 2016. Tijdens de zitting op 3 augustus 2016 werd het wrakingsverzoek behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de officier van justitie aanwezig waren.

De advocaat van de verzoeker stelde dat de voorzitter van de strafraadkamer de schijn van vooringenomenheid had gewekt door de verdediging geen ruimte te geven om zijn werk te doen en door geen kritische vragen aan het Openbaar Ministerie te stellen. De rechter-commissaris had eerder op 8 juli 2016 de verzoeker in bewaring gesteld, maar deze beslissing was later geschorst. De advocaat voerde aan dat de rechtbank niet alle relevante stukken had gelezen, wat de verdediging benadeelde. De voorzitter van de strafraadkamer, mr. Kooijman, weigerde de wraking en stelde dat de behandeling van de zaak voortgezet kon worden, ondanks de late indiening van de verklaringen van de verzoeker.

De rechtbank oordeelde dat de wraking niet op voldoende gronden was gebaseerd. De rechtbank benadrukte dat een negatieve beslissing van de rechter op zich geen grond voor wraking vormt, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de wraking was ingediend als een middel om controle te houden over het proces en dat dit niet de bedoeling van het wrakingsmiddel is. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de behandeling van de strafzaak werd voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Breda
zaaknummer 02/319135 / HA RK 16-156
Beslissing van 8 augustus 2016
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. E.M.J. Thomas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het proces-verbaal van het onderzoek van de meervoudige strafraadkamer van de rechtbank te Breda op 27 juli 2016, met daarin opgenomen het namens verzoeker mondeling gedane verzoek tot wraking;
- de schriftelijke reactie d.d. 2 augustus 2016 van officier van justitie mr. Emmen op het wrakingsverzoek;
- de behandeling van het wrakingsverzoek op 3 augustus 2016 ter zitting van de wrakingskamer, waarbij zijn verschenen: verzoeker, diens raadsman mr. Thomas, voorzitter van de strafraadkamer mr. Kooijman en officier van justitie mr. Emmen;
- de pleitaantekeningen van mr. Kooijman.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Kooijman, voorzitter van de strafraadkamer die op 27 juli 2016 was belast met de behandeling van de tegen verzoeker dienende strafzaak met parketnummer 02/811160-13 (hierna te noemen: de rechter).
2.2.
De rechter berust niet in de wraking.

3.De feiten

3.1.
In de strafzaak met parketnummer 02/811160-13 wordt verzoeker verdacht van afpersing, brandstichting, witwassen, valsheid in geschrifte, zware mishandeling en bedreiging. Na zijn aanhouding en inverzekeringstelling heeft de rechter-commissaris verzoeker voor een aantal van deze feiten op 8 juli 2016 in bewaring gesteld, welke bewaring nog dezelfde dag is geschorst. Tegen deze beslissingen heeft de officier van justitie hoger beroep aangetekend. Naar aanleiding van de uitspraak op 14 juli 2016 in het hoger beroep is verzoeker wederom in bewaring genomen. Ondertussen heeft de officier van justitie een tweede geval van afpersing toegevoegd aan de verdenkingen jegens verzoeker. Voor dat feit is verzoeker op 13 juli 2016 aangehouden.
3.2.
De officier van justitie heeft op 15 juli 2016 bevolen dat inzake deze nieuwe verdenking tegen verzoeker beperkende maatregelen worden genomen. Tegen dit bevel heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift heeft de rechtbank op 20 juli 2016 ongegrond verklaard.
In de strafzaak met parketnummer 02/811160-13 heeft de officier van justitie op 8 juli 2016 bevolen dat tegen verzoeker beperkende maatregelen worden genomen. Tegen dit bevel heeft verzoeker op 25 juli 2016 een bezwaarschrift ingediend.
3.3.
In verband met de toegevoegde verdenking heeft de officier van justitie op 22 juli 2016 op basis van artikel 67b Sv de gevangenhouding van verzoeker voor een periode van 90 dagen gevorderd.
3.4.
De behandeling van het bezwaar van verzoeker tegen de opgelegde beperkingen van 25 juli 2016 en de vordering ex artikel 67b Sv zijn gepland voor de zitting van de meervoudige strafraadkamer op 27 juli 2016. Op die datum dient ook de vordering tot gevangenhouding in de andere zaken tegen verzoeker.
3.5.
Op 25 juli 2016 heeft de officier van justitie een ordner met processen-verbaal van nadere onderzoeksbevindingen ingediend ter griffie. Op 26 juli 2016 om 16.58 uur heeft een kantoorgenoot van de raadsman van verzoeker twee schriftelijke verklaringen van verzoeker gemaild naar de strafgriffie, eveneens ten behoeve van de behandeling in strafraadkamer op
27 juli 2016.
3.6.
Ter zitting van de meervoudige strafraadkamer is tussen de raadsman van verzoeker en de voorzitter van de strafraadkamer een discussie over de processtukken ontstaan. Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal vermeldt daarover het volgende:

De raadsman:
Heeft u de verklaringen van [verzoeker] ?
De voorzitter:
Nee.
mr. Doesburg:
Deze verklaringen zijn gisteren laat in de middag toegezonden.
De voorzitter:
Wij hebben deze verklaringen niet. Mogelijk liggen ze op mijn bureau, maar ik ben al de
hele dag hier in de zittingszaal. Een advocaat komt wellicht ’s avonds om 22:00 uur nog op
zijn kantoor en kan dan stukken aantreffen en doornemen, maar dat is op de rechtbank niet
mogelijk en op de ochtend van de zitting zelf ben ik met de raadkamer bezig en bekijk ik
mijn mail niet meer.
De raadsman:
Waarom zit de tap van [man x] en [vrouw x] nu pas in het dossier?
De voorzitter:
Dat weet ik niet.
De raadsman:
Ik heb een voedselvergiftiging opgelopen. Ik heb me uit bed gesleept. Ik wil aandacht voor
deze zaak. Hoe is het mogelijk dat het openbaar ministerie de rechtbank op dinsdagmiddag
ordners aanlevert en dat u de verklaringen van [verzoeker] niet heeft. Ik wil dat u de behandeling
van de vordering gevangenhouding aanhoudt tot volgende week en dat dan de behandelend
officier van justitie er zal zijn. Vorige week had de rechtbank dossier 3 nog niet kunnen
lezen. Ik heb omstandig uitgelegd dat ik in beperkingen zit. Als magistraat moet u mij in
staat stellen mijn werk te doen. Ik pik dit niet langer. Ik stel nog een keer de vraag. Waarom
is de tap van 8 juli er niet, terwijl die er al was op het moment dat het appèl afwijzing
inbewaringstelling werd behandeld?
Het is opzet dat de behandelend officier van justitie, mevrouw Bos, er niet is. Ik wil dat u
het OM beveelt of uitdrukkelijk verzoekt dat zij volgende week hier aanwezig is. Als u dat
niet toestaat dan worden de artikelen 5 en 6 EVRM geschonden. Er wordt gegoocheld met
beperkingen. Die zaak van Den Haag komt een dag vóór de beslissing van mr. Woerdeman
omhoog. [man y] is een informant die wel verklaringen aflegt. Vanaf 2012, 2013, 2014
gebeurt er niks en nu moet [man y] hangen. De beperkingen moeten worden opgeheven.
[man y] stelt voor een scherpschutter in te schakelen. Uit de verklaring van [naam y] bij
de politie blijkt dat opdracht is gegeven door [naam z] . Daar klopt geen ene moer van. Er is
geen noodzaak om de beperkingen te handhaven. Ik hoor de officier van justitie nu zeggen
dat er nog 40 getuigen gehoord moeten worden. Wij willen de zaak voor een week
aanhouden opdat u de verklaringen van [verzoeker] kan lezen.
De voorzitter:
Ik kan de verklaringen straks lezen en wij kunnen die verklaringen dan in raadkamer
meenemen. Ik geef geen opdracht aan de officier van justitie met betrekking tot de
zaaksofficier.
De raadsman:
Dan kunt u geen concrete vragen stellen aan mijn cliënt als u nu de verklaringen niet heeft
gelezen.
De voorzitter:
U weet dat op de SRK een uitgebreide behandeling niet aan de orde is. De zaak kan nu
gewoon behandeld worden.
De raadsman verzoekt een korte onderbreking voor overleg met zijn kantoorgenoot, waarna
de behandeling wordt hervat.
De raadsman:
De verdediging kan zijn werk niet doen. De ruimte die ik nodig heb, krijg ik van u niet. Ik
verzoek u uw beslissing te heroverwegen.
De voorzitter:
Het verzoek van de verdediging was om de zaak volgende week te behandelen. Zonder dat
ik in feite een standpunt heb gehoord, zou ik dan nu een week gevangenhouding moeten
bevelen.
De raadsman:
U kent de zaak toch.
De voorzitter:
Ik zit hier wel met twee andere rechters.
De raadsman:
Dat is niet mijn probleem. Ik wil dat u zich afvraagt hoe het mogelijk is dat er wederom
geen stukken zijn.
De voorzitter:
De stukken die er zijn en die niet door de officier van justitie worden onthouden, dienen in
het dossier te zitten. Indien de raadsman zich op het standpunt stelt dat er stukken onthouden
worden, dan weet hij de weg te bewandelen. De raadsman sprong net al op voordat ik dat
nog kon benoemen.
De raadsman:
U kunt niet in raadkamer een beslissing nemen als u niet alle stukken heeft. De tap zit in het
dossier nu, maar die had al in het dossier moeten zitten toen het appel van de officier van
justitie werd behandeld. U doet uw werk niet goed. Ik wil dat u zich verschoont.
De voorzitter:
Dat doe ik niet.
De raadsman:
Dan wraak ik u.
Vervolgens is de behandeling ter zitting geschorst tot het moment waarop een uitspraak over het verzoek tot wraking wordt gedaan.

4.De gronden van het wrakingsverzoek en het standpunt van verzoeker

4.1.
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 27 juli 2016 stelt de raadsman van verzoeker zich op het standpunt dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt omdat door diens gedrag de verdediging geen ruimte krijgt om zijn werk te doen. En er is geen bevraging van het Openbaar Ministerie op kritische punten. De voorzitter toont door zijn houding dat hij de dingen die voor de verdediging van belang zijn, niet relevant vindt.
4.2.
Ter zitting van de wrakingskamer licht de raadsman van verzoeker toe dat de schijn van partijdigheid zit in het handelen van de rechter wat betreft de aanhouding van de zaak. In het verleden is er in deze zaak al het nodige gebeurd. In het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 8 juli 2016 was mr. Kooijman de voorzitter van de rechtbank. In die procedure bleek dat de rechtbank vóór de zitting het dossier in zaak 3 niet had gelezen. Nu kwam de raadsman weer in de situatie dat de strafraadkamer niet alles gelezen had. Hij deed een voorstel tot aanhouding van de zaak zodat de rechtbank alsnog de verklaring van verzoeker kon lezen, maar daar kwam niets op terug. De rechter zei eerst dat hij de verklaring later zou lezen en daarna zei hij dat het niet tot het dossier hoorde. Op dat moment dacht de raadsman dat er een gevangenhouding voor 90 dagen dreigde en voelde hij zich genoodzaakt om zijn punt te maken en aan de handrem te trekken. Als de rechter de verklaringen van verzoeker pas achteraf zou lezen, kon hij daar op de zitting geen vragen over stellen. Alles bij elkaar is er dan een zwaarwegende aanwijzing dat het niet lekker zit, dat er een schijn van partijdigheid is ontstaan. Daar komt bij dat er in deze zaak door de rechters nooit een kritische vraag aan het OM is gesteld. De raadsman zag wraking als een middel om aan de handrem te trekken. Hij wilde de controle houden dat de verklaringen van verzoeker werden gelezen.
4.3.
Verzoeker vertelt dat, toen hij hoorde dat de strafraadkamer zijn verklaringen niet had gelezen, hij zich afvroeg wat hij nog op de rechtbank deed. Het was al de tweede keer dat de rechtbank niet alle stukken had gezien. De tap tussen [vrouw x] en [man x] bewijst zijn onschuld en moet in het dossier zitten.

5.Het standpunt van de rechter

5.1.
De rechter voert aan dat het in de strafraadkamer erom gaat of er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan en niet om bewijs. Ook is er nauwelijks of geen ruimte voor een uitgebreide bevraging. Dat heeft de raadsman van verzoeker miskend. Het lezen van de verklaring van verzoeker na de behandeling in strafraadkamer creëert dan ook niet een zodanig andere situatie dan bij lezing vooraf, dat in de beslissing om door te gaan met de behandeling een schijn van vooringenomenheid kan worden gezien. Zeker niet omdat de rechter ook had kunnen beslissen om de stukken van verzoeker niet te accepteren omdat ze laat waren ingediend en door te gaan met de behandeling op de basis van de stukken die wel tijdig waren ingediend.
5.2.
Ter zitting licht de rechter nog toe dat hij nu weet dat de verklaring van verzoeker 12 pagina’s beslaat. Die lees je niet zomaar. Ter zitting zag hij alleen dat het om meer dan twee kantjes ging. Voor de behandeling van deze zaak was een half uur uitgetrokken en door de discussies was hij al de helft van de tijd kwijt. Hij wilde niet dat de zitting te veel zou uitlopen. Hij heeft daarom een praktisch voorstel gedaan om die stukken later te lezen en mee te nemen in raadkamer. Zo’n voorstel komt vaker voor. Stukken doornemen doe je niet in de zitting van de strafraadkamer. Dat is niet de gang van zaken en heeft hij dus geweigerd. De discussie over hoe het mogelijk is dat niet alles in het dossier zit is een vervolg op een eerdere discussie over telefoontaps. Zijn opmerking daarover had betrekking op die tap en niet op de verklaring van verzoeker. De rechter concludeert dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

6.Het standpunt van de officier van justitie

6.1.
De officier van justitie voert in zijn schriftelijke reactie aan dat de feitelijke omstandigheden die de verdediging aandraagt niet sporen met de beslissing die de rechter over de verklaring van verzoeker heeft gegeven. Daar gaat het wrakingsverzoek mank. De rechter was bereid om de verklaringen van verzoeker te lezen bij gelegenheid van de beraadslaging. Daarmee heeft de rechter dus uitgedrukt dat de verklaringen van verzoeker zouden meewegen. Het door de verdediging aangeboden alternatief van aanhouding van de beslissing over gevangenhouding was niet reëel omdat verzoeker dan nog minstens een week in voorlopige hechtenis zou moeten blijven. Dat is nadelig voor verzoeker en overigens geen wenselijke gang van zaken. Het wrakingsverzoek is dan ook op een onjuiste grondslag gebaseerd. Overigens heeft de raadsman van verzoeker zijn stukken veel te laat ingediend, hetgeen de rechtbank het recht geeft om die stukken te weigeren. Hetgeen de verdediging aanvoert is dan ook geen uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker of die de dienaangaande gestelde vrees objectief rechtvaardigt.
6.2.
De officier van justitie licht ter zitting van de wrakingskamer toe dat hem vooral is bijgebleven dat de raadsman zei dat hij de verdediging niet kon voeren, maar hij begrijpt niet waarom de raadsman dat vindt. De rechter had al twee keer gezegd dat hij de stukken later zou lezen en de raadsman had ze nog een keer over kunnen leggen. De officier hoort nu pas dat er wrevel is over het voortraject. De raadsman zocht een forum, maar daar is de strafraadkamer niet voor. De wraking komt niet zozeer voort uit een vooringenomenheid van de rechter, maar is gedaan om de handrem te kunnen aantrekken. Maar daar is het instrument van wraking niet voor bedoeld. De raadsman heeft gekregen wat hij wilde, namelijk dat de strafraadkamer zijn stukken zou lezen. Het kan zijn dat het fout ging door een miscommunicatie.

7.De beoordeling

7.1.
Ingevolge artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelen, wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In dit geval is alleen de voorzitter van de meervoudige strafraadkamer gewraakt.
7.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter neemt de rechtbank als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.3.
De rechtbank leest het standpunt van verzoeker, zoals weergegeven in het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer en de toelichting daarop tijdens de zitting van de wrakingskamer, aldus dat de onderhavige wraking is ingegeven door drie samenhangende aanleidingen: om te beginnen de weigering van de rechter om de door verzoeker ingebrachte schriftelijke verklaringen meteen te lezen, verder, het uitblijven van een reactie van de rechter op het voorstel van de raadsman om de zaak aan te houden voor een week, en tot slot een naar gevoel bij de raadsman over het wederom ontbreken van stukken in het dossier. Meer in zijn algemeenheid voert verzoeker ook nog aan dat de rechters in de zaak geen kritische vragen stellen aan het Openbaar Ministerie.
7.4.
Wat betreft de chronologie van de gebeurtenissen stelt de rechtbank vast dat, toen bleek dat de meervoudige strafraadkamer de twee verklaringen van verzoeker niet had gelezen, de raadsman van verzoeker als eerste een voorstel heeft gedaan, te weten om de zaak aan te houden voor een week. In reactie daarop heeft de rechter gezegd dat hij bereid is de twee verklaringen na afloop van de behandeling te lezen. De stelling van de raadsman dat een reactie op zijn aanhoudingsvoorstel is uitgebleven, is derhalve niet juist: de rechter heeft kennelijk een tegenvoorstel gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert dat tegenvoorstel dat de rechter de verklaringen van verzoeker ondanks de late indiening wil toelaten tot het geding en wil betrekken bij het nemen van de voorliggende beslissingen.
7.5.
Zowel de afwijzing van het verzoek om aanhouding als de toelating van de te laat ingediende verklaringen, is een procesbeslissing. Dienaangaande stelt de rechtbank voorop dat een negatief ervaren beslissing, een onwelgevallige beslissing of zelfs een beslissing waarvan de juistheid ernstig kan worden betwijfeld, in het algemeen geen grond is voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit wordt anders indien de betreffende beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat voor die beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat die is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter. Verzoeker stelt daaromtrent niets. Integendeel, ter zitting van de wrakingskamer benadrukt de raadsman van verzoeker dat hij niet denkt dat de rechter partijdig is. Overigens lijkt het toelaten van zijn te laat ingediende verklaringen juist gunstig te zijn voor verzoeker. Dat de strafraadkamer door onbekendheid met de inhoud van die verklaringen daarover tijdens die behandeling geen vragen kan stellen, plaatst verzoeker niet in een nadeliger positie dan de officier van justitie, die alsdan evenmin daarover vragen aan verzoeker kan stellen of zijn standpunt kan toelichten. Het uitgangspunt van een eerlijk proces is derhalve niet geschonden.
7.6.
De gestelde wrevel bij verzoeker over het ontbreken van een belangrijk stuk in een eerder stadium van het geding heeft betrekking op het proces-verbaal van een telefoontap dat nog niet in het dossier zat toen het hoger beroep tegen de bewaringsbeslissingen van de rechter-commissaris werd behandeld. De rechtbank merkt daarover op dat die gestelde fout geen gevolg is van een handelen of nalaten van de rechter, zodat die wrevel niet mag worden toegerekend aan de gewraakte rechter.
7.7.
Verzoeker voert nog in zijn algemeenheid aan dat de rechters in deze zaak geen kritische vragen stellen aan het Openbaar Ministerie. De rechtbank constateert dat verzoeker deze grond niet onderbouwt, al was het maar met een voorbeeld van een kritische vraag die de rechter had moeten stellen aan het Openbaar Ministerie.
7.8.
Uit het voorgaande volgt dat hetgeen blijkens het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer aan de wraking ten grondslag wordt gelegd, niet kan leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Overigens geeft de raadsman van verzoeker tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting meermalen aan dat hij het verzoek heeft gedaan om ‘aan de handrem te trekken’ en dat hij niet denkt dat de rechter partijdig is. De rechtbank leidt daaruit af dat de wraking (mede) is gebruikt als een middel om controle te houden op het proces en het proces stil te leggen op het moment dat de rechter een voor de raadsman onwelgevallige procesbeslissing nam. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat het middel van wraking daarvoor zeker niet is bedoeld. Een dergelijk gebruik van het wrakingsmiddel moet worden aangemerkt als misbruik van recht. Ook om die reden wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

8.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 02/811160-13 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 8 augustus 2016 door mrs. Poerink, Kok en
Breeman, in tegenwoordigheid van mr. De Baar, griffier, en in het openbaar uitgesproken.