ECLI:NL:RBZWB:2016:5077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
AWB 16_713&AWB 16_765&AWB 16_766 Tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementencomplex in strijd met het bestemmingsplan

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 augustus 2016, wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementencomplex in Zoutelande besproken. De rechtbank oordeelt dat de vergunning lijdt aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek, omdat het college van burgemeester en wethouders geen deugdelijke ruimtelijke onderbouwing heeft gegeven voor de extra bouwlaag in de kap van het gebouw. Dit is in strijd met de structuurvisie, die een dorpse uitstraling en een maximum van twee bouwlagen voorschrijft. Bovendien is er geen 'verklaring van geen bedenkingen' afgegeven door de gemeenteraad, wat ook een vereiste is voor het verlenen van de vergunning. De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om deze gebreken binnen drie maanden te herstellen. De eisers, die in de nabijheid van het project wonen, hebben beroep ingesteld tegen de verleende vergunning, omdat zij zich benadeeld voelen door de plannen die in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 16/713, 16/765 en 16/766 T

tussenuitspraak van 4 augustus 2016 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser1]en de vennootschap [naam vennootschap1] , beiden te [vestigingsplaats eisers1] , eisers (16/713),
gemachtigde: mr. J. Ossewaarde,
de vennootschap ‘
[naam vennootschap3]’, te [vestigingsplaats vennootschap3] , eiseres (16/765),

[naam eiser2] , te [woonplaats eiser2] , eiser (16/766),

gemachtigde: mr. J. Ossewaarde,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
de vennootschap ‘
[naam derde partij]’, te [vestigingsplaats derde partij] ,
gemachtigde: mr. M.C. Sinke.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college aan [naam vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor een project in Zoutelande dat bestaat uit de percelen [adres] .
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
De beroepen zijn gezamenlijk ter zitting behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 15 juli 2016. [naam eiser1] , die ook [naam vennootschap1] vertegenwoordigt, en [naam eiser2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. [naam vennootschap3] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger vennootschap (16/765)] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger college1] en [naam vertegenwoordiger college2] . [naam derde partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger derde partij] en haar gemachtigde. Daarnaast was [naam aanwezige namens vergunninghoudster] namens vergunninghoudster [naam vergunninghoudster] aanwezig.

Overwegingen

Feiten

1.1
[naam vergunninghoudster] heeft op 30 december 2014 ten behoeve van [naam derde partij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor: (1) het bouwen van een appartementencomplex met negentien appartementen, een aantal commerciële ruimten voor detailhandel en horeca en twee grondgebonden woningen; (2) het gebruik van de gronden in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Kom Zoutelande’ (bestemmingsplan); (3) het slopen van de bestaande bebouwing en; (4) het maken of aanpassen van een uitweg.
1.2
[naam derde partij] is eigenares van (een groot deel van) de percelen en is initiatiefneemster van het project. Het college heeft de omgevingsvergunning aan [vestigingsplaats eisers1] verleend.
Belanghebbenden en ontvankelijkheid
2.1
Niet in geschil is en de rechtbank stelt ook ambtshalve vast dat [naam eiser1] , zijn aannemingsbedrijf en [naam eiser2] , die in de directe nabijheid van de projectlocatie wonen of gevestigd zijn en die ook zicht hebben op het project, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Ook [naam derde partij] is belanghebbende, omdat zij eigenares is van (een groot deel van) de percelen.
2.2
Wat betreft het onderdeel van het besluit dat betrekking heeft op het maken of aanpassen van een uitweg is de rechtbank van oordeel dat [naam vennootschap3] , dat als enige beroepsgronden hiertegen heeft gericht, op dit punt niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zij is, zoals ter zitting gebleken, eigenaar van twee appartementen van de [naam appartement] , die in de directe nabijheid van de projectlocatie zijn gelegen (aan de overzijde van de [adres] ) en vanwaar ook zicht is op deze locatie. De uitweg aan [adres] , aan de andere kant van de projectlocatie, waarop geen zicht is, bevindt zich echter niet zodanig in haar directe nabijheid dat haar belangen zich daardoor in voldoende mate onderscheiden van die van andere bewoners van Zoutelande. Dit betekent dat [naam vennootschap3] geen belanghebbende is bij het maken of aanpassen van de uitweg, zodat haar beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Voor het overige kan [naam vennootschap3] wel als belanghebbende worden beschouwd. Behalve als eigenaar van voornoemde appartementen, kan zij ook als concurrent in dezelfde branche en hetzelfde verzorgingsgebied als [naam derde partij] worden beschouwd.
2.3
Ten aanzien van het buiten de beroepstermijn indienen van beroepsgronden door [naam vennootschap3] , zoals [naam derde partij] heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de Crisis- en herstelwet (Chw) in dit geval van toepassing is. Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de beroepstermijn geen beroepsgronden meer worden ingediend. In het bestreden besluit is echter niet vermeld dat de Chw in dit geval van toepassing is en evenmin dat de beroepsgronden binnen de beroepstermijn en dus al bij beroepschrift moeten zijn ingediend. Ook is gesteld noch gebleken dat zij anderszins wist of kon weten dat na afloop van de beroepstermijn geen gronden meer konden worden ingediend. Gelet hierop kan [naam derde partij] niet worden tegengeworpen dat zij de beroepsgronden niet binnen de beroepstermijn heeft ingediend, zodat dit beroep ontvankelijk is (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:541 en 23 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP5483).
Omvang van het geschil
3.1
Uitsluitend de onderdelen van het bestreden besluit die betrekking hebben op de activiteiten 1 (bouwen) en 2 (afwijken van het bestemmingsplan) liggen hier ter beoordeling voor. Eisers hebben namelijk geen beroepsgronden gericht tegen de vergunning voor het slopen van de bestaande bebouwing. Daarnaast is, zoals onder 2.2 overwogen, het beroep van [naam derde partij] , voor zover gericht tegen de uitwegvergunning, niet-ontvankelijk.
3.2
De rechtbank zal eerst het afwijken van het bestemmingsplan en vervolgens het bouwen bespreken. De beroepsgrond over het nalaten een ‘verklaring van geen bedenkingen’ (vvgb) te vragen zal de rechtbank samen met de beroepsgrond over de structuurvisie behandelen, omdat die twee beroepsgronden nauw met elkaar samenhangen.
Afwijken van het bestemmingsplan
4.1
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
4.2
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het project deels afwijkt van het bestemmingsplan. In dit plan zijn de betrokken gronden grotendeels bestemd voor wonen, is één perceel bestemd voor detailhandel en twee percelen voor horeca. Het project is op de hoek bijna viereneenhalve meter hoger dan volgens dit plan is toegestaan en ook gestapelde bouw is niet toegestaan. Ook is er meer dan de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op de bestemming wonen. Daarnaast ontstaat er recreatieve in plaats van permanente bewoning en worden de bestaande bestemmingen wonen, horeca en detailhandel willekeurig en in afwijking van het bestemmingsplan over de projectlocatie verspreid. Gelet hierop is een goede ruimtelijke onderbouwing nodig om deze nogal forse afwijkingen van het bestemmingsplan te kunnen rechtvaardigen.
4.4
Wat betreft de voorgevelrooilijn blijft het project, anders dan [naam eiser1] en [naam eiser2] hebben aangevoerd, binnen de bestaande voorgevelrooilijn. Dit volgt zowel uit de ruimtelijke onderbouwing als uit het verweerschrift. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. [naam eiser1] en [naam eiser2] hebben hun stelling dat van de voorgevelrooilijn wordt afgeweken en dat de stoep daardoor smaller wordt niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling en zal die dus niet verder bespreken.
Structuurvisie
5.1
Tussen partijen is met name in geschil of een extra bouwlaag in de kap op de hoek van het project, waardoor niet drie maar totaal vier bouwlagen ontstaan, in overeenstemming is met de structuurvisie. Eisers hebben dit betwist.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het project in dit opzicht in strijd met de structuurvisie. In deze visie is opgenomen dat de bebouwing een (centrum)dorpse uitstraling dient te hebben. Daarbij is vermeld dat nieuwe bouwvolumes dienen te bestaan uit één of twee bouwlagen die afgedekt zijn met een kap. Ook is het gewenst dat er onder deze kap een volwaardige gebruiksruimte kan ontstaan in plaats van een zolder, zoals in Zoutelande van oudsher gebruikelijk is. De kap zal dan steiler zijn en de totale bouwhoogte iets hoger dan de huidige bebouwing in het centrumgebied. Het beoogde (centrum)dorpse karakter zou hiermee nog steeds gewaarborgd zijn. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de kap nóg een extra bouwlaag ofwel twee bouwlagen mag hebben. In het zogenoemde ‘Kavelpaspoort 3’ is weliswaar vermeld dat een extra bouwlaag in de kap bespreekbaar is, maar dit paspoort is geen onderdeel van de structuurvisie en is zo is ter zitting gebleken niet door de gemeenteraad vastgesteld maar door de welstandscommissie. De vraag is ook of het (centrum)dorpse karakter in dat geval nog steeds voldoende gewaarborgd is. In het expertiserapport van 4 juli 2016, dat [naam eiser1] en [naam eiser2] hebben overgelegd, komt ook het stedenbouwkundig adviesbureau [naam adviesbureau] tot de conclusie dat het project, (onder andere) wat betreft het bouwen van vier bouwlagen, afwijkt van de structuurvisie en dat dit project stedenbouwkundig gezien niet past binnen de dorpse sfeer van Zoutelande. Het voorgaande brengt met zich dat de ruimtelijke onderbouwing op dit punt onvoldoende is om aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. De beroepsgrond van eisers slaagt.
Verklaring van geen bedenkingen
6.1
Ook is in geschil of het college, zoals eisers stellen, voorafgaand aan het bestreden besluit de gemeenteraad een vvgb had moeten vragen.
6.2
Uit artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) volgt dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan niet wordt verleend dan nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Het derde lid bepaalt dat de gemeenteraad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
6.3
Bij (gepubliceerd) besluit van 31 mei 2012 heeft de gemeenteraad uitdrukkelijk en zonder voorbehoud bepaald dat in een aantal, concreet omschreven, gevallen geen vvgb is vereist. Deze gevallen zijn vermeld in de bij dit besluit gevoegde beleidsnota ‘Verklaring van geen bedenkingen Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’. Gelet hierop en op onder meer de uitspraak van de AbRS van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1655), moet dit raadsbesluit worden aangemerkt als een aanwijzing van categorieën gevallen waarin een vvgb niet is vereist, als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dat in het raadsbesluit de term ‘beleidsnota’ wordt genoemd, doet daar niet aan af.
6.4
Categorie 1 van het raadsbesluit bepaalt onder meer dat geen vvgb is vereist voor een project waarvoor al een stedenbouwkundige visie door de gemeenteraad is vastgesteld. De structuurvisie is een dergelijke visie. Echter, nu het project niet in overeenstemming is met deze structuurvisie, zoals hiervoor is overwogen, past dit project niet binnen categorie 1 van het raadsbesluit. Het college heeft de omgevingsvergunning dan ook niet zonder vvgb mogen verlenen.
6.5
Het voorgaande betekent dat aan het bestreden besluit een onderzoeks- en motiveringsgebrek kleeft, zodat het beroep van eisers ook op dit punt slaagt. Deze gebreken kunnen echter door het college worden hersteld. De gemachtigden van het college hebben ook ter zitting laten weten dat, indien het project in strijd zou zijn met de structuurvisie, het college alsnog een vvgb aan de gemeenteraad zal vragen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
7.1
Uit artikel 5.20 Bor volgt dat eerder genoemde ruimtelijke onderbouwing onder andere moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ofwel de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Dit betekent dat (a) beschreven moet worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en (b) in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden.
7.2
Allereerst is in geschil of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van voormeld artikel. Hoewel het bestemmingsplan woningen, detailhandel en horeca met een aanzienlijke oppervlakte toelaat, worden de maximaal toelaatbare bouwmassa en -hoogte in dit plan beperkt. Zo is gestapelde bouw niet toegestaan en is het project (aanzienlijk) hoger dan het bestemmingsplan toelaat. Op de hoek van het appartementencomplex wordt ook nog een extra verdieping gerealiseerd. Met de nu voorziene gestapelde bouw ontstaan er veel meer woningen. Bovendien komen er recreatieappartementen in plaats van permanent bewoonde woningen. Ook is het project deels gesitueerd op grond waar het bestemmingsplan geen hoofdbebouwing toelaat. Ten slotte is er sprake van een toename van commerciële ruimten (detailhandel en horeca) met 200 m2. Onder deze omstandigheden kan het project als geheel worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’.
7.3
Ook staat ter discussie of deze stedelijke ontwikkeling, zoals eisers hebben weersproken, voorziet in een actuele regionale behoefte en in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden. De rechtbank is van oordeel dat het college in de ruimtelijke onderbouwing, die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, de actuele regionale behoefte niet of onvoldoende heeft onderbouwd. Het college heeft bij dit besluit slechts in algemene zin toegelicht dat er ten aanzien van recreatie(appartementen), horeca en detailhandel sprake is van een groeimarkt en dat er behoefte is aan kwaliteitsverbetering. Onvoldoende is toegelicht dat er sprake is van een actuele regionale behoefte en dat binnen het bestaand stedelijk gebied niet in die behoefte kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden. Pas bij het verweerschrift heeft het college met een memo van Rho van 9 maart 2016 een voldoende concrete onderbouwing gegeven voor de actuele regionale behoefte en de invulling daarvan in bestaand stedelijk gebied. In die memo is toegelicht dat er, naast de vraag naar en behoefte aan recreatieappartementen en commerciële functies (detailhandel en horeca), uit een belangstellendenregistratie blijkt dat er veel belangstelling is voor recreatieappartementen van belangstellenden buiten de regio. Ook volgt uit die memo dat er in de regio vrijwel geen sprake is van langdurige leegstand en dat een toename van recreatieappartementen niet zal leiden tot leegstand binnen de regio.
7.4
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en dat de beroepsgrond van eisers slaagt. Echter, nu dit gebrek bij verweerschrift is hersteld en gesteld noch gebleken is dat eisers hierdoor zijn benadeeld, ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
Zonlicht
8.1
Ook ligt ter beoordeling de vraag voor of het project een beperking oplevert van (zon)lichtinval, zoals [naam eiser1] en [naam eiser2] hebben aangevoerd. [naam derde partij] heeft deze beroepsgrond ter zitting laten vallen.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat het college in de ruimtelijke onderbouwing en de daarin opgenomen bezonningsstudie en schaduwdiagrammen voldoende heeft onderbouwd dat er, gezien de benutbare bouwmogelijkheden in het huidige bestemmingsplan, wat zoninstraling betreft geen verslechtering optreedt. Volgens de bezonningsstudie is het verloop van de schaduwzijden op de naburige percelen verschillend, maar is er per saldo geen significant verschil in het beschaduwde oppervlak. Daarbij is opgemerkt dat er op sommige tijdstippen zelfs minder schaduwwerking is in de nieuwe situatie dan in de situatie wanneer de huidige bestemmingsplanmogelijkheden volledig zouden worden benut. De rechtbank ziet geen reden de uitkomsten van de bezonningsstudie en de schaduwdiagrammen in twijfel te trekken. [naam eiser1] en [naam eiser2] hebben uitsluitend gesteld dat het project een beperking oplevert van (zon)lichtinval, maar zij hebben die stelling niet nader (met stukken) onderbouwd. De rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij.

Huisvestingsverordening

9. De rechtbank is van oordeel dat - zoals [naam derde partij] heeft aangevoerd - het in strijd met de Huisvestingsverordening tweede woningen 2015 onttrekken van woningen aan de woningvoorraad, wat daar overigens ook van zij, geen onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke afweging die in deze procedure voorligt. Ook overigens is de rechtbank, evenals het college, niet gebleken van onttrekking van woningen, die feitelijk permanent worden bewoond, aan de woningvoorraad. Twee van de zes woningen in het plangebied zijn bedrijfswoningen, die ook feitelijk als zodanig worden gebruikt, zodat deze woningen geen onderdeel uitmaken van de woningvoorraad. Hetzelfde geldt voor twee andere woningen in het plangebied die als recreatiewoningen mogen worden gebruikt en feitelijk ook als zodanig in gebruik zijn. De overige twee woningen, die feitelijk als permanent bewoonde woningen worden gebruikt, blijven als zodanig bestaan. Dit betekent dat het project, gezien het feitelijke gebruik van voormelde woningen, geen wijziging van de huidige woningvoorraad oplevert. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van [naam derde partij] .
Bouwen
10. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Parkeren en bevoorrading
11.1
In geschil is of het project zal leiden tot ernstige parkeer- en/of bevoorradingsproblemen, zoals eisers hebben gesteld.
11.2
Uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien het project niet voldoet aan de voorschriften in de bouwverordening.
11.3
Artikel 2.5.30, eerste lid, eerste volzin, van de Bouwverordening gemeente Veere (Bouwverordening) bepaalt dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, als de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft. Het derde lid bepaalt dat, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate moet zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
11.4
De rechtbank stelt voorop dat, nu er geen beleid over het parkeren of de bevoorrading is opgesteld, het college hierbij een ruime mate van beoordelingsvrijheid heeft.
11.5
Wat betreft parkeren is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het project aan de Bouwverordening voldoet. Omdat er binnen de gemeente geen specifieke parkeernormen zijn vastgesteld, heeft het college redelijkerwijs mogen uitgaan van de CROW-normen (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). Deze normen om het benodigd aantal parkeerplaatsen te kunnen bepalen, zijn algemeen aanvaard. Bureau [naam bureau] heeft die normen ook gehanteerd in de memo van 14 december 2015, die als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Uit deze memo blijkt dat er in de huidige situatie een parkeerbehoefte bestaat van tien parkeerplaatsen en dat er geen parkeervoorzieningen op eigen terrein zijn. De parkeerbehoefte van het project is vastgesteld op vijfendertig parkeerplaatsen. Daarvan dienen minimaal zesentwintig parkeerplaatsen op eigen terrein te worden voorzien en negen parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Uit de stukken blijkt dat het project voorziet in drieëndertig parkeerplaatsen op eigen terrein. Dit betekent dat meer dan het benodigd aantal parkeerplaatsen op eigen terrein zal worden gerealiseerd. Daarnaast kunnen bezoekers van onder meer horeca en detailhandel parkeren op de bestaande parkeerplaatsen voor het bouwperceel. Uit het voorgaande volgt dat er met het project dus, anders dan eisers hebben aangevoerd, voldoende in de parkeerbehoefte wordt voorzien.
11.6
Ook wat bevoorrading betreft is het project naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de Bouwverordening. Vaststaat dat het project niet voorziet in een laad- en losvoorziening op eigen terrein ten behoeve van de commerciële ruimten, omdat die voorzieningen niet mogelijk zijn. In de memo van bureau [naam bureau] van 8 en 21 december 2015 is echter voldoende gemotiveerd dat het project niet leidt tot een significante toename van het verkeer en dat dit project geen negatieve invloed heeft op de toekomstige bevoorrading van commerciële ruimten. Op dit moment bevinden zich ook commerciële ruimten op de [adres] en is hier tevens sprake van bevoorrading. Zoals de rechtbank begrijpt, treedt er geen verslechtering op ten opzichte van de huidige bevoorradingssituatie. Evenmin leidt het project tot een significante toename van de behoefte aan ruimte om te laden en te lossen. Volgens de memo kan er op de [adres] ter hoogte van het project op de weg geladen en gelost worden en zijn er geen aanpassingen nodig. Daarbij is onderkend dat laden en lossen voor een tijdelijke opstopping zorgt, maar dat dit slechts voor een korte periode zal zijn. Bovendien heeft het verkeer in dat geval de keuze om de [adres] in te slaan en dan de weg te vervolgen via de [adres] of het [adres] . Gelet op het voorgaande heeft het college de memo van bureau [naam bureau] aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Eisers hebben hun stellingen ook niet met een deskundig tegenadvies onderbouwd.
Welstand
12.1
Tot slot zijn partijen verdeeld over de vraag of het project, zoals eisers menen, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
12.2
Uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het project in strijd is met redelijke eisen van welstand.
12.3
De rechtbank stelt vast dat het ‘Kavelpaspoort 3’, dat door de welstandscommissie is opgesteld, en de door die commissie opgestelde verslagen deel uitmaken van het advies van deze commissie. Uit deze stukken blijkt dat de welstandscommissie op 13 mei 2015 heeft ingestemd met dit project. Ook blijkt uit de stukken dat het project (grotendeels) binnen het ‘Kavelpaspoort 3’ past. In dit paspoort is opgenomen dat de hoek van het project een dorpse uitstraling moet hebben, onder meer door het metselwerk en het materiaalgebruik. Ook is hierin vermeld dat het gebouw dient te bestaan uit twee bouwlagen met een kap. Daarbij is volgens het paspoort een beperkt hoogteaccent van een extra bouwlaag, alleen op de hoek, bespreekbaar.
12.4
Naar het oordeel van de rechtbank vertoont dit welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming geen gebreken. Eisers hebben dit weliswaar betwist, maar zij hebben hun betwisting niet nader onderbouwd met een deskundig tegenadvies. Het rapport van [naam adviesbureau] , zoals eerder genoemd, heeft enkel betrekking op stedenbouwkundige aspecten van het project en niet op welstandseisen. Ook de stelling van [naam derde partij] , dat het project in strijd zou zijn met de welstandsnota, is niet onderbouwd, zodat de rechtbank die stelling niet volgt. Dit betekent dat het college het welstandsadvies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Slotsom
13.1
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, gelet op wat onder 5.2 en 6.5 is overwogen, lijdt aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek. De beroepen zijn dan ook gegrond. Met het oog op een definitieve geschilbeslechting, ziet de rechtbank aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen die gebreken te herstellen door alsnog een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing te geven voor de extra bouwlaag in de kap en door de gemeenteraad alsnog om een vvgb te vragen. De rechtbank zal dan ook de ‘bestuurlijke lus’ toepassen (artikel 8:51a van de Awb). Daarna zal zij beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
13.2
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepalen op drie maanden. Als verweerder hiervan geen gebruik wil maken, dan dient verweerder dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
13.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- draagt verweerder op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid (één van) de gebreken te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzitter, mr. C.A.F. van Ginneken en mr. M. Breeman, leden, in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.