ECLI:NL:RBZWB:2016:55

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
C/02/306003 / HA RK 15-191
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • M. de Roos
  • A. van Kralingen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 6 januari 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door [naam verzoeker] tegen mr. Broeders, die als rechter betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure tussen [naam verzoeker] en VGZ Zorgkantoor BV. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees van [naam verzoeker] dat mr. Broeders, die eerder een uitspraak had gedaan in een vergelijkbare zaak, niet onpartijdig zou zijn in de nieuwe procedure. De wrakingskamer heeft de procedure en de gronden van het verzoek beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de objectieve gerechtvaardigdheid van de vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de bezwaren van [naam verzoeker] niet voldoende waren om aan te nemen dat mr. Broeders vooringenomen was. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen, en dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de rechters P. Peters, M. de Roos en A. van Kralingen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Breda
zaaknummer / rekestnummer: C/02/306003 / HA RK 15-191
Beschikking van 6 januari 2016
in zake het wrakingsverzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
verschenen in persoon,
tegen
MR. [voorletters verweerder ] BROEDERS,
in zijn hoedanigheid van rechter bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team Bestuursrecht, locatie Breda, in de procedure van [naam verzoeker] als eiser tegen VGZ Zorgkantoor BV als verweerder met zaaknummer [zaaknummer] ,
verweerder,
verschenen in persoon,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR BV,
gevestigd te Eindhoven,
belanghebbende,
niet verschenen.
Verzoeker zal hierna worden aangeduid als “ [naam verzoeker] ” en verweerder als “mr. Broeders”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 2 oktober 2015;
  • het verweerschrift van 9 november 2015;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 16 december 2015.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Broeders in zijn hoedanigheid van rechter bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team Bestuursrecht, locatie Breda, in de procedure met zaak-/rolnummer [zaaknummer] tussen [naam verzoeker] en VGZ Zorgkantoor BV.
2.2.
Mr. Broeders, hierna tevens aangeduid als de bestuursrechter, berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten

3.1.
De volgende feiten staan in rechte vast:
a.) [naam verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen een besluit van VGZ Zorgkantoor BV (hierna: VGZ), in welke zaak (met zaaknummer [zaaknummer 2] ) mr. Broeders als bestuursrechter uitspraak heeft gedaan op 9 maart 2015. Het betreft een besluit van VGZ over de toekenning van een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) voor het jaar 2013.
b.) [naam verzoeker] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB), met procedurenummer [zaaknummer 3] , in welke zaak de CRvB nog niet heeft beslist.
c.) [naam verzoeker] heeft vervolgens beroep ingesteld (met zaaknummer [zaaknummer] ) tegen een besluit van VGZ van 5 maart 2015 ter zake de verantwoording van [naam verzoeker] van de besteding van zijn PGB aangaande opgevoerde (zorg)kosten over de tweede helft van 2014.
d.) Voornoemde zaak ligt ter beoordeling en beslissing voor aan mr. Broeders als bestuursrechter, in welke zaak een zitting was gepland voor 8 oktober 2015.Deze zitting heeft echter geen doorgang heeft gevonden omdat [naam verzoeker] bij brief van 2 oktober 2015 een wrakingsverzoek heeft ingediend.
e.) In reactie op het wrakingsverzoek van [naam verzoeker] heeft mr. Broeders op 9 november 2015 een verweerschrift ingediend.

4.De gronden voor het wrakingsverzoek

4.1.
[naam verzoeker] legt aan zijn wrakingsverzoek het navolgende ten grondslag. In de eerdere procedure tussen [naam verzoeker] en VGZ (met zaaknummer [zaaknummer 2] ) heeft mr. Broeders op 9 maart 2015 uitspraak gedaan, welke uitspraak in de visie van [naam verzoeker] onjuist is. In de hoger beroepsprocedure tegen deze uitspraak is nog niet beslist. De nieuwe procedure tussen [naam verzoeker] en VGZ (met zaaknummer [zaaknummer] ) is eveneens ter beoordeling voorgelegd aan mr. Broeders. [naam verzoeker] vreest dat hij - gelet op de voor hem negatieve beslissing in zijn eerdere procedure tegen VGZ - geen eerlijke en onpartijdige behandeling zal krijgen in zijn tweede procedure tegen VGZ, nu die door dezelfde bestuursrechter zal worden beoordeeld. Naar de mening van [naam verzoeker] dient zijn tweede zaak tegen VGZ door een andere rechter te worden beoordeeld omdat mr. Broeders niet meer als onpartijdig is aan te merken.
Het standpunt van de bestuursrechter
4.2.
Mr. Broeders voert aan, dat het feit dat een partij het oneens is met een eerder gegeven rechterlijk oordeel, geen grond oplevert voor wraking. Tevens geeft mr. Broeders aan, dat hij in elke (nieuwe) zaak op onpartijdige wijze de tegen een besluit aangevoerde beroepsgronden beoordeelt in het licht van de geldende wettelijke bepalingen. Dat geldt volgens mr. Broeders ook indien hij reeds met één of beide partijen bekend is vanuit een eerdere procedure, of wanneer het gaat om al dan niet op elkaar lijkende zaken. Ook het feit dat [naam verzoeker] hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak in de eerdere procedure tegen VGZ, kleurt niet de wijze waarop hij de onderhavige procedure tussen [naam verzoeker] en VGZ zal beoordelen, aldus mr. Broeders. In de visie van mr. Broeders is van (de schijn van) partijdigheid dan ook geen sprake en behoort het wrakingsverzoek te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 8:15 van de Awb geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Naast persoonlijke vooringenomenheid, kan van een gebrek aan onpartijdigheid - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van een rechter - ook sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden de objectief gerechtvaardigde vrees doen ontstaan dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Derhalve zal worden beoordeeld of het mr. Broeders als bestuursrechter aan onpartijdigheid ontbrak, althans of de vrees daartoe bij [naam verzoeker] objectief gerechtvaardigd was.
5.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer rechtvaardigt hetgeen aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, niet het oordeel dat mr. Broeders als bestuursrechter jegens [naam verzoeker] vooringenomenheid koestert, noch dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt. De wrakingkamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.5.
Vooropgesteld dient te worden, dat een verzoek tot wraking niet behoort te worden gebruikt om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen verzet zich daartegen. Zelfs indien een rechterlijke beslissing al als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen reden om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Slechts dan kan aanleiding bestaan om vooringenomenheid te vermoeden, indien de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is dat daardoor de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
5.6.
De wrakingskamer is van oordeel, dat onvoldoende is gesteld of anderszins is gebleken, dat de door mr. Broeders op 9 maart 2015 gedane uitspraak in de eerste procedure tussen [naam verzoeker] en VGZ wat betreft de inhoud en de motivering waarop zij is gestoeld, zo onbegrijpelijk is dat de vrees voor vooringenomenheid bij [naam verzoeker] daardoor objectief gerechtvaardigd is. De bezwaren die [naam verzoeker] heeft tegen dit rechtelijk oordeel dienen in hoger beroep te worden beoordeeld, maar rechtvaardigen niet de conclusie dat er sprake is van (de schijn van) partijdigheid bij mr. Broeders. De omstandigheid dat mr. Broeders reeds eerder heeft beslist in een ander geschil tussen [naam verzoeker] en VGZ - welke beslissing voor [naam verzoeker] negatief heeft uitgepakt - kan op zichzelf een dergelijk oordeel niet wettigen. Dit is immers geen uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat mr. Broeders niet (meer) over de rechterlijke onpartijdigheid beschikt die benodigd is voor de beoordeling van, en de beslissing in, de tweede zaak tussen [naam verzoeker] en VGZ die thans aan hem is voorgelegd.
5.7.
Nu [naam verzoeker] ook overigens geen feiten en omstandigheden aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd die met zich brengen dat de bij hem bestaande vrees dat mr. Broeders ten aanzien van hem (persoonlijke) vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is, behoort het wrakingsverzoek te worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaak-/rolnummer [zaaknummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek
Deze beschikking is gegeven door mr. Peters, mr. De Roos en mr. Van Kralingen en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: