Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende een zorgverlener die inkomsten ontving vanuit een Persoonsgebonden Budget (PGB). De belanghebbende, die als zorgverlener werkzaam was, ontving in 2012 betalingen van PGB-houders. De inspecteur van de Belastingdienst had deze bedragen aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid en een aanslag inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2013, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 20.827. De belanghebbende betwistte de hoogte van de ontvangen bedragen en stelde dat hij slechts € 4.400 had ontvangen, wat hij onderbouwde met bankafschriften.
Tijdens de zitting op 22 september 2016 in Eindhoven, waar de belanghebbende niet verscheen, heeft de rechtbank de inspecteur in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt te onderbouwen. De inspecteur overhandigde verantwoordingsformulieren van de SVB, waaruit bleek dat de PGB-houders de bedragen die aan de zorgverlener waren betaald, correct waren weergegeven. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur met deze documenten voldoende bewijs had geleverd dat de belanghebbende in totaal € 7.150 had ontvangen uit de PGB's.
De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht het bedrag van € 7.150 als resultaat uit een werkzaamheid had aangemerkt en verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.