ECLI:NL:RBZWB:2016:6294

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
BRE - 15 _ 8188 en 15_8189
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing zorgverlener met PGB-inkomsten en bewijsvoering door verantwoordingsformulieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende een zorgverlener die inkomsten ontving vanuit een Persoonsgebonden Budget (PGB). De belanghebbende, die als zorgverlener werkzaam was, ontving in 2012 betalingen van PGB-houders. De inspecteur van de Belastingdienst had deze bedragen aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid en een aanslag inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2013, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 20.827. De belanghebbende betwistte de hoogte van de ontvangen bedragen en stelde dat hij slechts € 4.400 had ontvangen, wat hij onderbouwde met bankafschriften.

Tijdens de zitting op 22 september 2016 in Eindhoven, waar de belanghebbende niet verscheen, heeft de rechtbank de inspecteur in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt te onderbouwen. De inspecteur overhandigde verantwoordingsformulieren van de SVB, waaruit bleek dat de PGB-houders de bedragen die aan de zorgverlener waren betaald, correct waren weergegeven. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur met deze documenten voldoende bewijs had geleverd dat de belanghebbende in totaal € 7.150 had ontvangen uit de PGB's.

De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht het bedrag van € 7.150 als resultaat uit een werkzaamheid had aangemerkt en verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/8188 en 15/8189
uitspraak van 6 oktober 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], thans wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 20 november 2015 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.827, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.36.01 (zaaknummer 15/8188), en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet berekend naar een bijdrage-inkomen van € 7.150, aanslagnummer [aanslagnummer] .W.36.01.4 (zaaknummer 15/8189) (hierna: de aanslagen).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] . Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juli 2016 aan belanghebbende op het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 juli 2016 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende ontvangt inkomsten vanuit een Persoonsgebonden Budget (hierna: PGB). Hij is zorgverlener van twee PGB-houders, beiden, evenals belanghebbende, met de naam [PGB-houders] (hierna: de PGB-houders). Volgens gegevens van de SVB heeft belanghebbende in 2013 de volgende bedragen ontvangen uit de PGB’s:
Tijdvak
Geboortedatum PGB-houder
Bedrag
01-01-2013 t/m 30-06-2013
30-04-1971
€ 3.000
01-07-2013 t/m 31-12-2013
30-04-1971
€ 3.270
01-01-2013 t/m 31-12-2013
01-07-1941
€ 880
€ 7.150
2.2.
Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de inspecteur het in 2.1 genoemde bedrag van € 7.150 aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaren ingediend. De inspecteur heeft de bezwaren afgewezen.
2.3.
In zijn beroepschrift stelt belanghebbende dat hij in 2013 maximaal € 4.400 van de PGB-houders heeft ontvangen op zijn bankrekening. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij rekeningafschriften van zijn bankrekening bij het beroepschrift gevoegd.
2.4.
De inspecteur heeft bij zijn verweerschrift afschriften ingediend van de verantwoordingsformulieren (hierna: de verantwoordingsformulieren) die de PGB-houders aan de SVB hebben verzonden in verband met de door hen ontvangen PGB-budgetten. Op de verantwoordingsformulieren staan de naam, het BSN en het uitbetaalde bedrag per zorgverlener. Op de verantwoordingsformulieren staan de in 2.1 vermelde bedragen als zijnde uitbetaald aan belanghebbende.
2.5.
In geschil is of het resultaat uit een werkzaamheid voor het belastingjaar 2013 tot het juiste bedrag is vastgesteld.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, die de bewijslast heeft, met de verantwoordingsformulieren, tegenover de betwisting door belanghebbende, aannemelijk heeft gemaakt dat de inkomsten van belanghebbende uit de PGB’s op een bedrag van € 7.150 moet worden vastgesteld. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de PGB-houders hebben verklaard dat zij de op de verantwoordingsformulieren vermelde bedragen aan de zorgverleners, waaronder belanghebbende, hebben betaald. De inspecteur heeft daarom terecht een bedrag van € 7.150 in aanmerking genomen als resultaat uit een werkzaamheid. De rechtbank merkt hierbij op dat de door belanghebbende aangevoerde stelling dat hij per bank een lager bedrag heeft ontvangen niet uitsluit dat hij op een andere wijze in totaal toch € 7.150 heeft ontvangen.
2.7.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 6 oktober 2016 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.