Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in België, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende ontving in 2010 loon uit dienstbetrekking in Nederland en was van mening dat hij niet premieplichtig was voor de AOW, omdat hij onvoldoende zekerheid had over zijn toekomstige uitkeringsrechten. De rechtbank verwierp deze stelling, oordelend dat er geen situatie was waarin sociale bijdragen werden betaald zonder dat daar een prestatie tegenover stond. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende verplicht verzekerd was op grond van de AOW en dat de Wet financiering sociale verzekeringen van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de belanghebbende dat premieheffing zonder onvoorwaardelijk zicht op uitkeringsrechten in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, eveneens niet houdbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op het feit dat de SVB bij het verstrekken van pensioenoverzichten geen rechten ontneemt aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.