ECLI:NL:RBZWB:2016:646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
AWB 15_5327 TUSSENUITSPRAAK
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de aanspraak op een Ziektewet-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 28 januari 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Özgul, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 1 juli 2015, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. Tijdens de zitting op 20 januari 2016 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat er een nieuwe ziekteperiode was ingetreden en dat het UWV ten onrechte niet had uitgegaan van haar functie als thuishulp.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in eerdere ziekteperiodes een WW-uitkering heeft ontvangen en dat er een eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid moet plaatsvinden op basis van de actuele medische situatie van eiseres. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken. Indien het UWV dit niet doet, moet het dit binnen twee weken aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid moet plaatsvinden op basis van de meest recente medische gegevens en dat het UWV moet motiveren in hoeverre eiseres geschikt is voor de eerder geduide functies. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 januari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5327 ZW T

tussenuitspraak van 28 januari 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M. Özgul,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juli 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als thuishulp. Er is sprake geweest van 3 ziekteperiodes, namelijk van 9 september 2011 tot 10 juni 2013, van 15 augustus 2013 tot 15 september 2014 en van 17 november 2014 tot 21 februari 2015. De arbeidsovereenkomst van eiseres is per 31 januari 2012 beëindigd. In de tussenliggende periodes heeft eiseres een WW-uitkering ontvangen.
Gedurende de tweede ziekteperiode is een eerstejaarsziektewetbeoordeling in de zin van artikel 19aa van de ZW gedaan. Hierbij is vastgesteld dat eiseres niet geschikt was voor haar werk als thuishulp, zodat een beoordeling als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW is gedaan. Met de daarbij geduide functies kon eiseres meer verdienen dan 65% van haar maatmanloon, zodat de ZW-uitkering is beëindigd. Bij besluit van 24 december 2014 is het bezwaar van eiseres tegen deze beëindiging ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
In de onderhavige procedure is de derde ziekteperiode aan de orde. Eiseres heeft zich met ingang van 17 november 2014 vanuit de WW ziek gemeld. Het UWV heeft aan eiseres een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 17 februari 2015 (primair besluit) heeft het UWV eiseres hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 21 februari 2015.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert aan dat tussen de tweede en derde ziekteperiode een termijn van 9 weken is verstreken, waarin zij een WW-uitkering heeft genoten. Dit betekent volgens eiseres dat bij de derde ziekmelding een nieuw lopende ziektewetperiode is ingetreden. De eerstejaarsziektewetbeoordeling is niet van toepassing is deze periode. Er is ten onrechte uitgegaan van de functies in het arbeidskundig rapport. Het UWV had moeten uitgaan van de maatgevende functie thuishulp. Eiseres meent dat zij niet in staat is deze functie uit te oefenen, hetgeen is bevestigd in het medisch rapport van 28 maart 2014. De FML is in de derde ziekteperiode niet gewijzigd zodat zij nog steeds niet in staat wordt geacht deze functie uit te oefenen. Subsidiair stelt eiseres dat de verzekeringsarts functies in acht neemt die in het arbeidskundige rapport van 22 december 2014 als ongeschikt zijn aangemerkt. Voorts stelt eiseres dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) meer dan 6 maanden voor het medisch rapport van 17 februari 2015 is opgesteld en geen duidelijk beeld geeft van haar medische beperkingen. De beperkingen zijn toegenomen, zoals blijkt uit de rapporten van 17 februari 2015 (pagina 2) en 30 juni 2015 (pagina 3). In beide rapporten is niet aangegeven dat de toename van de beperkingen van eiseres in de FML opgenomen moet worden. Eiseres wijst voorts op een brief van de neuroloog van 15 mei 2015. Haar looppatroon is een beperkende factor bij de uitoefening van eventuele werkzaamheden. Ook deze beperking is ten onrechte niet meegenomen. Eiseres stelt dat zij zich reeds in februari 2015 heeft gewend tot de neuroloog en dat haar beperkingen al aanwezig waren op de datum in geding. Er wordt ook geen rekening gehouden met haar psychische klachten. Eiseres wijst ter onderbouwing op een brief van de psycholoog van 25 mei 2015.
3. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld wat in het onderhavige geval als arbeidsmaatstaf moet worden aangemerkt.
Het UWV heeft in dit kader gewezen op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, inhoudende dat indien al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt wordt, onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling. Volgens het UWV dient deze jurisprudentie analoog te worden toegepast op de situatie van eiseres in het kader van de Ziektewet. De rechtbank volgt het UWV hierin niet.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde jurisprudentie een uitzondering op de hoofdregel geeft voor mensen die al gedurende de maximale wachttijd ZW hebben ontvangen en daarvan is in het onderhavige geval nog geen sprake, zodat reeds daarom geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Analoge toepassing van desbetreffende jurisprudentie zou betekenen dat als iemand eenmaal een jaar arbeidsongeschikt is geweest de arbeidsmaatstaf op dat moment blijvend is gewijzigd. De rechtbank ziet niet in dat het de bedoeling van de wetgever zou zijn geweest de beoordeling waarbij wijziging van de arbeidsmaatstaf plaatsvindt zoals bij de hiervoor genoemde WIA-beoordeling als het ware naar voren te halen.
De rechtbank volgt ook niet het standpunt van eiseres dat bij deze beoordeling wederom moet worden uitgegaan van het door haar verrichte werk als thuishulp. Bij een nieuwe ziekmelding wordt steeds een nieuwe eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld, zodat volgens eiseres iedere keer weer opnieuw een periode van 52 weken gaat lopen. De rechtbank merkt op dat de consequentie hiervan zou kunnen zijn dat iemand onbeperkt recht op ziekengeld kan doen gelden zonder dat aan een beoordeling in het kader van de WIA wordt toegekomen.
Gelet op de bedoeling van de wetgever, het beperken van het langdurig ziekteverzuim ZW en hoge instroom WIA, is de rechtbank van oordeel dat bij een nieuwe ziekteperiode na een eerstejaarsziektewetbeoordeling zonder dat nadien is gewerkt, de arbeidsmaatstaf van artikel 19aa ZW geldt.
5. Derhalve dient eerst te worden vastgesteld of eiseres ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid, als bedoeld in artikel 19 (artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ziektewet), zijnde haar werk als thuishulp. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet geschikt is voor het uitoefenen van deze arbeid.
Vervolgens dient te worden vastgesteld of eiseres als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur (artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ziektewet). Hierbij geldt naar het oordeel van de rechtbank wel dat, als de medische situatie niet is gewijzigd sinds de vorige hersteldverklaring, dan wel de medische wijzigingen gering zijn geweest, volstaan kan worden met te verwijzen naar de eerder geduide functies (mits deze nog actueel zijn). Hierbij kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met de geschiktheid voor één van de geduide functies, maar moet sprake zijn van geschiktheid voor drie van de eerder geduide functies.
Hoewel de bezwaarverzekeringsarts in het midden laat of de MRI van mei 2015 op de datum in geding leidt tot extra beperkingen, sluit de bezwaarverzekeringsarts zich wel aan bij het standpunt van de verzekeringsarts dat sprake is van enige verslechtering van de schouderklachten.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de medische situatie niet gelijk is gebleven. De rechtbank kan niet beoordelen of sprake is van een beperkte medische verslechtering dan wel welke gevolgen dit heeft voor de geschiktheid voor de bij de eerstejaarsziektewet-beoordeling geduide functies. De bezwaarverzekeringsarts stelt in zijn rapportage dat ook indien sprake zou zijn van een verslechtering op de datum in geding, eiseres wel in staat zou zijn om de geduide functies uit te oefenen. Echter blijkt uit de rapportage dat beide verzekeringsartsen de door de arbeidsdeskundige geduide functies als uitgangspunt nemen in plaats van de door de bezwaararbeidsdeskundige in de bezwaarfase geduide functies. Daardoor is de vraag in hoeverre eiseres de tijdens de eerstejaarsziektewetbeoordeling geduide functies kan verrichten op de datum thans in geding niet beantwoord.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog een nadere motivering in te brengen.
Uit de rapportage blijkt onvoldoende of is beoordeeld en daarmee of naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts sprake is geweest van een al dan niet geringe medische verandering bij eiseres ten opzichte van de EZWB. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank het gebrek langs twee wegen worden hersteld. Indien het UWV zich, onderbouwd, op het standpunt stelt dat sprake is van een geringe medische verandering, dient de bezwaarverzekeringsarts een rapportage op te maken waarin wordt gemotiveerd in hoeverre eiseres onveranderd geschikt is voor het uitoefenen van drie van de bij de eerstejaarsziektewetbeoordeling geduide functies. Indien naar de mening van het UWV sprake is van medische wijziging van niet geringe aard, ligt naar het oordeel van rechtbank een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW in de rede.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
7. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak, met name onder 5, is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.