ECLI:NL:RBZWB:2016:6557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
02/800228-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • J. Felix
  • A. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging van politieambtenaren met vuurwapens en vuurwapenbezit in het kader van putatief noodweer

Op 20 oktober 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 april 2016 in Breda twee politieambtenaren heeft bedreigd met vuurwapens. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij werd overvallen en verdedigde zich met een revolver en een pistool die hij in zijn slaapkamer had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte abusievelijk dacht dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, wat leidde tot een beroep op putatief noodweer. De rechtbank achtte de verdachte niet strafbaar voor de bedreiging van de politieambtenaren, maar veroordeelde hem wel voor het bezit van vuurwapens. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, opgelegd voor het illegaal bezit van vuurwapens. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van vuurwapens in deze context laakbaar was, maar dat de omstandigheden van de zaak de verdachte verschoonbaar maakten. De benadeelde partijen, de bedreigde politieambtenaren, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800228-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 oktober 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. J.M.A. Loevendie, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 oktober 2016, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 13 april 2016 te Breda
personeelslid B142 en/of personeelslid B45, zijnde (een) politieambtena(a)r(en) werkzaam bij de Dienst Speciale Interventies heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend twee, althans één vuurwapen(s) op die politieambtena(a)r(en) gericht, althans meerdere of een vuurwapen(s) heeft getoond;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2016 te Breda een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson, kaliber .38 special) en/of een pistool (merk Star, kaliber 9mm) en/of een patroonmagazijn, zijnde een onderdeel/hulpstuk van een wapen en/of munitie van categorie III, te weten 13 kogelpatronen kailber 9mm en/of 12 kogelpatronen 9mm en/of 5 kogelpatronen, kaliber.38 voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft begaan.
Voor wat betreft feit 1 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte twee leden van het speciale interventieteam heeft bedreigd door bij hun binnenkomst in zijn slaapkamer een pistool en een revolver op hen te richten, zoals beide verbalisanten hebben verklaard. Verdachte heeft toegegeven dat hij deze twee vuurwapens op dat moment in zijn handen had. Ten aanzien van het onder 2 omschreven vuurwapenbezit baseert de officier van justitie zich op de bevindingen van de politie en van het Bureau Wapens, Munitie en Explosieven, zulks in samenhang met de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 echter staat naar de mening van de raadsman weliswaar vast dat verdachte twee vuurwapens in zijn handen heeft gehad toen de leden van het interventieteam binnenkwamen, maar hij stelt dat sprake was van een strafuitsluitingsgrond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
met betrekking tot feit 1:
Uit het onderzoek ter terechtzitting komt als genoegzaam vaststaand het navolgende naar voren, zakelijk weergegeven.
Verbalisant B45 heeft verklaard dat hij als lid van de Dienst Speciale Interventie op 13 april 2016 om 14.54 uur de woning van verdachte aan de [adres 2] binnendrong. Hij ging achter zijn collega B142, die een schild voor zich had, als tweede naar binnen. B45 hoorde dat B142 contact had met iemand, keek links van het schild en herkende die iemand als verdachte. Deze had twee vuurwapens in zijn handen welke op hem en zijn collega waren gericht. B45 voelde zich daardoor bedreigd.
Verbalisant B142 heeft verklaard dat hij als eerste de woonwagen van verdachte binnenging met een schild om zichzelf en zijn collega’s af te schermen. Hij zag in een slaapkamer verdachte staan die in elke hand een vuurwapen had ter hoogte van zijn heupen, maar zijn armen strekte en richtte op B142. B142 voelde zich daardoor bedreigd.
Verdachte heeft verklaard dat er twee mannen binnenstormden en dat hij een revolver en een pistool had gepakt en in zijn handen hield.
Dat zowel B142 als B45 zich met de dood bedreigd moeten hebben gevoeld staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van vorenstaande vast. Beiden waren ervaren leden van het interventieteam, maar beiden “keken voor het eerst recht in de loop van een vuurwapen” zoals zij verklaarden.
Verdachte erkent dat hij, toen hij hoorde dat mensen zijn woonwagen binnendrongen, een revolver en een pistool die boven zijn bed lagen, in de handen nam. Hij vreesde te worden overvallen. Op het moment dat B142 binnenkwam met meteen daar achteraan B45, kwam verdachte vanaf zijn bed naar de deur lopen, had hij beide vuurwapens in zijn handen en richtte die wapens op de deur.
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de politieagenten met de dood heeft bedreigd, door twee vuurwapens op hen te richten.
met betrekking tot feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 oktober 2016 [1] ;
- de bevindingen van de Unit F.T.O. [2] ;
- de bevindingen van het Bureau Wapens, Munitie en Explosieven [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks13 april 2016 te Breda
personeelslid B142 en
/ofpersoneelslid B45, zijnde
(een)politieambtena
(a)ren werkzaam bij de Dienst Speciale Interventies heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend twee
althans éénvuurwapens op die politieambtena
(a)ren gericht
althans meerdere of een vuurwapen(s) heeft getoond;
2.
hijop
of omstreeks13 april 2016 te Breda
een of meerwapens van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson, kaliber .38 special) en
/ofeen pistool (merk Star, kaliber 9mm) en
/ofeen patroonmagazijn, zijnde een onderdeel/hulpstuk van een wapen en
/ofmunitie van categorie III, te weten 13 kogelpatronen kaliber 9mm en
/of12 kogelpatronen 9mm en
/of5 kogelpatronen, kaliber .38, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid t.a.v. feit 1

5.1
Het standpunt van de officier van justitie:
Dat verdachte zichzelf wilde verdedigen omdat hij dacht dat er een overval op hem gaande was, zoals de verdediging heeft gesteld, acht de officier van justitie niet aannemelijk. Ten eerste riepen de leden van het arrestatieteam meerdere malen hard: “politie, politie”. Ten tweede heeft het arrestatieteam hard op de zijkant van de woning geslagen. Ten derde is uit het onderzoek gebleken dat verdachte op en rond zijn woning een camerasysteem had en dat dit systeem op het moment van de inval in werking was. De officier van justitie gaat er op grond van foto’s in het proces-verbaal van uit dat verdachte op de in zijn woonwagen aanwezige televisie die beelden zag. Gezien deze omstandigheden stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte wist dat het de politie was die zijn woning binnenviel.
De stelling van de verdediging dat verdachte ervan uitging dat hij werd overvallen, schuift de officier van justitie dan ook terzijde.
5.2
Het standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft een beroep gedaan op putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces. Verdachte was kort tevoren beschoten door mensen van wie hij dacht dat ze hem wilden overvallen. Hierna had hij – zoals ook bij de politie bekend was – ter bescherming wapens aangeschaft. Toen de politie vervolgens zijn woonwagen binnenviel ontstond bij hem de gerechtvaardigde angst dat hij alsnog werd overvallen. Of de camerabeelden al dan niet op zijn televisiescherm te zien waren, kan verdachte zich niet herinneren en overigens staat dit, zo stelt de raadsman, op basis van de voorhanden zijnde stukken nog geenszins vast. Het belangrijkste is dat verdachte toen de eerste agenten zijn slaapkamer binnenkwamen niet kon zien dat hij met het arrestatieteam van de politie te maken had. Anders dan de leden van het arrestatieteam hebben verklaard waren de leden van het arrestatieteam niet als zodanig herkenbaar. Het eerste lid dat naar binnen ging hield een schild voor zich waarop niet de letters ‘politie’ o.i.d. stonden geschreven en ook hun helmen en kleding hadden geen zichtbare vermelding van hun functie.
Pas toen de tweede agent achter het schild vandaan kwam zag verdachte dat hij met de politie te maken had, maar toen werd hij direct – tijdens het uitstappen van deze politieambtenaar - door hen beschoten.
Op het moment dat verdachte de boven zijn bed liggende vuurwapens in zijn handen nam en probeerde zijn slaapkamer uit te komen verkeerde hij derhalve in de veronderstelling te moeten handelen ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Achteraf is (hem) gebleken dat hij over deze aanranding heeft gedwaald, maar deze feitelijke dwaling is verontschuldigbaar.
Met een beroep op putatieve noodweer(-exces) dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
5.3
Het oordeel van de rechtbank:
Naar aanleiding van binnengekomen TCI-informatie dat er enkele weken geleden op verdachte was geschoten en verdachte daarom vuurwapens zou hebben aangeschaft, werd bevolen verdachte door het AT te laten aanhouden. Op woensdag 13 april 2016 om 14.54 uur begaf het Speciale Interventieteam zich naar zijn woonwagen aan de [adres 2]
Verbalisant B142 trad met een schild voor zich als eerste de woonwagen binnen, meteen achter hem volgde verbalisant B45 en daarachter kwamen B165 en volgende leden van het team, maar alleen B142 en B45 stapten de slaapkamer binnen waar verdachte zich op dat moment bevond.
Bij binnentreding zag B142 dat verdachte naar hem toekwam met in iedere hand een vuurwapen. B45 kwam direct achter B142 aan, stapte achter B142 uit en zag dat verdachte twee vuurwapens op hem of zijn collega richtte. B45 schoot vervolgens op verdachte en ook B142 vuurde op hem, waarna verdachte (gewond) kon worden overmeesterd en afgevoerd.
De rechtbank heeft op de zitting (met gesloten deuren) de beelden die met de camera’s van verdachte waren gemaakt, bekeken. Daarop is te zien dat er twee donkere busjes, zonder uiterlijke kenmerken van de politie, het woonwagenkamp komen oprijden en dat uit die busjes in totaal acht in het donker geklede en bewapende mannen stappen. Zij stellen zich op een duidelijk getrainde wijze in een soort slagorde op en begeven zich naar de woonwagen.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat de aankomst en het binnendringen van de woonwagen op een uiterst professionele, ingestudeerde, wijze.
Deze is zodanig dat, als verdachte deze camerabeelden zou hebben gezien voordat de politie binnenviel, hij had moeten beseffen dat hier geen sprake kon zijn van een overval door criminelen, maar dat hij van doen moest hebben met mensen die voor dergelijke acties langdurig zijn opgeleid, met andere woorden dat hij met politiemensen te maken had.
Aan de hand van de camerabeelden heeft de rechtbank ook vastgesteld dat het arrestatieteam niet direct herkenbaar was als zijnde politie. Het woord “politie” stond niet op de helmen en het schild. Dat pas op het moment dat B45 achter B142 “uitstapte” het duidelijk zichtbare politielogo dat zij op hun borst hadden voor verdachte in beeld kwam, is daarmee aannemelijk geworden. B142 droeg immers een schild voor zich, waardoor het politielogo op zijn borst niet zichtbaar kan zijn geweest.
Voldoende is komen vast te staan dat op het moment dat B45 uitstapte vrijwel onmiddellijk door de politie het vuur werd geopend.
De rechtbank gaat ervan uit dat vlak voor en ten tijde van de inval door de politie de televisie van verdachte deze camerabeelden uitzond en volgt hierin hetgeen de officier van justitie hieromtrent ter zitting heeft aangevoerd.
De rechtbank kan echter – anders dan de officier van justitie - niet vaststellen dat verdachte, vlak voor de binnenkomst van het arrestatieteam, de beelden van de directe omgeving van zijn woning ook daadwerkelijk heeft gezien. Op het moment dat verdachte rumoer en bonken moet hebben gehoord, stond het arrestatieteam al nagenoeg in zijn woonwagen. B142 zag verdachte immers (nog) vanaf zijn bed richting de deuropening komen lopen. Derhalve lijkt dit handelen van verdachte meer een reactie op het geluid, dan dat verdachte reageerde op door hem geziene beelden op zijn televisie.
De rechtbank acht het bovendien weinig aannemelijk dat een man als verdachte, met een wat geweldsdelicten of zware criminaliteit betreft nagenoeg blanco strafblad, wetend dat een bewapend arrestatieteam in aantocht is en er dus geen sprake is van een overval waarvoor hij vreesde, daarop bewapend af zal stappen. Dat versterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte de beelden niet heeft gezien en zij gaat er dan ook vanuit dat verdachte, tot aan het moment dat B45 “uitstapte”, niet heeft geweten dat hij met het arrestatieteam van de politie van doen had.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, te weten een in zijn ogen op handen zijnde overval, waartegen hij zich moest verdedigen. Dat hij vervolgens gebruik heeft gemaakt van vuurwapens die hij schietklaar in zijn slaapkamer had, doet daaraan in de gegeven omstandigheden niet af, hoezeer ook het dragen en gebruiken van vuurwapens op zichzelf laakbaar en strafwaardig is.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de feiten. Een en ander betekent dat het beroep op putatief noodweer slaagt en verdachte niet strafbaar is.
Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.4
De strafbaarheid ten aanzien van feit 2:
Er zijn ten aanzien van feit 2 geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om te volstaan met een straf gelijk aan het uitgezeten voorarrest, eventueel daarnaast aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte was in het bezit van een pistool en een revolver, alsmede een patroonmagazijn en in totaal 28 stuks munitie. Het spreekt voor zich dat dit ernstige feiten zijn die tot grote gevoelens van onveiligheid leiden. Dit klemt in dit geval te meer nu de patronen ook daadwerkelijk in de vuurwapens werden aangetroffen en daardoor de vuurwapens bij wijze van spreken schietklaar voorhanden waren.
Niet voor niets wordt in landen waar vuurwapenbezit wel is toegestaan, fel gediscussieerd over het afschaffen van legaal wapenbezit. Het leidt immers vaak tot ondeskundig, soms dodelijk, gebruik door wapeneigenaren die zich onvoldoende kunnen beheersen.
Mede om die reden, maar ook om de veiligheid van de burger te waarborgen en onrust binnen de samenleving zoveel mogelijk te beteugelen, wordt het bezit van vuurwapens bestraft met forse straffen. Het bezit van twee geladen vuurwapens leidt in de regel tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
Verdachte heeft 93 dagen in voorarrest doorgebracht voordat zijn voorlopige hechtenis werd geschorst. Hij heeft weliswaar geen blanco strafblad maar behalve een (gedateerde) transactie voor een eenvoudige mishandeling is verdachte alleen met justitie in aanraking geweest voor het rijden onder invloed van alcohol.
Daarnaast mag een rol spelen dat verdachte door dit feitencomplex al behoorlijk gestraft is doordat hij tweemaal in zijn arm en eenmaal in zijn hand is geschoten en een schampschot in zijn gezicht bekwam, van welk letsel verdachte nu nog herstellend is.
De rechtbank acht verder een voorwaardelijk strafdeel passend. De reden waarom verdachte besloot vuurwapens aan te schaffen, te weten de dreiging van een gewapende overval, is nog niet weggenomen en verdachte moet ervan doordrongen raken dat hij dat gevaar op andere wijze moet zien in te dammen. Dit alles brengt de rechtbank ertoe, hem een gevangenisstraf op te leggen van 6 maanden, maar daarvan 3 maanden voorwaardelijk.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partijen verbalisant B45 en verbalisant B142 vorderen een schadevergoeding van respectievelijk € 500,-- en € 300,-- voor feit 1.
Verdachte is niet veroordeeld voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het
feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen
gepleegd, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het
feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
- Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 tenlastegelegde feit;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot 3 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen B45 en B142 niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil. (BP.15)
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Felix en mr. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 oktober 2016. Mr. Smits is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2016082970 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 79.
2.De bevindingen van de Unit F.T.O., pagina 58 e.v..
3.De bevindingen van verbalisant [naam] , pagina 61 e.v..