ECLI:NL:RBZWB:2016:670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
AWB 15_5872
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door Baanbrekers

In deze zaak hebben eisers, het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, beroep ingesteld tegen een besluit van 3 augustus 2015, waarbij hun uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in Breda, waarbij de eisers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. R. Lessy, aanwezig waren. Baanbrekers werd vertegenwoordigd door drs. B.E.C. Bertens.

Eisers hebben aangevoerd dat zij geen eigenaren zijn van de onroerende goederen in Turkije, maar erfgenamen die nog niet over de goederen kunnen beschikken. Ze hebben documenten overgelegd ter ondersteuning van hun standpunt, waaronder een verklaring van de moeder van eiseres en informatie uit Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geregistreerd staan als mede-eigenaar van diverse thee- en hazelnootplantages en dat zij recht hebben op de inkomsten uit deze plantages. De rechtbank oordeelde dat eisers onvoldoende informatie hebben verstrekt over hun inkomsten en dat Baanbrekers terecht de uitkering heeft ingetrokken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële situatie van eisers. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking en terugvordering van de uitkering door Baanbrekers rechtmatig was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5872 WWB

uitspraak van 2 februari 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,te [woonplaats] , eiser,
[eiseres] ,te [woonplaats] , eiseres,
eisers,
gemachtigde: mr. R. Lessy,
en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 3 augustus 2015 (bestreden besluit) van Baanbrekers inzake intrekking en terugvordering van hun uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 januari 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens was [naam tolk] (tolk) aanwezig. Baanbrekers heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. B.E.C. Bertens.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers hebben over de periode 30 augustus 2004 tot en met 31 mei 2008 en over de periode 29 oktober 2010 tot en met 2 november 2012 een (aanvullende) WWB-uitkering ontvangen.
Baanbrekers heeft een onderzoek opgestart naar het vermogen en inkomsten in Turkije. Dit onderzoek is uitgevoerd door Advocatenbureau [naam advocatenbureau] in [plaats advocatenbureau] . De resultaten daarvan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport van 27 juli 2013.
Uit de resultaten van dit onderzoek heeft Baanbrekers de conclusie getrokken dat eisers (mede)eigenaar zijn van onroerende goederen in Turkije, waaronder een thee- en een hazelnootplantage. Baanbrekers heeft bij eisers nadere informatie opgevraagd.
Op 20 november 2013 heeft een gesprek met eisers plaatsgevonden.
Bij besluit van 28 oktober 2014 (primair besluit 1) heeft Baanbrekers aan eisers meegedeeld dat hun WWB-uitkering over de periode 30 augustus 2004 tot en met 31 mei 2008 en over de periode 29 oktober 2010 tot en met 2 november 2012 wordt ingetrokken.
Bij een ander besluit van 28 oktober 2014 (primair besluit 2) heeft Baanbrekers hetgeen onverschuldigd is betaald aan WWB-uitkering tot een bedrag van € 65.738,33 teruggevorderd.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Bij bestreden besluit zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zij geen eigenaren van de onroerende goederen zijn. Zij zijn erfgenamen, maar kunnen thans nog niet beschikken over de goederen. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij een verklaring van de moeder van eiseres overgelegd. Tevens hebben eisers informatie uit Turkije bijgevoegd. Eisers zijn van mening met deze documenten voldoende te hebben aangetoond dat zij geen eigenaar zijn en derhalve ook geen inkomsten ontvangen. Eisers hebben het onderzoeksrapport van 27 juli 2013 van [naam advocatenbureau] bestreden. In dat rapport wordt onjuiste informatie vermeld en er zijn foto’s gemaakt van andere stukken land, die niet behoren tot het eigendom van de moeders van eisers. Verder hebben eisers opgemerkt dat advocaat [naam advocatenbureau] telefonisch heeft bevestigd dat de foto’s niet overeenkomen met de rapportage. Hij heeft hiervan geen schriftelijke bevestiging opgesteld. Eisers hebben een rapport van Makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] overgelegd. Eisers zijn van mening dat Baanbrekers dit rapport moet voorleggen aan [naam advocatenbureau] . Eisers staan niet vermeld in het BRS register en het Register van theeplantages. Eisers betwisten inkomsten te hebben. Verder hebben eisers gesteld een schuld te hebben van € 37.215,37. Deze schuld dient verrekend te worden met het vermogen. Nu de uitkering ten onrechte is ingetrokken zijn eisers van mening dat ook ten onrechte wordt teruggevorderd. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat er dringende reden zijn om van terugvordering af te zien.
3. In artikel 11, eerste lid, van de WWB is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de WWB, zoals dat gold ten tijde in geding, is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand het college een dergelijk besluit kan herzien of intrekken:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een groot bedrag verlenen van bijstand;
b. indien anderszins de bijstand de onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In artikel 58, eerste lid, van de WWB is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
In artikel 58, achtste lid, is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eisers geen dan wel onvoldoende informatie hebben verstrekt over hun inkomsten uit de plantages en dat zij niet alle opgevraagde bankafschriften hebben overgelegd. Baanbrekers heeft aan het bestreden besluit niet ten grondslag gelegd dat eisers een vermogen hebben boven de vermogensgrens. Voor zover de gronden zien op het vastgestelde vermogen zal de rechtbank deze niet bespreken. Nu de gronden over de juistheid van het rapport van [naam advocatenbureau] terug te brengen zijn op de vastgestelde waarde van de onroerende zaken en daarmee betrekking heeft op het vermogen, zal de rechtbank deze gronden ook niet bespreken.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eisers eigenaar zijn van de thee- en hazelnootplantages. Bij de Directie Kadaster en Openbare registers te [plaats] staan eisers als mede-eigenaar geregistreerd van diverse thee- en/of hazelnootplantages. Ook uit de overgelegde tapu senedi blijkt dat eisers mede-eigenaar zijn van onroerende goederen. Ook uit het gegeven dat eiseres haar moeder gemachtigd heeft om handelingen te verrichten ten aanzien van alle roerende en onroerende zaken nagelaten door haar vader, blijkt dat eiseres mede-eigenaar is van deze zaken. De rechtbank kan dan ook niet anders concluderen dan dat eisers mede-eigenaar zijn van diverse thee- en hazelnootplantages. Hieruit blijkt dat eisers niet worden gevolgd in hun standpunt dat zij wel mede-erfgenaam zijn, maar geen mede-eigenaar.
Niet in geschil is dat er inkomsten worden verworven uit de exploitatie van de thee- en hazelnootplantages. Nu eisers mede-eigenaar van deze plantages zijn hebben zij ook recht op een deel van deze inkomsten, dat in ieder geval gelijk is aan hun aandeel in de onverdeelde boedel. Dat eisers er kennelijk voor hebben gekozen geen aanspraak te maken op deze inkomsten maakt niet dat zij daartoe niet gerechtigd zijn. Eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij afstand hebben gedaan van hun aanspraken en zij juridisch gezien geen claim meer kunnen leggen op hun deel van de inkomsten. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat eisers redelijkerwijs kunnen beschikken over de inkomsten uit de plantages.
Eisers hebben ondanks navraag door Baanbrekers geen informatie verstrekt over de inkomsten van de plantages. Ter zitting heeft eiseres weliswaar gesteld dat in de door eisers overgelegde taxatie van Makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] is opgenomen wat de inkomsten zijn, maar dat blijkt niet uit de vertaalde versie van de taxatie. In de vertaalde taxatie wordt immers alleen gesproken over de waarde van de onroerende zaken van eiser. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat eisers geen informatie hebben verstrekt over de inkomsten. Daarbij komt nog dat eisers ook niet alle opgevraagde bankafschriften hebben overgelegd. Met Baanbrekers is de rechtbank van oordeel dat deze afschriften van belang zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Dit klemt te meer nu, zoals onbetwist ter zitting is gesteld, op de wel overgelegde bankafschriften stortingen te zien zijn. Dat eisers deze bankafschriften niet meer hebben en tegen extra kosten bij de bank moeten opvragen is een omstandigheid die voor hun rekening en risico moet blijven, nu zij niet hebben gemeld dat zij mede-eigenaar zijn van de plantages.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting door eisers het recht op (aanvullende) bijstand niet kan worden vastgesteld. Baanbrekers was dan ook bevoegd de WWB-uitkering van eisers in te trekken. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat Baanbrekers van zijn bevoegdheid tot intrekking in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken.
6. Nu Baanbrekers van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken, staat vast dat de uitkering onverschuldigd is betaald. Baanbrekers was dan ook verplicht tot terugvordering over te gaan. Dit is alleen anders als er sprake is van dringende redenen. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn, wil een afwijking van de hoofdregel tot terugvordering gerechtvaardigd zijn. De omstandigheid dat er stress en spanningen ontstaan, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om te spreken van een bijzondere situatie. Met betrekking tot eisers verwijzing naar hun slechte financiële situatie merkt de rechtbank op dat financiële redenen in het algemeen niet als dringende redenen worden aangemerkt nu bij de terugbetaling een aflossing in termijnen kan worden afgesproken waarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit algemene uitgangspunt af te wijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.