In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2016, staat de vraag centraal of een sporter recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in verband met inkomsten van een sportbond, terwijl hij ook looninkomsten ontvangt van zijn sportclub. De belanghebbende, een sporter, woonde in Nederland en ontving loon van zijn club en de bond. Hij had deelgenomen aan een trainingskamp in [Land A] en verzocht om aftrek van belasting op basis van het artiesten- en sportersartikel van het belastingverdrag met [Land A]. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij enkel aftrek verleende voor de trainingsdagen met de club in [Land A]. De rechtbank oordeelde dat de inkomsten van de bond niet in voldoende verband stonden met de werkzaamheden in [Land A] om in aanmerking te komen voor aftrek. De rechtbank verwierp het beroep van de sporter, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat zijn inkomsten van de bond een beloning vormden voor zijn deelname aan het trainingskamp. De rechtbank concludeerde dat Nederland niet verplicht was om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen voor dat deel van het inkomen.