ECLI:NL:RBZWB:2016:7288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
5390160 AZ VERZ 16-211
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om billijke vergoeding en vergoeding onregelmatige opzegging in arbeidszaak met incorrecte partij

In deze zaak heeft [verzoeker] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gericht tegen [verweerder] B.V., om een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te verkrijgen. Het verzoekschrift is op 23 september 2016 ingediend, na een ontslag op staande voet op 26 augustus 2016. [verzoeker] stelt dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat de redenen voor het ontslag pas een week later zijn medegedeeld en dat het niet meewerken aan re-integratie geen dringende reden voor ontslag op staande voet vormt. De gemachtigde van [verzoeker] heeft verzocht om de verweerster te wijzigen naar de feitelijke werkgever, maar [verweerder] B.V. heeft geen verweer gevoerd en is niet verschenen op de zitting.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoek, ondanks de onjuiste tenaamstelling in het verzoekschrift. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen onduidelijkheid bestond over de juiste werkgever en dat [verweerder] op de hoogte was van de mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft vervolgens de verzoeken van [verzoeker] toegewezen, waaronder een billijke vergoeding van € 25.000,00 en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 1.569,00 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente. Ook is het loon over de periode van 12 tot 26 augustus 2016 toegewezen, evenals de proceskosten. De beschikking is gegeven op 16 november 2016 door mr. T.N.E. Meyboom, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Breda
zaak/rolnr.: 5390160 AZ VERZ 16-211, 5390167 AZ VERZ 16-212 en 5390171 AZ VERZ 16-213
Beschikking d.d. 16 november 2016
in de zaak van
[naam 2] [verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.J. Spieringhs, advocaat te Eindhoven,
procederend op basis van een toevoeging met nummer 1HR4067,
tegen
de besloten vennootschap [verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoeker] en [verweerder] .

1.Het procesverloop

1.1
[verzoeker] heeft, na wijziging van eis, een verzoek gedaan om aan hem een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen. [verzoeker] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoekschrift is op 23 september 2016 ter griffie ontvangen en richtte zich tegen [verweerder] B.V.
1.2
[verweerder] B.V. heeft een verweerschrift ingediend dat op 3 november 2016 is ontvangen waarin zij concludeert tot niet ontvankelijkheid van [verzoeker] nu niet zij maar [verweerder] de werkgever van [verzoeker] was.
1.3
Bij schrijven van 7 november 2016 heeft de gemachtigde van [verzoeker] verzocht de in het verzoekschrift genoemde verweerster [verweerder] te wijzigen in [verweerder] , de feitelijke werkgever van [verzoeker] .
1.4
[verweerder] heeft eveneens op 7 november 2016 een aanvullend verweerschrift ingediend waarin zij haar beroep op niet ontvankelijkheid herhaalt en bij afwijzing daarvan om aanhouding van de mondelinge behandeling verzoekt.
1.5
Op 9 november 2016 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Verschenen is [verzoeker] in persoon bijgestaan door mr. Spieringhs voornoemd en [naam 1] namens (de inmiddels ontbonden vennootschap) [verweerder] . Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1
[verzoeker] is op 21 april 2016 in dienst getreden van [verweerder] in de functie van uitzendkracht tegen een arbeidsduur van 520 uur en een loon van laatstelijk € 354,92 bruto per week te vermeerderen met € 31,34 bruto vakantiebijslag en € 6,14 bruto vakantieuren.
2.2
Op 6 mei 2016 is [verzoeker] betrokken geweest bij een bedrijfsongeval. Zijn hand zat enkele seconden klem in een machine nadat zijn handschoen werd gegrepen.
2.3
[verweerder] heeft [verzoeker] op 26 augustus 2016 op staande voet ontslagen. [verweerder] schrijft in haar e-mail: ‘
(…) Hereby we want to inform you about the fact that we will fire you immediately. Because we have information that you have commited fraud about your fysio rapports including the injury at your hand (…)’.
2.4
De gemachtigde van [verzoeker] heeft op 2 september 2016 de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen. Bovendien heeft [verzoeker] zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van zijn werkzaamheden zodra hij arbeidsgeschikt is en is aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon. Deze brief is verzonden aan [verweerder] .
2.5
Op 2 september 2016 schrijft mr. Koelen namens [verweerder] aan [verzoeker] : ‘
We hereby confirm you that we summarily dismissed you on August 26, 2016. The reasons for your dismissal are your refusal to cooperate in the work reintegration process (…). We already informed you regarding your obligation in het beginning of June. Furthermore your lawyer (…) informed us that the reports of your physio report are falsified by you. This is confirmed by the physiotherapist. (…) Furthermore you have not informed us regarding your criminal past (…).

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt - na wijziging van zijn eis ter zitting - om:
bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de procedure [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het loon van € 354,92 bruto per week vermeerderd met € 31,34 bruto vakantiegeld en € 6,14 vakantieuren vanaf 12 augustus 2016 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
[verweerder] in de hoofdzaak primair te veroordelen tot betaling van:
een billijke vergoeding van € 25.000,00;
een vergoeding van € 1.569,00 bruto wegens onregelmatige opzegging;
het loon over de periode van 12 tot 26 augustus 2016 van € 709,84 bruto vermeerderd met € 62,80 bruto vakantiegeld en € 12,28 bruto vakantieuren, vermeerderd met de wettelijke verhoging;
[verweerder] in de hoofdzaak subsidiair te veroordelen tot betaling van het loon over de periode van 12 tot 26 augustus 2016 van € 709,84 bruto vermeerderd met € 62,80 bruto vakantiegeld en € 12,28 bruto vakantieuren, vermeerderd met de wettelijke verhoging;
[verweerder] primair en subsidiair te veroordelen tot betaling van:
de wettelijke rente over alle genoemde bedragen vanaf moment opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
de proceskosten.
3.2
Daartoe heeft [verzoeker] aangevoerd dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven omdat de redenen van het ontslag op staande voet eerst een week later aan [verzoeker] zijn medegedeeld. Bovendien leidt het niet meewerken aan re-integratie niet tot een dringende reden en ontslag op staande voet, heeft [verzoeker] geen gegevens vervalst en is het hebben van een crimineel verleden niet relevant voor de functie van productiemedewerker. Gelet daarop is geen sprake van een dringende reden zodat is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoeker] berust echter in de opzegging en maakt aanspraak op een billijke vergoeding nu de gevolgen voor hem enorm zijn. Ook maakt [verzoeker] aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding, gebaseerd op het onder 2.1 genoemde loon en een opzegtermijn van 28 kalenderdagen conform de toepasselijke CAO.

4.Het verweer

4.1
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

5.1
Vooropgesteld wordt dat [verzoeker] het verzoek tijdig heeft ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.2
Ter zitting heeft de kantonrechter al geoordeeld dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoek. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat [verweerder] door de onjuiste tenaamstelling in het verzoekschrift niet in haar mogelijkheden om verweer te voeren is geschaad. [verweerder] en [verweerder] hebben dezelfde moedermaatschappij, zijn gevestigd op hetzelfde adres en hebben hetzelfde telefoonnummer. Tussen partijen is ook niet in geschil dat [verweerder] de werkgever van [verzoeker] was. Bovendien heeft mr. Koelen in het buitengerechtelijke traject namens [verweerder] contact gehand met mr. Spieringhs. Mr. Spieringhs heeft ook onweersproken gesteld dat zij mr. Koelen direct na het ontslag op staande voet heeft gesproken alsook direct na de indiening van het verzoekschrift. Gelet daarop kan geen onduidelijkheid hebben bestaan over de vraag tegen welke partij het verzoekschrift zich richtte.
5.3
Mr. Koelen heeft daarop om aanhouding van de mondelinge behandeling gevraagd omdat hij niet gemachtigd was om namens [verweerder] verweer te voeren ter zitting. [verzoeker] heeft zich tegen aanhouding van de mondelinge behandeling verzet omdat hij sinds 12 augustus 2016 verstoken is van inkomsten.
5.4
De kantonrechter stelt vast dat mr. Koelen bij brief van 4 oktober 2016 namens [verweerder] zijn verhinderdata aan de griffier heeft kenbaar gemaakt. De aangetekende brief met daarin de oproep voor de mondelinge behandeling is weliswaar door de griffier verzonden aan [verweerder] maar zoals reeds overwogen is deze vennootschap gevestigd aan hetzelfde adres als [verweerder] en is mr. Koelen voor beide vennootschappen werkzaam. Mr. Koelen heeft ter zitting aangegeven dat hij één week voor de mondelinge behandeling startte met de voorbereiding van de onderhavige zaak en toen heeft geconstateerd dat niet [verweerder] maar [verweerder] als verweerster in het verzoekschrift wordt genoemd, waarna besloten is enkel het niet-ontvankelijkheidsverweer te voeren en de zaak niet verder inhoudelijk voor te bereiden. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] op de hoogte was van de mondelinge behandeling en dat zij voldoende in de gelegenheid is geweest om zich voor te bereiden op de zitting. De keuze om de zaak niet verder inhoudelijk voor te bereiden en mr. Koelen niet (alsnog) te machtigen om namens haar verweer te voeren dient voor rekening en risico van [verweerder] te komen. Nu [verweerder] niet ter zitting is verschenen zal de kantonrechter de verzoeken toewijzen tenzij deze de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
5.5
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist is, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu [verzoeker] onweersproken heeft gesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is alsmede nu geen verweer is gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde billijke vergoeding, zal het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding van € 25.000,00 worden toegewezen.
5.6
[verzoeker] heeft de wettelijke rente over de billijke vergoeding verzocht. De kantonrechter begrijpt uit artikel 7:686a BW dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om een limitatieve opsomming te geven van de vergoedingen waarover wettelijke rente kan worden gevorderd. De billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW staat in bovengenoemde bepaling expliciet niet genoemd. De kantonrechter zal de wettelijke rente over de billijke vergoeding derhalve afwijzen.
5.7
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 9 BW is de werkgever die vergoeding verschuldigd aan de werknemer, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 1.569,00 bruto, welke door [verweerder] niet is betwist. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 26 augustus 2016.
5.8
[verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat het loon vanaf 12 augustus 2016 niet aan hem is voldaan. Nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 26 augustus 2016 en de hoogte van het gevorderde loon niet is betwist, is ook dit deel van de vordering van [verzoeker] toewijsbaar. De verzochte wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen worden toegewezen, omdat [verweerder] het loon te laat heeft betaald.
5.9
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van de werknemer, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
5.1
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij. Deze worden als begroot op € 479,00 (€ 79,00 griffierecht en € 400,00 gemachtigdensalaris).

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1
verklaart [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek;
6.2
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro);
6.3
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 1.569,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 augustus 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
6.4
veroordeelt [verweerder] tot betaling van het loon van 12 tot 26 augustus 2016 van
€ 784,80 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging vanaf het moment van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag van volledige betaling;
6.5
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 479,00;
6.6
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.N.E. Meyboom, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2016, in tegenwoordigheid van mr. N.E.J.M. Stoof als griffier.