ECLI:NL:RBZWB:2016:7402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
323203 HA RK 16-236
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. de Roos
  • J. Schoonen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in belastingzaken en beoordeling van verzoek tot benoeming deskundige

Op 15 november 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen in een wrakingsprocedure, ingediend door een verzoeker die betrokken was bij een aantal beroepschriften tegen aanslagen opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. Het wrakingsverzoek was ingediend op 8 november 2016 en betrof de rechter mr. Stassen, die belast was met de behandeling van de beroepschriften. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was omdat hij niet tijdig had beslist op een verzoek om benoeming van een deskundige, wat volgens de verzoeker noodzakelijk was voor een eerlijke behandeling van zijn zaak. De verzoeker voerde aan dat de rechter geen specifieke kennis had over de kwesties die aan de orde waren en dat dit de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking ongegrond was. De wrakingskamer stelde vast dat er geen wettelijke verplichting bestond voor de rechter om vóór de zitting te beslissen op het verzoek om benoeming van een deskundige. Bovendien had de verzoeker de mogelijkheid om zelf een deskundige mee te nemen naar de zitting. De rechtbank concludeerde dat de gronden van het wrakingsverzoek niet specifiek betrekking hadden op de rechter en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de behandeling van de beroepschriften zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Wrakingskamer
zaaknummer 323203 HA RK 16-236
beslissing van 15 november 2016
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

Dit blijkt uit het op 8 november 2016 van verzoeker ingekomen wrakingsverzoek en uit de van verzoeker daarop nog op 9 november 2016 ontvangen aanvullingen.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. Stassen, rechter en belast met de behandeling van een vijftal door verzoeker ingediende beroepschriften tegen de hem door de Inspecteur van de Belastingdienst Heerlen opgelegde aanslagen IB/PVV, procedurenummers AWB 15/1962 tot en met AWB 15/1966.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

In de hiervoor genoemde procedures heeft verzoeker verzocht een deskundige (in de persoon van prof. [deskundige] ) te benoemen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat, nu de rechter niet op dit verzoek vóór de behandeling ter zitting (op 9 november 2016) van zijn beroepsschriften heeft beslist, hij daarmee van partijdigheid heeft blijk gegeven. Verzoeker voert aan dat benoeming van die deskundige nog vóór de behandeling ter zitting noodzakelijk is, omdat mr. Stassen, verder te noemen de rechter, geen specifieke kennis zou hebben over de door hem te beoordelen kwesties.
Daarnaast voert verzoeker grieven aan tegen de bestuursrechtelijke rechtspleging in het algemeen, alsook tegen de Belastingdienst en de Staat der Nederlanden.

4.De beoordeling van het verzoek

Volgens artikel 8:15 van de Awb kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
323203 HA RK 16-236 pagina 2
Het standpunt van klager dat de rechter nog vóór de behandeling ter zitting van zijn beroepsschriften dient te beslissen op zijn verzoek tot benoeming van een deskundige berust op een processuele misvatting. Noch uit de wet, noch uit jurisprudentie volgt een dergelijke processuele verplichting. Daarbij komt dat het verzoeker geheel vrijstaat zelf een deskundige naar de zitting mee te nemen. Dit is hem ook in de uitnodiging voor die zitting meegedeeld. Verder berust de door verzoeker vermeende ondeskundigheid van de rechter louter op een volstrekt ongefundeerde aanname.
De overige door verzoeker aangevoerde gronden hebben niet specifiek betrekking op de rechter en daaruit kan dan ook evenmin een partijdigheid van de rechter, dan wel een daartoe gewekte schijn, worden afgeleid.
Vastgesteld moet derhalve worden dat het wrakingsverzoek een deugdelijke grondslag ontbeert. Het verzoek moet als kennelijk van iedere grond ontbloot worden afgewezen. In die kennelijke ongegrondheid ziet de wrakingskamer reden om –in afwijking van het in artikel 8:15 van de Awb neergelegde uitgangspunt- uitspraak te doen zonder verzoeker en de andere partijen ter zitting te horen. De wrakingskamer vindt hiervoor steun in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de Hoge Raad. Hierin is bepaald dat de wrakingskamer een verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds kan afwijzen, indien dit verzoek kennelijk ongegrond is.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de zaken met procedurenummers AWB 15/1962 tot en met AWB 15/1966 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 15 november 2016 door mrs. Poerink, De Roos en Schoonen, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--