ECLI:NL:RBZWB:2016:7403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
02/321597 HA RK 16-206
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. van Kralingen
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure tegen gemeente Zundert

Op 22 november 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de besloten vennootschap Recreatiepark Fort Oranje B.V. Het verzoek was gericht tegen rechter mr. Van Alphen, die betrokken was bij een civiele procedure tegen de gemeente Zundert. De verzoekster had eerder verzet aangetekend tegen bestuurlijke dwangbevelen van de gemeente, waarbij bedragen van € 15.000, € 10.000 en € 10.000,- in het geding waren. De verzoekster stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat zij in een eerdere procedure tegen de Ontvanger van de Belastingdienst een vonnis had gewezen dat volgens verzoekster onterecht was. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat de verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De rechtbank benadrukte dat de procedures tussen de verzoekster en de gemeente Zundert en de Ontvanger van de Belastingdienst wezenlijk van elkaar verschilden, en dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en de behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
procedurenummer: 02/321597 HA RK 16-206
Beslissing van 22 november 2016
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECREATIEPARK FORT ORANJE B.V.
gevestigd te Rijsbergen,
verzoekster,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 4 oktober 2016 ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen mr. Van Alphen, deel uitmakende van de civiele meervoudige kamer van deze rechtbank, belast met de behandeling van na te noemen zaak;
- de daarop ingekomen schriftelijke reactie van mr. Van Alphen d.d. 21 oktober 2016;
- de faxbrief van mr. T.N. Sanders, advocaat en optredende voor de gemeente Zundert, gedaagde in na te melden zaak, van 25 oktober 2016;
- de processtukken in na te melden zaak,
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer op 26 oktober 2016 waarbij waren verschenen [naam X] , gelieerd aan verzoekster, bijgestaan door [naam gemachtigde] als gemachtigde, en
- de voortgezette behandeling ter zitting van 16 november 2016, waarbij namens verzoekster zijn verschenen mrs. Van de Corput en [naam gemachtigde] , beiden voornoemd.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Alphen, in haar hoedanigheid van lid van de civiele meervoudige kamer van deze rechtbank en als zodanig mede belast met de behandeling van de zaak met procedurenummer C/02/308761 HAZA 15-805, betrekking hebbend op een door verzoekster ingestelde vordering tegen de gemeente Zundert.
2.2.
Mr. Van Alphen, verder te noemen de rechter, berust blijkens de van haar ingekomen schriftelijke reactie, niet in haar wraking.

3.De gronden voor wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde procedure is verzoekster in verzet gekomen tegen een drietal door de gemeente Zundert opgelegde bestuurlijke dwangbevelen en vordert zij die bevelen buiten effect te stellen.
3.2.
Bij deze dwangbevelen wenst de gemeente Zundert bedragen van respectievelijk € 15.000,, € 10.000,- en € 10.000,- (te vermeerderen met rente en kosten) in te vorderen, op grond van verbeurte van dwangsommen.
3.3.
Verzoekster grondt haar wrakingsverzoek op een mede door de rechter in een procedure (zaaknummer C/02/2999494/HA ZA 15-335) tussen verzoekster en de Ontvanger van de Belastingdienst Rijnmond op 14 september 2016 gewezen vonnis, waarbij het door verzoekster ingestelde verzet tegen een tweetal aan haar door die Ontvanger opgelegde dwangbevelen/ aanslagen ongegrond is verklaard.
3.4.
Verzoekster meent dat zij in die procedure heeft aangetoond dat de door de Belastingdienst opgelegde aanslagen mathematisch onmogelijk zijn. Verzoekster verwijst daarvoor naar de door haar in die procedure overgelegde stukken en naar een door haar zelf opgesteld woordelijk proces-verbaal van de in die procedure gehouden comparitie van partijen.
3.5.
Verzoekster voert aan dat de Ontvanger zonder enige onderbouwing niet meer dan terloops heeft gesteld dat er misschien dividenden uitgekeerd zijn, zonder dat daarvan aangifte is gedaan, en dat daarmee de mathematische onmogelijkheid verklaard zou kunnen worden. De rechtbank, waaronder de rechter, heeft die stelling zonder meer aangenomen, waarbij voorbij is gegaan aan het feit, dat het uitkeren van miljoenen aan dividenden, waarna een faillissement is gevolgd van de daarbij betrokken besloten vennootschappen, een strafbaar feit is.
3.6.
Het feit dat er geen aangifte dividendbelasting is gedaan, wordt volgens verzoekster door de rechtbank en daarmee de rechter als bewijs gezien dat de Ontvanger niet kon weten of er al dan niet dividend uitgekeerd is. Het tegenovergestelde is naar de opvatting van verzoekster het geval: het is een aanwijzing dat er klaarblijkelijk géén dividend is uitgekeerd, evenals het feit dat er geen ambtshalve aanslagen dividendbelasting zijn opgelegd, alsook dat de faillissementscurator deze mogelijke uitgekeerde dividenden niet heeft teruggevorderd of daarvan strafrechtelijke aangifte heeft gedaan.
3.7.
Dat de rechtbank en daarmee de rechter, ondanks dat daarvoor geen enkele aanwijzing bestaat, mogelijk door betrokkenen bij de fiscale eenheid gepleegde strafbare feiten als verklaring neemt om de vorderingen van verzoekster af te wijzen, maakt volgens verzoekster dat daarmee ten opzichte van haar blijk wordt gegeven van een subjectieve vooringenomenheid. Klaarblijkelijk hadden verzoekster en de aan haar gelieerde personen moeten bewijzen dat zij geen strafbare feiten gepleegd hebben. Volgens verzoekster behoeft het geen betoog dat deze partijdigheid van de rechter weinig goeds doet vermoeden voor de onderhavige procedure tegen de gemeente Zundert.
3.8.
Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 16 november 2016 heeft verzoekster nog aangevoerd dat zij, zowel in de onderhavige procedure als in de procedure tegen de Ontvanger concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, waaruit volgens haar blijkt, dat er tussen verschillende bestuursorganen, waaronder de gemeente Zundert en de Belastingdienst, geheime afspraken zijn gemaakt om haar bestuurder [naam X] en de aan verzoekster gelieerde vennootschappen aan te pakken. Zij heeft bewijzen naar voren gebracht dat daartoe besprekingen hebben plaatsgevonden en heeft de rechtbank in beide procedures bij wege van voorlopige voorziening verzocht om de Ontvanger respectievelijk de gemeente Zundert te bevelen daarop betrekking hebbende stukken in te brengen. In beide procedures is dit verzoek, volgens verzoekster zonder enig steekhoudende motivering, afgewezen. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat hieruit moet worden afgeleid, dat de rechtbank geen kennis heeft willen nemen van deze afspraken en daarmee niet de rechtmatigheid van het handelen van de gemeente Zundert en de Belastingdienst wenst te beoordelen.
3.9.
Verzoekster meent dat daarmee sprake is van voldoende aanwijzingen voor een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter voert aan dat in het vonnis, waarop verzoekster haar wrakingsgrond baseert, wordt beslist op een vordering van verzoekster jegens de Ontvanger in verband met aan haar opgelegde dwangbevelen ter zake van belastingaanslagen. Deze hebben geen verdere strekking en dan ook geen betrekking op de onderhavige zaak tussen verzoekster en de gemeente Zundert, in welke zaak het immers gaat over opgelegde dwangbevelen ter zake van verbeurde dwangsommen.
4.2.
De gevolgtrekking die verzoekster uit de overwegingen en beslissingen in het vonnis van de rechtbank in de zaak tussen verzoekster en de Ontvanger maakt, namelijk dat de rechtbank mogelijk door betrokkenen bij de fiscale eenheid gepleegde stafbare feiten als verklaring neemt om de vordering van verzoekster af te wijzen, is bovendien volgens de rechter een onjuiste gevolgtrekking, die op geen enkele wijze in het vonnis haar grondslag vindt.
4.3.
De rechter betwist dat met die overwegingen en beslissingen blijk is gegeven van (de schijn van) vooringenomenheid met betrekking tot de procedure tussen verzoekster en de gemeente Zundert. Daarvan is naar haar opvatting objectief, noch subjectief bezien sprake. Niet gezegd kan worden, dat deze overwegingen en beslissingen zozeer onbegrijpelijk zijn, dat zij door vooringenomenheid zijn ingegeven.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
5.4.
Het feit dat de rechter mede in de zaak van verzoekster tegen de Ontvanger vonnis heeft gewezen, waarbij de door verzoekster in die procedure ingestelde vorderingen op de daarin vermelde gronden zijn afgewezen, kan niet als uitzonderlijke omstandigheid als hiervoor bedoeld worden aangemerkt.
5.5.
De enige connexiteit tussen de onderhavige procedure en die waarin het door verzoekster bestreden vonnis is gewezen, bestaat eruit dat verzoekster zich in beide procedures beroept op haar standpunt dat sprake zou zijn van een tegen haar gericht complot van overheidsorganen. De procedures zien echter niet alleen op andere gedaagde partijen, maar ook op daarin beoordeelde respectievelijk nog te beoordelen rechtsvragen van geheel verschillende aard. Onderwerp van geschil in de onderhavige procedure zijn immers de door de gemeente Zundert aan verzoekster opgelegde bestuurlijke dwangbevelen, terwijl dit in de procedure tussen verzoekster en de Ontvanger door deze aan haar opgelegde fiscale dwangbevelen/aanslagen betrof.
5.6.
Uit het feit dat de rechtbank in de procedure tegen de Ontvanger aan het door verzoekster gestelde complot is voorbijgegaan, kan, anders dan zij van mening is, geen vooringenomenheid worden afgeleid. Dit is niet anders ook al zou ervan moeten worden uitgegaan dat de rechtbank, zoals verzoekster stelt, dit op onjuiste gronden zou hebben gedaan. Dit laatste staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer, doch is voorbehouden aan de appelrechter. In ieder geval bestaan er onvoldoende aanwijzingen dat die beslissing zou zijn ingegeven door vooringenomenheid.
5.7.
Ten slotte kan verzoekster niet worden gevolgd in haar standpunt dat de rechtbank in haar vonnis in de procedure tegen de Ontvanger mogelijk door betrokkenen bij de fiscale eenheid gepleegde strafbare feiten als verklaring neemt om de vordering van verzoekster af te wijzen. Dit standpunt berust op een onjuiste lezing of interpretatie van het vonnis. In rechtsoverweging 4.9, tweede alinea, heeft de rechtbank niet anders geoordeeld dan dat een verdere inhoudelijke beoordeling van verzoeksters stellingen ten aanzien van de mathematische onmogelijkheid van de dwangbevelen, het bestek van de verzetprocedure te buiten gaat. Niet valt in te zien dat de rechtbank en dus de rechter incluis daarmee jegens verzoekster blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid.
5.8.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen

6.Beslissing

De rechtbank
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer C/02/308761 HAZA 15-805
zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven op 22 november 2016 mrs. Poerink, Van Kralingen en Breeman, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier en in het openbaar uitgesproken.
--