In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening over de minderjarige [minderjarige 1], die in een pleeggezin verblijft. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Intervence, heeft verzocht om het gezag over [minderjarige 1] gedeeltelijk over te dragen aan de GI voor de aanmelding bij de Eben-Haëzerschool. De moeder van [minderjarige 1] heeft echter bezwaar gemaakt tegen deze schoolkeuze en verzocht om inschrijving bij De Regenboogschool, die zij geschikter acht voor haar kind.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een verschil van mening bestaat tussen de GI en de moeder over de schoolkeuze. De moeder heeft aangegeven dat zij niet instemt met de inschrijving op de Eben-Haëzerschool, omdat deze school niet aansluit bij de opvoeding die zij voor ogen heeft voor [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft overwogen dat de moeder als gezaghebbende ouder in beginsel de zeggenschap heeft over de schoolkeuze en dat de GI onvoldoende argumenten heeft aangedragen om de gedeeltelijke gezagsuitoefening te rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten het verzoek van de GI af te wijzen en de GI te bevelen mee te werken aan de schoolgang van [minderjarige 1] bij De Regenboogschool. De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de betrokken partijen en het welzijn van de minderjarige, die zo snel mogelijk naar school moet kunnen gaan.