7.3Adequate instructies gegeven, adequaat toezicht gehouden
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat aan deze matigingsgronden is voldaan. De minister acht van belang welke instructies [naam eiseres1] als werkgever heeft gegeven met betrekking tot het veilig uitvoeren van de concrete werkzaamheden. De interne toolbox-meetings en de werkplaatshandboeken zagen niet op deze concrete werkzaamheden. Bovendien heeft de heer [naam eiseres1] geen instructies gegeven aan [naam werknemer] . Ter zitting is daaraan toegevoegd dat het bij gebrek aan een voorgeschreven, veilige werkwijze ook niet mogelijk was om instructies te geven. Met betrekking tot het toezicht heeft de minister opgemerkt dat niet is gebleken van een veilige werkwijze en dat ook de heer [naam eiseres1] de gevaarlijke situatie niet heeft onderkend. Er is dan ook niet gebleken van een adequaat toezicht. Ter zitting is daaraan namens de minister toegevoegd dat in de praktijk zelden sprake kan zijn van een situatie van adequaat toezicht als er niet ook sprake is van een veilige werkwijze.
De rechtbank volgt deze uitleg van het stelsel van artikel 11, elfde lid, van de beleidsregels niet, omdat deze uitleg impliceert dat eerst tot matiging op grond van de vierde matigingsgrond zou kunnen worden overgegaan, als aan de eerste matigingsgrond is voldaan. In artikel 11, elfde lid, van de beleidsregels, zoals dat met ingang van 18 december 2015 luidt, is juist nadrukkelijk afstand genomen van het systeem van cumulatieve matigingsgronden.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank de mate waarin instructie moet worden gegeven en toezicht moet worden gehouden, afhankelijk van de complexiteit en risico’s van de werkzaamheden en de ervaring en deskundigheid van het slachtoffer en diens positie in het bedrijf.
Vast staat dat [naam werknemer] is geschoold als landbouwtechnicus en dat hij het diploma “Veiligheid voor operationeel leidinggevenden VCA” bezit. Van Tooren heeft een aantal jaren werkervaring als landbouwtechnicus en hij werkte ten tijde van het ongeval ruim vijf jaar bij [naam eiseres1] . [naam werknemer] was op dat moment binnen [naam eiseres1] chef werkplaats. In die functie diende [naam werknemer] onder andere toezicht te houden op het veilig uitvoeren van werkzaamheden. De werkzaamheden aan de tractor behoorden tot zijn reguliere werkzaamheden
.
In het licht van deze feiten en omstandigheden kan [naam eiseres1] naar het oordeel van de rechtbank geen verwijt worden gemaakt van het ontbreken van adequate instructies voor de concrete werkzaamheden. Daarnaast kan niet worden geoordeeld dat [naam eiseres1] onvoldoende adequaat toezicht heeft gehouden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat van een werkgever niet kan worden gevergd dat hij voortdurend een toezichthouder naast een ervaren werknemer plaatst. Nu [naam werknemer] , naar niet in geschil is, niet alleen als ervaren werknemer kon worden beschouwd, maar daarnaast ook de rol van toezichthouder vervulde, kon van [naam eiseres1] niet worden gevergd dat meer toezicht werd gehouden dan werd gedaan.
De minister heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aan deze matigingsgronden is voldaan.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Artikel 8:72a van de Awb bepaalt dat, indien de rechtbank een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, de rechtbank een beslissing neemt omtrent het opleggen van de boete en dat zij bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.
9. De correctie naar bedrijfsgrootte van 20% van het normbedrag van € 9.000,- en verviervoudiging wegens blijvend letsel leidt tot een bedrag van € 7.200,-. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient dit bedrag op grond van artikel 11, elfde lid, aanhef en onder b, c en d van de Beleidsregels te worden gematigd met 75%. Dit resulteert in een bedrag van € 1.800,-.
10. De rechtbank acht een boete van € 1.800,-, gelet op de ernst van de overtreding en de gevolgen daarvan, passend en geboden. De rechtbank ziet in de stelling van [naam eiseres1] dat, hoewel sprake is van blijvend letsel bij [naam werknemer] dat letsel relatief beperkt is, geen aanleiding voor een verdere matiging. Ook in [naam eiseres1] ’ stelling dat zij gelet op haar financiële situatie onevenredig wordt getroffen door een boete, ziet de rechtbank geen aanleiding voor verdere matiging, nu [naam eiseres1] haar stelling niet met financiële gegevens heeft onderbouwd.
11. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank de boete op € 1.800,- zal bepalen.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan [naam eiseres1] te worden vergoed.
13. De rechtbank zal de minister veroordelen in de door [naam eiseres1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een boete van € 7.200,- is opgelegd;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat een boete van € 1.800,- wordt opgelegd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 334,- aan [naam eiseres1] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam eiseres1] tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: