ECLI:NL:RBZWB:2016:7590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
323110 HA RK 16-235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de politierechter in strafzaken met parketnummers 02/145746-16 en 20/002208-15

Op 29 november 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker in verband met de politierechter mr. De Jager. Het verzoek tot wraking volgde na een zitting op 2 november 2016, waar de politierechter het bezwaarschrift van verzoeker tegen de dagvaarding ongegrond verklaarde. Verzoeker voelde zich niet gehoord en beschuldigde de politierechter van vooringenomenheid, wat leidde tot zijn wrakingsverzoek. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 23 november 2016, heeft verzoeker zijn gronden uiteengezet, waaronder het gebrek aan voorbereidingstijd en vermeende samenspanning tussen de politierechter en de officier van justitie. De politierechter en de officier van justitie hebben het wrakingsverzoek betwist en benadrukt dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de politierechter en wees het wrakingsverzoek af. De behandeling van de strafzaken zal worden voortgezet zoals gepland.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK BREDA
Wrakingskamer (locatie Middelburg)
zaaknummer 323110 HA RK 16-235
beslissing van 29 november 2016
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[Verzoeker],
wonende te [Adres verzoeker],
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- de processen-verbaal van de terechtzittingen van de politierechter van 2 november 2016, waarin onder meer vermeld het op een van deze terechtzittingen door verzoeker mondeling gedaan verzoek tot wraking van de politierechter mr. De Jager;
- de van verzoeker ingekomen brief van 21 november 2016 met de daarbij gevoegde stukken;
- de processtukken opgenomen in het zaakdossiers van de hierna te noemen strafzaken, en
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 23 november 2016, waarbij zijn verschenen verzoeker en mr. De Jager, beiden voornoemd, en mr. Van Loon, officier van justitie.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. De Jager voornoemd, in zijn hoedanigheid van politierechter, belast met de behandeling van de tegen verzoeker dienende strafzaken met parketnummers 02/145746-16 en 20/002208-15 (TUL).
Mr. De Jager, verder te noemen de politierechter, berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek en het standpunt van verzoeker

3.1.
In de hiervoor genoemde strafzaak met parketnummer 02/145746-16 wordt aan verzoeker het misdrijf van smaad, dan wel smaadschrift tenlastegelegd. Daarnaast vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van een aan verzoeker eerder (deels) opgelegde voorwaardelijk geldboete (parketnummer 20/002208-15 TUL).
zaaknummer 323110 HA RK 16-235 pagina 2
29 november 2016
3.2.
Verzoeker heeft tegen de aan hem uitgebrachte dagvaarding overeenkomstig artikel 262 Wetboek van Strafvordering een bezwaarschrift ingediend. De behandeling daarvan door de politierechter heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 november 2016. Na sluiting van die zitting heeft de politierechter het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3.3.
In directe aansluiting op voormelde behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding heeft de politierechter een aanvang gemaakt met de behandeling van de strafzaak. Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal heeft verzoeker, nadat de politierechter had meegedeeld dat tot de inhoudelijke behandeling van stafzaak zal worden overgegaan, het volgende verklaard:
“Ik wraak u hierbij! En u ook! Ik eis dat u een aangifte opneemt. Ik wraak u, omdat u niet onpartijdig bent. U gaat dit niet eens uitzoeken voor ik hier moet komen! Ik eis een advocaat te krijgen! Ik wraak u allemaal! Ik zal heel de rotzooi weer meenemen naar Breda.”
3.4.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker desgevraagd en met verwijzing naar zijn brief van 21 november 2016 aangevoerd, dat zijn wrakingsverzoek berust het op navolgende:
- verzoeker meent dat zijn bezwaarschrift tegen de dagvaarding door de politierechter ten onrechte ongegrond is verklaard;
- verzoeker voert aan dat hij, omdat hij zich niet op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak had voorbereid, ten onrechte niet door de politierechter daartoe alsnog in de gelegenheid is gesteld;
- verzoeker stelt verder dat hem bij de behandeling van zijn bezwaarschrift tegen de dagvaarding door de politierechter voortdurend de mond werd gesnoerd, zodat hij niet heeft kunnen zeggen wat hij wilde, en
- verzoeker voert aan dat hem is gebleken van samenspanning tussen de politierechter en officier van justitie, omdat de officier van justitie ruim 25 minuten vóór de behandeling van het bezwaarschrift al in de zittingszaal aanwezig was en beiden gedurende die tijd hun plan hebben kunnen bespreken om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en om hem -verzoeker- de mond te snoeren.
3.5.
Door dit alles stelt verzoeker zich op het standpunt dat hij geen vertrouwen heeft in een eerlijke (inhoudelijke) behandeling door de politierechter van zijn zaak.

4.Het standpunt van de politierechter

4.1.
De politierechter voert aan dat hij bij de behandeling van het bezwaarschrift heeft gepoogd om de tegen de dagvaarding aangevoerde bezwaren zo goed mogelijk met verzoeker te bespreken. Aan verzoeker is daarbij voldoende gelegenheid gegeven zijn standpunten in te brengen. Op grond van hetgeen tijdens de behandeling naar voren is gekomen, heeft hij -de politierechter- tot geen andere conclusie kunnen komen dan tot de ongegrondheid van het bezwaarschrift, welke beslissing hij aan verzoeker heeft meegedeeld.
4.2.
De politierechter betoogt verder dat hij in directe aansluiting op de behandeling van het bezwaarschrift is overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, wat hij ook verzoeker heeft meegedeeld en waarna verzoeker hem heeft gewraakt. Volgens de politierechter heeft verzoeker niet verzocht de inhoudelijke behandeling van de zaak aan te houden om zich daarop te kunnen voorbereiden, maar is hij onmiddellijk tot wraking overgegaan.
zaaknummer 323110 HA RK 16-235 pagina 3
29 november 2016
4.3.
De politierechter stelt zich op het standpunt dat er, gelet op het verloop van beide terechtzittingen er geen sprake van kan zijn dat hij blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid, dan wel van een daartoe gewekte schijn.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie onderschrijft het standpunt van de politierechter en concludeert tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient volgens vaste jurisprudentie voorop gesteld te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een betrokkene een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de betrokkene dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van dergelijke zwaarwegende aanwijzingen is hier niet gebleken.
6.3.
De omstandigheid dat de politierechter verzoekers bezwaarschrift tegen de dagvaarding ongegrond heeft verklaard, kan niet als een gerechtvaardigde wrakingsgrond gelden. Het middel van wraking kan niet worden ingeroepen om op te komen tegen een niet welgevallige beslissing. Dit is alleen dan anders wanneer er concrete aanwijzingen bestaan, dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Verzoeker heeft dit niet aannemelijk gemaakt, noch is hiervan anderszins gebleken.
6.4.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling van het bezwaarschrift ter zitting, is verzoeker door de politierechter, anders dan hij meent, ruimschoots in de gelegenheid gesteld zijn bezwaarschrift toe te lichten. Weliswaar heeft verzoeker de juistheid en volledigheid van het proces-verbaal betwist, maar hij heeft daarvoor onvoldoende concrete aanwijzingen aangedragen. Daarbij komt dat het proces-verbaal een zakelijke weergave betreft van het verloop van de zitting en niet, zoals verzoeker mogelijk veronderstelt, een letterlijke weergave.
6.5.
Evenmin is gebleken dat verzoeker om uitstel van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak heeft verzocht. Verder berust verzoekers standpunt dat sprake zou van samenspanning tussen de politierechter en de officier van justitie op een volstrekt ongefundeerde aanname. Uit het enkele feit dat de officier van justitie al vóór de behandeling van de zaak van verzoeker in de zittingszaal aanwezig was, kan dit geenszins worden afgeleid. Verzoeker miskent dat vóór die behandeling andere zaken zijn behandeld, waarbij de aanwezigheid van de officier van justitie was vereist.
6.6.
Uit het hetgeen tijdens de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek naar voren is gekomen, is gebleken dat de door verzoeker tegen de politierechter aangevoerde bezwaren ook voortvloeien uit zijn ongenoegen, dat er geen enkel onderzoek wordt gedaan naar strafbare feiten die volgens verzoeker door [Naam X] jegens hem zijn gepleegd. Deze feiten hebben volgens verzoeker geleid tot wat hem thans en in het verleden is tenlastegelegd. Het middel van wraking is echter daarvoor niet bedoeld. Verzoeker zal daarvoor andere middelen moeten aanwenden.
6.7.
Dit leidt ertoe dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.
zaaknummer 323110 HA RK 16-235 pagina 4
29 november 2016

7.De beslissing

De rechtbank
wijst het wrakingsverzoek af, en
bepaalt dat de behandeling van de strafzaken met parketnummers 02/145746-16 en 20/002208-15 (TUL) zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 29 november 2016 door mrs. Peters, Duinhof en Van Voorthuizen, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--