2.2Op grond van de overgelegde stukken en de stellingen ter terechtzitting zijn de volgende feiten komen vast te staan:
- naar aanleiding van een door de man op [datum] in de krant geplaatste advertentie met de titel: ‘[De man] zoekt een vrouw, maar heeft die nog niet gevonden…’ heeft de vrouw contact met de man opgenomen;
- de man en de vrouw hebben nog in [datum] een relatie gekregen;
- twee weken na de eerste ontmoeting met de vrouw is de man ingetrokken bij de vrouw in haar koopwoning in [woonplaats];
- op 3 oktober 2013 is voor [notaris A] het levenstestament van de vrouw gepasseerd, waarin de vrouw haar oudste dochter heeft gevolmachtigd om zowel haar vermogensrechtelijke als niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen indien sprake is van wilsonbekwaamheid aan haar zijde;
- op 11 september 2015 is de vrouw met een delier opgenomen op de afdeling neurologie van het [ziekenhuis]. Tijdens die ziekenhuisopname heeft [geriater] geconstateerd dat er bij de vrouw sprake is van langer bestaande cognitieve functiestoornissen in het kader van een dementie;
- op 15 september 2015 is de vrouw ontslagen uit het ziekenhuis en is zij terug naar huis gegaan;
- op 17 september 2015 heeft een van de beide huisartsen van de praktijk waar de vrouw patiënt was de vrouw thuis bezocht. De huisarts heeft op dat moment de indruk dat er bij de vrouw sprake is van een dementieel beeld. In overleg met [geriater] heeft de huisarts vervolgens de GGZ (voor ondersteuning thuis) en een casemanager dementie ingeschakeld;
- op 28 september 2015 heeft de huisarts met de vrouw gesproken. De vrouw kende op dat moment de achternaam van haar vriend niet;
- vanaf medio september 2015 is het contact tussen de vrouw en haar dochters volledig verbroken;
- bij brief van 30 oktober 2015 heeft het [ziekenhuis] de vrouw bevestigd dat er voor haar op 20 november 2015 afspraken zijn gemaakt bij de geheugenpolikliniek;
- op of omstreeks 16 november 2015 zijn de man en de vrouw bij [notaris B] geweest om over onterving van de beide dochters van de vrouw te spreken. Tijdens deze bespreking heeft de man hoofdzakelijk het woord gedaan;
- op 16 november 2015 is het huwelijk tussen de man en de vrouw in [gemeente] voltrokken;
- op 2 december 2015 heeft de huisarts het advies van de GGZ gekregen om een melding te doen bij Veilig Thuis, omdat iedereen bij de vrouw wordt weggehouden door de man;
- op 4 december 2015 zijn de man en de vrouw op de praktijk van de huisarts geweest voor een consult naar aanleiding van een wond op een been van de vrouw. Volgens de huisarts heeft de man tijdens dit consult volledig de leiding genomen, kwam de vrouw onzeker over en was bij haar op dat moment sprake van een duidelijk dementieel beeld. Tijdens het consult heeft de man aangegeven dat hij wel weet dat het niet goed gaat met de vrouw en dat de vrouw dementerend is;
- op 14 december 2015 heeft de GGZ met de man en de vrouw een afspraak gemaakt voor een huisbezoek op 18 december 2015, waarbij de man direct aan de GGZ heeft aangegeven dat de GGZ niet zou worden toegelaten tot de vrouw;
- op 18 december 2015 is de GGZ niet binnengelaten bij de man en de vrouw, waarna de huisarts een melding bij Veilig Thuis heeft gedaan;
- op 31 december 2015 heeft Veilig Thuis via de huisarts een melding ontvangen betrekking hebbend op mogelijk huiselijk geweld;
- op 14 januari 2016 is voor [notaris B] het testament van de vrouw gepasseerd, waarin de beide dochters van de vrouw zijn onterfd en de man is benoemd tot enige en algehele erfgenaam van de vrouw;
- op 14 januari 2016 heeft de vrouw een door de man geschreven verklaring ondertekend, waarin zij alle door haar aan haar oudste dochter verleende volmachten per direct intrekt;
- medio februari 2016 is de vrouw dwalend in [woonplaats] gezien en is de vrouw in een kledingzaak op zoek geweest naar een arts;
- op 24 februari 2016 heeft een gesprek op het politiebureau plaatsgevonden, waarbij onder meer aanwezig zijn geweest: Veilig Thuis, een wijkagent, de GGZ, de huisarts en vervolgens ook de beide dochters van de vrouw. Er is toen gesproken over mogelijk huiselijk geweld, de geheugenproblemen van de vrouw en het onvoldoende toelaten van goede zorg bij de vrouw door de man;
- op 14 maart 2016 acht Veilig Thuis verdere analyse/diagnostiek nodig naar de al langer bij de vrouw bestaande cognitieve functiestoornissen in het kader van een dementie. Het onderzoek van Veilig Thuis kan niet verder worden voortgezet, omdat de man niet meewerkt;
- op 16 maart 2016 wordt het dossier bij Veilig Thuis overgedragen van het cluster onderzoek naar het cluster regie;
- op 15 april 2016 bezoekt de vrouw, samen met de man, de geheugenpolikliniek van het [ziekenhuis]. In een gesprek met [psycholoog/ cognitief gedragstherapeut] verklaart de man dat ongeveer een jaar geleden bij de vrouw de eerste verschijnselen van geheugenproblematiek zijn begonnen, met een duidelijke knik vanaf september 2015 toen de vrouw met verwardheid werd opgenomen in het ziekenhuis. De man geeft ook aan dat hij in korte tijd een hele andere vrouw heeft gekregen. [Neuroloog] en [specialist ouderengeneeskunde] concluderen in hun naar aanleiding van het onderzoek van de vrouw opgemaakte verslag dat bij de vrouw sprake is van een gevorderd dementiesyndroom met een opvallend progressief verloop;
- op 6 juni 2016 is de vrouw in verwarde toestand op straat aangetroffen en door passanten naar de politie gebracht. Vervolgens is de vrouw via de spoedeisende hulp opgenomen in het [ziekenhuis];
- op 6 juni 2016 is de vrouw gezien door [psychiater]. Volgens de psychiater vormt de vrouw een gevaar voor zichzelf om opnieuw in een verwarde toestand op straat te gaan. Opname van de vrouw binnen de GGZ-ouderenzorg lijkt volgens de psychiater geïndiceerd;
- op 14 juni 2016 is de vrouw in bewaring gesteld krachtens de Wet BOPZ en opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis;
- bij beschikking van deze rechtbank van 16 juni 2016 is de inbewaringstelling van de vrouw voortgezet;
- bij beschikking van deze rechtbank van 11 juli 2016 is een voorlopige machtiging verstrekt tot het doen voortduren van het verblijf van de vrouw in het psychiatrisch ziekenhuis tot en met 11 januari 2017.