ECLI:NL:RBZWB:2016:7669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
C/02/314308 FA RK 16-2273
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Oijen
  • A. Gimbrère-Straetmans
  • D. Herczog
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van een huwelijk van een dementerende vrouw op verzoek van haar dochters

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tot nietigverklaring van een huwelijk. Het huwelijk betrof een 70-jarige vrouw met dementie en haar 15 jaar jongere echtgenoot. De dochters van de vrouw hebben verzocht om de nietigverklaring, omdat zij van mening zijn dat hun moeder ten tijde van de huwelijkssluiting niet in staat was haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geestesvermogens van de vrouw op het moment van het huwelijk zodanig gestoord waren dat zij niet in staat was om de gevolgen van haar beslissing te overzien. Dit oordeel is gebaseerd op een deskundigenrapport van dr. P.L.J. Dautzenberg, dat de ernst van de dementie van de vrouw in de jaren voorafgaand aan het huwelijk heeft geanalyseerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het huwelijk nietig is, met terugwerkende kracht tot de datum van de huwelijksvoltrekking. Tevens is bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek gelijkelijk verdeeld worden over de man en de dochters van de vrouw, ieder voor een derde deel. De rechtbank heeft de overige proceskosten gecompenseerd, zodat de dochters en andere belanghebbenden hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familierecht
Meervoudige Kamer
Breda
Zaaknummer: C/02/314308 FA RK 16-2273
nadere beschikking betreffende nietigverklaring huwelijk
op het verzoek van
[jongste dochter van de vrouw],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.J.W. Jongenelen.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1.
[de vrouw], bijgestaan door advocaat mr. W.H.P. de Jongh;
2. [ de man], bijgestaan door advocaat mr. R. Bottenheft;
3. [ oudste dochter van de vrouw], bijgestaan door advocaat mr. M.J.W. Jongenelen;
4. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente].
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak door de rechtbank gegeven beschikking van 16 augustus 2016 en alle daarin vermelde stukken;
- het deskundigenrapport van dr. P.L.J. Dautzenberg van 19 september 2016;
- de brief van mr. De Jongh van 29 september 2016;
- de brieven van mr. Jongenelen van 7 oktober 2016, 19 oktober 2016 en
31 oktober 2016, waarvan eerstgenoemde met bijlage;
- de brief van mr. Bottenheft van 24 oktober 2016 met bijlagen.

2.De beoordeling

2.1
Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank de heer dr. P.L.J. Dautzenberg als deskundige benoemd en de deskundige verzocht een rapport op te stellen naar aanleiding van de door de rechtbank geformuleerde vraagpunten. In afwachting van het deskundigenrapport heeft de rechtbank de zaak aangehouden en zich daarbij iedere verdere beslissing voorbehouden.
2.2
Op grond van de overgelegde stukken en de stellingen ter terechtzitting zijn de volgende feiten komen vast te staan:
- naar aanleiding van een door de man op [datum] in de krant geplaatste advertentie met de titel: ‘[De man] zoekt een vrouw, maar heeft die nog niet gevonden…’ heeft de vrouw contact met de man opgenomen;
- de man en de vrouw hebben nog in [datum] een relatie gekregen;
- twee weken na de eerste ontmoeting met de vrouw is de man ingetrokken bij de vrouw in haar koopwoning in [woonplaats];
- op 3 oktober 2013 is voor [notaris A] het levenstestament van de vrouw gepasseerd, waarin de vrouw haar oudste dochter heeft gevolmachtigd om zowel haar vermogensrechtelijke als niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen indien sprake is van wilsonbekwaamheid aan haar zijde;
- op 11 september 2015 is de vrouw met een delier opgenomen op de afdeling neurologie van het [ziekenhuis]. Tijdens die ziekenhuisopname heeft [geriater] geconstateerd dat er bij de vrouw sprake is van langer bestaande cognitieve functiestoornissen in het kader van een dementie;
- op 15 september 2015 is de vrouw ontslagen uit het ziekenhuis en is zij terug naar huis gegaan;
- op 17 september 2015 heeft een van de beide huisartsen van de praktijk waar de vrouw patiënt was de vrouw thuis bezocht. De huisarts heeft op dat moment de indruk dat er bij de vrouw sprake is van een dementieel beeld. In overleg met [geriater] heeft de huisarts vervolgens de GGZ (voor ondersteuning thuis) en een casemanager dementie ingeschakeld;
- op 28 september 2015 heeft de huisarts met de vrouw gesproken. De vrouw kende op dat moment de achternaam van haar vriend niet;
- vanaf medio september 2015 is het contact tussen de vrouw en haar dochters volledig verbroken;
- bij brief van 30 oktober 2015 heeft het [ziekenhuis] de vrouw bevestigd dat er voor haar op 20 november 2015 afspraken zijn gemaakt bij de geheugenpolikliniek;
- op of omstreeks 16 november 2015 zijn de man en de vrouw bij [notaris B] geweest om over onterving van de beide dochters van de vrouw te spreken. Tijdens deze bespreking heeft de man hoofdzakelijk het woord gedaan;
- op 16 november 2015 is het huwelijk tussen de man en de vrouw in [gemeente] voltrokken;
- op 2 december 2015 heeft de huisarts het advies van de GGZ gekregen om een melding te doen bij Veilig Thuis, omdat iedereen bij de vrouw wordt weggehouden door de man;
- op 4 december 2015 zijn de man en de vrouw op de praktijk van de huisarts geweest voor een consult naar aanleiding van een wond op een been van de vrouw. Volgens de huisarts heeft de man tijdens dit consult volledig de leiding genomen, kwam de vrouw onzeker over en was bij haar op dat moment sprake van een duidelijk dementieel beeld. Tijdens het consult heeft de man aangegeven dat hij wel weet dat het niet goed gaat met de vrouw en dat de vrouw dementerend is;
- op 14 december 2015 heeft de GGZ met de man en de vrouw een afspraak gemaakt voor een huisbezoek op 18 december 2015, waarbij de man direct aan de GGZ heeft aangegeven dat de GGZ niet zou worden toegelaten tot de vrouw;
- op 18 december 2015 is de GGZ niet binnengelaten bij de man en de vrouw, waarna de huisarts een melding bij Veilig Thuis heeft gedaan;
- op 31 december 2015 heeft Veilig Thuis via de huisarts een melding ontvangen betrekking hebbend op mogelijk huiselijk geweld;
- op 14 januari 2016 is voor [notaris B] het testament van de vrouw gepasseerd, waarin de beide dochters van de vrouw zijn onterfd en de man is benoemd tot enige en algehele erfgenaam van de vrouw;
- op 14 januari 2016 heeft de vrouw een door de man geschreven verklaring ondertekend, waarin zij alle door haar aan haar oudste dochter verleende volmachten per direct intrekt;
- medio februari 2016 is de vrouw dwalend in [woonplaats] gezien en is de vrouw in een kledingzaak op zoek geweest naar een arts;
- op 24 februari 2016 heeft een gesprek op het politiebureau plaatsgevonden, waarbij onder meer aanwezig zijn geweest: Veilig Thuis, een wijkagent, de GGZ, de huisarts en vervolgens ook de beide dochters van de vrouw. Er is toen gesproken over mogelijk huiselijk geweld, de geheugenproblemen van de vrouw en het onvoldoende toelaten van goede zorg bij de vrouw door de man;
- op 14 maart 2016 acht Veilig Thuis verdere analyse/diagnostiek nodig naar de al langer bij de vrouw bestaande cognitieve functiestoornissen in het kader van een dementie. Het onderzoek van Veilig Thuis kan niet verder worden voortgezet, omdat de man niet meewerkt;
- op 16 maart 2016 wordt het dossier bij Veilig Thuis overgedragen van het cluster onderzoek naar het cluster regie;
- op 15 april 2016 bezoekt de vrouw, samen met de man, de geheugenpolikliniek van het [ziekenhuis]. In een gesprek met [psycholoog/ cognitief gedragstherapeut] verklaart de man dat ongeveer een jaar geleden bij de vrouw de eerste verschijnselen van geheugenproblematiek zijn begonnen, met een duidelijke knik vanaf september 2015 toen de vrouw met verwardheid werd opgenomen in het ziekenhuis. De man geeft ook aan dat hij in korte tijd een hele andere vrouw heeft gekregen. [Neuroloog] en [specialist ouderengeneeskunde] concluderen in hun naar aanleiding van het onderzoek van de vrouw opgemaakte verslag dat bij de vrouw sprake is van een gevorderd dementiesyndroom met een opvallend progressief verloop;
- op 6 juni 2016 is de vrouw in verwarde toestand op straat aangetroffen en door passanten naar de politie gebracht. Vervolgens is de vrouw via de spoedeisende hulp opgenomen in het [ziekenhuis];
- op 6 juni 2016 is de vrouw gezien door [psychiater]. Volgens de psychiater vormt de vrouw een gevaar voor zichzelf om opnieuw in een verwarde toestand op straat te gaan. Opname van de vrouw binnen de GGZ-ouderenzorg lijkt volgens de psychiater geïndiceerd;
- op 14 juni 2016 is de vrouw in bewaring gesteld krachtens de Wet BOPZ en opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis;
- bij beschikking van deze rechtbank van 16 juni 2016 is de inbewaringstelling van de vrouw voortgezet;
- bij beschikking van deze rechtbank van 11 juli 2016 is een voorlopige machtiging verstrekt tot het doen voortduren van het verblijf van de vrouw in het psychiatrisch ziekenhuis tot en met 11 januari 2017.
2.3
Op 21 september 2016 heeft de rechtbank het rapport van de deskundige de heer
dr. P.L.J. Dautzenberg d.d. 19 september 2016 ontvangen. De deskundige heeft de door de rechtbank gestelde vragen als volgt beantwoord:
1. Is er sprake van een dementieel ziektebeeld bij [de vrouw], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]?
Ja, zeker vanaf 2015, mogelijk al in 2014. Aangezien haar dementie wordt veroorzaakt door de ziekte van Alzheimer, is er sprake van een langzaam progressieve aandoening. Langzaam in de zin dat er niet sprake is van een acute dementie, zoals te zien is na een CVA, waarbij iemand van de een op andere dag dementerend is. Het debuut van de ziekte van Alzheimer begint sluipend en is door mantelzorgers vaak niet precies aan te geven. Vaak is het veranderen als persoon een van de eerste tekenen. [De man] meldt vanaf begin 2015 probleemgedrag; de dochters van [de vrouw] al vanaf 2013 problemen met financiën.
2. Kunt u aangeven hoe het ziekteverloop van [de vrouw] is geweest in concreto of naar ervaringsmaatstaven? De rechtbank gaat er vanuit dat de deskundige bij de beantwoording van deze vraag het volledige medische dossier van [de vrouw] zal betrekken, vanaf in ieder geval 2014.
Ja, echter de huisarts weigert inzage in het medisch dossier, ondanks toestemming van [de man] hiertoe. Onderstaand beloop is dan ook opgemaakt uit de gegevens aanwezig in het dossier van [de vrouw] van [psychiater], het gesprek met de dochters van [de vrouw], het gesprek met [de man] en het gesprek met [de vrouw] zelf.
Ernst van dementie 2012-2013 volgens CDR (Clinical Dementia Rating Scale, zie bijlage 13)
Over deze periode bestaan geen gegevens van zorgprofessionals. Dochters van [de vrouw] vermelden problemen met financiën en veranderingen als persoon. Niveau van stoornis is geen (CDR 0) of twijfelachtig (CDR 0.5).
Ernst van dementie 2014
Over deze periode bestaan geen gegevens van zorgprofessionals. Dochters van [de vrouw] vermelden problemen met koken en autorijden. [De man] ontkent ieder probleem, maar heeft feitelijk weinig zicht op het functioneren van [de vrouw] door zijn afwezigheid overdag. Niveau van stoornis wordt twijfelachtig (CDR 0.5).
Ernst van dementie 2015
[De man] meldt vanaf voorjaar 2015 probleemgedrag bij [de vrouw] (zie bijlage 8). Na 11 september 2015 noemt iedere zorgprofessional die met [de vrouw] in aanraking komt en waar ondergetekende verslag van heeft kunnen terugvinden, haar dementerend (zie bijlage 5-12). Zij weet de achternaam van haar partner niet (bijlage 12). Op het domein geheugen van de CDR is er dan al sprake van matige dementie. Zij heeft een gebrek aan ziekte inzicht. Niveau van stoornis is licht tot matig dementerend (CDR 1-2).
Ernst van dementie 2016
In februari 2016 wordt [de vrouw] dwalend aangetroffen in [woonplaats], passend op het domein oriëntatie van de CDR matige dementie (zie bijlage 7). In april 2016 is zij niet meer in staat om bij het zien van een pen of horloge, deze te benoemen, passend op het domein oordeels- en probleem oplossend vermogen van de CDR ernstige dementie (zie bijlage 8). In juni 2016 weet [de vrouw] niet meer hoeveel kinderen zij heeft. Niveau van stoornis wordt van begin 2016 CDR 2 naar in april-juni 2016 CDR 3, ernstige dementie.
3. Kunt u op basis van uw onderzoek bij [de vrouw] en het medisch dossier ter zake aangeven hoe de geestestoestand van [de vrouw] op 16 november 2015 was?
Ja. [De vrouw] is in het najaar 2015 dementerend door de ziekte Alzheimer, ernst minimaal CDR 1. Oppervlakkig gezien lijken deze mensen normaal, maar hebben moeite met oplossen van problemen, het benoemen van overeenkomsten en benoemen van verschillen. [De vrouw] had geen ziekte inzicht. En weet de achternaam van haar partner niet.
4. Was [de vrouw] op 16 november 2015 in staat de gevolgen en betekenis van een huwelijk voldoende te overzien?
Nee. Het huwelijk betreft een complexe beslissing waarbij huwelijksvermogens-rechtelijke en fiscale aspecten een grote rol spelen. Het vergt meer van iemands beoordelingsvermogen om de gevolgen hiervan te overzien dan van gebruikelijke, dagelijkse beslissingen. Door haar dementie was [de vrouw] al beperkt in het nemen van dagelijkse beslissingen. Dan ook zeker beperkt in het overzien van de gevolgen en betekenis van een huwelijk.
5. Was [de vrouw] op 16 november 2015 in staat haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen?
Zeer twijfelachtig. Vijf maanden later weet [de vrouw] niet bij het zien van een pen en horloge deze te benoemen. De ziekte van Alzheimer verloopt langzaam progressief. Er zijn alleen acute verslechteringen te verwachten als er ook vaatschade in de hersenen optreedt. Deze vaatschade is niet op de CT-scan in september 2015 gezien en evenmin op de MRI-scan in april 2016. Haar taalbegrip en taal expressie moet ook in november 2015 al fors zijn aangedaan. Dit laatste komt overeen met de verklaring van [notaris B], die op 18 juli verklaart dat op donderdag 16 november 2015 [de man] op zijn kantoor het woord deed.
6. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
Zonder dementie is [de vrouw] een zelfstandige vrouw, die gedurende haar leven niet de meest makkelijke wegen heeft bewandeld. Haar keuzes voor mannelijke partners waren niet gangbaar en ze wilde altijd financieel onafhankelijk zijn. Ze was daarbij loyaal aan haar familie en kinderen; en niet aan haar partners.
De inhoud van haar levenstestament van 3 oktober 2013 past in deze geest. Op dat moment is zij nog niet dementerend. Ze volmacht daarbij haar oudste dochter en niet haar levenspartner. Ze kiest voor een levenstestament en niet voor bijvoorbeeld geregistreerd partnerschap. De handgeschreven verklaring van 14 januari 2016, waar ze haar levenstestament herroept, kan zij onmogelijk zelf begrepen hebben.
Haar loyaliteit aan haar familie blijft behouden, ondanks haar ernstige vorm van dementie. In het proces-verbaal van 26 juli 2016 stelt [verpleger] dat [de vrouw] haar kinderen wel herkent, maar niet haar echtgenoot. Dit laatste staat ook gerapporteerd op 27 augustus 2016 in het medisch dossier van de verblijfsafdeling van [de vrouw]. Het zou zeer tegen deze levensloop in gaan als [de vrouw] door [de man] in een verpleeghuis in de omgeving van [plaats] wordt geplaatst, waar zij niemand kent (ook haar echtgenoot niet) en niemand haar kent. Dit, terwijl de dochters van [de vrouw] haar nu nog bezoeken en haar willen overplaatsen naar een verpleeghuis in [woonplaats], in de directe nabijheid van haar eigen familie.
2.4
De advocaat van de vrouw heeft in zijn brief van 29 september 2016 aangegeven dat hij geen op- of aanmerkingen heeft ten aanzien van het deskundigenrapport. Hij stelt dat de vrouw op dit moment niet in staat is om zich uit te laten over de vraag of het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk al dan niet zou moeten worden toegewezen, maar dat het resultaat van het deskundigenonderzoek de conclusie rechtvaardigt dat de geestesvermogens van de vrouw op 16 november 2015 zodanig gestoord waren, dat zij alstoen niet in staat was haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. De advocaat van de vrouw refereert zich – gelet op het feit dat de vrouw niet in staat is haar wil te bepalen – aan het oordeel van de rechtbank.
2.5
De advocaat van de beide dochters van de vrouw heeft in haar brief van
7 oktober 2016 naar voren gebracht dat de dochters evenmin opmerkingen hebben ten aanzien van het rapport van de deskundige. Het deskundigenrapport ondersteunt het verzoek van de dochters om het op 16 november 2015 tussen de vrouw en de man gesloten huwelijk met terugwerkende kracht nietig te verklaren, aldus de advocaat van de dochters.
2.6
De advocaat van de man heeft in haar brief van 24 oktober 2016 aangegeven dat er volgens de man moet worden getwijfeld aan de conclusie van de deskundige. Naar de mening van de man kan op grond van het deskundigenrapport niet met zekerheid worden vastgesteld dat de vrouw ten tijde van het huwelijk niet in staat was haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Volgens hem was de vrouw wel degelijk op dat moment wilsbekwaam. De man blijft derhalve bij zijn standpunt dat het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk dient te worden afgewezen, aldus zijn advocaat.
2.7
De rechtbank zal thans ingaan op hetgeen de man ten grondslag legt aan zijn bezwaren ten aanzien van het deskundigenrapport.
- De man stelt dat aan de conclusie van de deskundige moet worden getwijfeld, omdat de deskundige het beloop van het ziektebeeld van de vrouw heeft gebaseerd op een incompleet medisch dossier nu het volledige dossier van de huisarts ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat de deskundige zelfstandig onderzoek heeft verricht en daarbij onder andere de informatie van de behandelend artsen van de vrouw heeft betrokken.
De rechtbank stelt vast dat mede uit de bijlagen bij het rapport blijkt dat hierbij ook informatie uit het medisch dossier van de huisarts is betrokken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de deskundige onvoldoende geïnformeerd zou zijn.
- De man heeft voorts aangevoerd dat de deskundige buiten de opdracht van de rechtbank is getreden door gesprekken met de dochters van de vrouw alsmede de man te voeren en deze gesprekken vervolgens te betrekken in de beantwoording van de vragen van de rechtbank. Volgens de man wordt, doordat de deskundige zijn conclusie deels baseert op de partijdige verklaringen van de dochters van de vrouw, een vertekend beeld gegeven. De rechtbank overweegt dat zij de deskundige uitdrukkelijk de opdracht heeft gegeven om bij het onderzoek de dochter en alle belanghebbenden in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Dat de deskundige ervoor heeft gekozen om daarnaast gesprekken te voeren met de dochters en de man, toont aan dat de deskundige zorgvuldig te werk is gegaan. Daarbij is aan het beginsel van hoor en wederhoor voldaan. De rechtbank verwerpt het betoog van de man op dit punt.
- Ten aanzien van de stelling van de man dat zowel de ambtenaar van de burgerlijke stand op 16 november 2015 als [notaris B] in november 2015 en januari 2016 de vrouw blijkbaar wel in staat achtten om haar wil te bepalen, overweegt de rechtbank dat beiden ter zake geen deskundigen zijn. Dat de ambtenaar van de burgerlijke stand het huwelijk van de man en de vrouw heeft voltrokken en de notaris het testament van de vrouw heeft verleden vindt naar het oordeel van de rechtbank zijn verklaring in de omstandigheid dat een persoon met dementie in een nog niet vergevorderd stadium nog een adequate indruk kan maken en een oppervlakkig gesprek kan voeren. Voor een gemiddelde buitenstaander is het dan minder gemakkelijk te zien dat die persoon de strekking van een beslissing niet meer kan overzien.
Daarbij komt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, voorafgaand aan de huwelijkssluiting van de man en de vrouw, geen voorgesprek met het bruidspaar heeft gehad. De ambtenaar heeft de vrouw derhalve pas bij de huwelijksplechtigheid voor het eerst ontmoet. De ambtenaar heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat zij door het totaal van de gebeurtenissen, ook na afloop van de huwelijksvoltrekking, twijfelde of zij het huwelijk tussen de man en de vrouw wel had mogen sluiten. Ook op dit punt is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan de conclusie van de deskundige te twijfelen.
2.8
De rechtbank concludeert dat op grond van het hierboven onder 2.2 opgenomen feitenrelaas alsmede het door de deskundige Dautzenberg uitgebrachte rapport is komen vast te staan dat de geestvermogens van de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk op 16 november 2015 reeds zodanig waren gestoord dat zij niet in staat was haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het aangaan van een huwelijk een complexe beslissing is, leidend tot verregaande gevolgen van emotionele, juridische, financiële en fiscale aard, zowel tijdens als ook na het einde van het huwelijk.
2.9
Nu er sprake is van het in artikel 1:32 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedoelde huwelijksbeletsel, zal de rechtbank het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk van de man en de vrouw toewijzen.
2.1
Artikel 1:77 lid 1 BW bepaalt dat de nietigverklaring van het huwelijk, zodra de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, terugwerkt tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking. Ingevolge artikel 1:77 lid 2, aanhef en onder b, BW mist de beschikking echter terugwerkende kracht – en heeft zij hetzelfde rechtsgevolg als een echtscheiding – ten aanzien van de te goeder trouw zijnde echtgenoot.
De rechtbank leest in het feit dat de jongste dochter van de vrouw expliciet heeft verzocht om de nietigverklaring terug te laten werken tot het tijdstip van het aangaan van het huwelijk en dat beide dochters hebben aangegeven dat de man misbruik heeft gemaakt van de geestestoestand van de vrouw, het verzoek aan de rechtbank om in geval van nietigverklaring van het huwelijk tevens een oordeel te geven over de vraag of de man te goeder trouw heeft gehandeld.
2.11
Wat er ook zij van de mogelijk goede bedoelingen van de man bij aanvang van de relatie met de vrouw, de rechtbank is van oordeel dat de man op het tijdstip van de huwelijksvoltrekking op 16 november 2015 niet te goeder trouw was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De man heeft zelf bij het onderzoek van de vrouw op de geheugenpolikliniek op 16 april 2016 verklaard dat sedert ongeveer een jaar de eerste verschijnselen van geheugenproblematiek waren begonnen, met een duidelijke knik vanaf september 2015, toen de vrouw met verwardheid werd opgenomen in het ziekenhuis. Desondanks heeft de man zich pas na de huwelijkssluiting actief ingezet voor hulpverlening voor de vrouw. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de huisarts in december 2015 Veilig Thuis heeft ingeschakeld, omdat iedereen bij de vrouw werd weggehouden door de man. De rechtbank neemt voorts in aanmerking de door de ambtenaar van de burgerlijke stand ter terechtzitting afgelegde verklaring omtrent de omstandigheden tijdens de huwelijkssluiting tussen de man en de vrouw, met name de (door de man niet weersproken) verklaring dat bij de huwelijksplechtigheid slechts enkele getuigen aanwezig waren die geen van allen bekenden van de vrouw waren. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de dochters van de vrouw onbetwist hebben aangevoerd dat de man vanwege het huwelijk met de vrouw mede eigenaar is geworden van de bezittingen van de vrouw, waaronder een woning met een overwaarde van € 130.000,= à € 140.000,=. Volgens hen was de man van meet af aan uit op de bezittingen van de vrouw. De man heeft daar enkel tegenover gesteld dat hij onder andere een Mercedes bezit en reeds jarenlang een eigen bedrijf heeft, maar de enige stukken die hij ter onderbouwing heeft overgelegd betreffen uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van een eenmanszaak en een besloten vennootschap op het gebied van de handel in en reparatie van auto’s. Deze bedrijven zijn op 22 mei 2014 gevestigd. De man blijkt pas op 10 november 2015 in functie te zijn getreden als bestuurder van de vennootschap en niet eerder dan op 1 april 2016 eigenaar te zijn geworden van de eenmanszaak. Aldus is door de man geenszins aangetoond dat de vrouw door het aangaan van een huwelijk in gemeenschap van goederen gerechtigd werd tot substantieel vermogen van de man.
2.12
Nu de man niet te goeder trouw wordt geacht, zal de beschikking tot nietigverklaring van het huwelijk van de man en de vrouw ook ten aanzien van de man terugwerkende kracht hebben tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking.
2.13
De rechtbank heeft het begrote voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek ter hoogte van € 4.234,=, inclusief BTW, vooralsnog voor haar rekening genomen. De rechtbank stelt vast dat de uiteindelijke kosten van het deskundigenonderzoek gelijk zijn aan voornoemd voorschot. Thans dient een definitieve beslissing te worden genomen over de vraag voor wiens rekening de kosten van de deskundige dienen te komen. In dit verband overweegt de rechtbank dat het, nu het in casu een familierechtelijke zaak betreft, niet ongebruikelijk is om de kosten van de deskundige gelijkelijk te verdelen over de betreffende partijen. In deze procedure is er evenwel sprake van een verzoekende partij en een aantal belanghebbenden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vrouw niet worden belast met het dragen van (een deel van) de kosten van het onderzoek, gelet op de conclusie die de rechtbank trekt met betrekking tot de geestesvermogens van de vrouw. Een kostenveroordeling van de ambtenaar van de burgerlijke stand kan volgens de rechtbank evenmin aan de orde zijn, gelet op de bijzondere positie van de ambtenaar in de onderhavige procedure. Aangezien de jongste dochter van de vrouw (gelet op het door haar ingediende verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk), de oudste dochter van de vrouw (gelet op het feit dat zij zich volledig achter het verzoek van haar zus heeft geschaard) en de man (gelet op zijn verweer tegen het verzoek) belang hebben gehad bij het laten verrichten van een deskundigenonderzoek naar de wilsbekwaamheid van de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk, acht de rechtbank het redelijk om de dochters van de vrouw alsmede de man ieder 1/3 deel van de kosten van deskundigenonderzoek te laten dragen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.411,33 per persoon. De dochters en de man dienen voormeld bedrag over te maken na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak.
2.14
De rechtbank zal de overige kosten van deze procedure compenseren, aldus dat de jongste dochter van de vrouw en alle belanghebbenden de eigen kosten van deze procedure voldoen.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart het op 16 november 2015 tussen de man en de vrouw aangegane huwelijk nietig, in dier voege dat de nietigverklaring – ook ten aanzien van de man – terugwerkt tot het tijdstip van het aangaan van het huwelijk;
stelt de kosten van de deskundige de heer dr. P.L.J. Dautzenberg vast op een bedrag van
€ 4.234,= (inclusief BTW);
bepaalt dat de beide dochters van de vrouw alsmede de man ieder 1/3 deel van de kosten van de deskundige moet voldoen, zijnde een bedrag van € € 1.411,33 (inclusief BTW) per persoon, welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak binnen een termijn van vier weken moet worden voldaan aan de griffier;
compenseert de overige kosten van het geding aldus dat de jongste dochter van de vrouw en alle belanghebbenden de eigen kosten van deze procedure dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Oijen, Gimbrère-Straetmans en Herczog, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van mr. De Wit, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.