ECLI:NL:RBZWB:2016:7683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
02-800222-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Meeuwisse
  • J. Bogaert
  • A. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en afpersing door minderjarige in Tilburg

Op 5 december 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van meerdere feiten van afpersing en poging tot afpersing. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 21 november 2016, waarbij de officier van justitie, mr. Lanslots, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een poging tot afpersing van een tankstation op 10 april 2016, en van twee afpersingen van buschauffeurs op 10 en 18 maart 2016, allemaal in Tilburg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten, gebaseerd op de aangiften, bekennende verklaringen van de verdachte, en camerabeelden. De rechtbank achtte de feiten zeer ernstig, vooral gezien de impact op de slachtoffers en de berekenende wijze waarop de verdachte te werk ging. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding van de jeugdreclassering en deelname aan psychomotorische therapie. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die voortvloeide uit de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800222-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 december 2016
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres]
raadsman mr. I.F.J. Beugelsdijk, advocaat te Oosterhout

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 21 november 2016, waarbij de officier van justitie, mr. Lanslots, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2016 te Tilburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] (werkzaam bij [slachtoffer] )
te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen naar zijn/hun gading, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 1] en/of
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededaders, die [slachtoffer] is binnengegaan en heeft getracht die
[aangever 1] af te leiden en/of uit haar beschermde werkomgeving te lokken en/of
daarna/vervolgens met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, in zijn broeksband opnieuw die [slachtoffer] is binnen is gegaan en
vervolgens dat (op een vuurwapen gelijkend) voorwerp in de
richting van die [aangever 1] heeft gehouden/gericht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2016 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] (buschauffeur
[benadeelde partij] ) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 295
euro) en/of een hoeveelheid buskaarten (waarde ongeveer 205,50 euro), in elk
geval van enig goed/geld,
geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 2] en/oef [benadeelde partij] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
hij met een mes de bus is binnengegaan en/of
dat mes (steeds) in de richting van die van [aangever 2] heeft gehouden/gericht
en/of
(telkens) op dreigende wijze (daarbij) om geld heeft gevraagd;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2016 te Tilburg
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[aangever 3] (buschauffeur [benadeelde partij] ) heeft gedwongen tot de afgifte van een
hoeveelheid geld (ongeveer 350 euro), in elk geval van enig goed/geld,
geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 3] en/of [benadeelde partij] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij met een
sjaal voor zijn mond en/of met een mes die bus is binnengegaan en/of dat mes
(steeds) in de richting van die [aangever 3] heeft gehouden/gericht en/of daarbij
(telkens) op dreigende wijze om geld heeft gevraagd;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle drie de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 baseert zij zich op de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte, de camerabeelden en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van getuige [getuige 1] , de camerabeelden en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat het tasje met het Nike-logo bij verdachte is aangetroffen. Feit 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte, de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat het dossier voldoende wettig bewijs bevat voor alle drie de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 21 november 2016 [1] (feiten 1, 2 en 3);
- de aangifte van [aangever 1] [2] (feit 1);
- de aangifte van [aangever 2] [3] (feit 2);
- het proces-verbaal van verhoor van [aangever 2] [4] (feit 2);
- de aangifte van [aangever 3] [5] (feit 3).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks10 april 2016 te Tilburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door
geweld en/ofbedreiging met geweld [aangever 1] (werkzaam bij [slachtoffer] )
te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen naar
zijn/hun gading,
in elk
geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan die [aangever 1] en/of
[slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededaders,die [slachtoffer]
zijnbinnengegaan en
hebbengetracht die
[aangever 1] af te leiden en/of uit haar beschermde werkomgeving te lokken en
/of
daarna
/vervolgensmet een
vuurwapen, althans eenop een vuurwapen gelijkend
voorwerp, in
debroeksband opnieuw die [slachtoffer]
isbinnen
zijngegaan en
vervolgens dat
(op een vuurwapen gelijkend
)voorwerp in de
richting van die [aangever 1]
hebbengehouden
/gericht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hijop
of omstreeks10 maart 2016 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
met het oogmerk om zich en
/ofeenander
enwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [aangever 2] (buschauffeur
[benadeelde partij] ) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 295
euro) en
/ofeen hoeveelheid buskaarten (waarde ongeveer 205,50 euro),
in elk
geval van enig goed/geld,
geheel of ten deletoebehorende aan die [aangever 2] en/of [benadeelde partij] ,
in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat
hij met een mes de bus is binnengegaan en
/of
dat mes (steeds) in de richting van die [aangever 2] heeft gehouden
/gericht
en
/of
(telkens)op dreigende wijze
(daarbij)om geld heeft gevraagd;
3.
hijop
of omstreeks18 maart 2016 te Tilburg
met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen
door
geweld en/ofbedreiging met geweld
[aangever 3] (buschauffeur [benadeelde partij] ) heeft gedwongen tot de afgifte van een
hoeveelheid geld (ongeveer 350 euro),
in elk geval van enig goed/geld,
geheel of ten deletoebehorende aan die [aangever 3] en/of [benadeelde partij] ,
in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij met een
sjaal voor zijn mond en
/ofmet een mes die bus is binnengegaan en
/ofdat mes
(steeds)in de richting van die [aangever 3] heeft gehouden
/gerichten
/ofdaarbij
(telkens)op dreigende wijze om geld heeft gevraagd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Zij vordert hierbij een proeftijd van 2 jaar, waarin verdachte zich moet houden aan de bijzondere voorwaarden dat hij zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en dat hij de aanwijzingen van de jeugdreclassering opvolgt, ook als dit inhoudt dat hij zijn medewerking moet verlenen aan Slachtoffer in Beeld (SiB) en aan psychomotorische therapie. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf van 120 uur te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank voor de strafoplegging aan te sluiten bij de strafadviezen van psycholoog Van Buggenum en de Raad voor de Kinderbescherming. Zij hebben een deels voorwaardelijke veroordeling geadviseerd met als bijzondere voorwaarde het opvolgen van de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het medewerking verlenen aan SiB. Daarnaast verzoekt de raadsman de geschorste voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een poging tot een overval op een tankstation. Zij hebben hiervoor samen een plan bedacht. Een van de mededaders is eerst naar binnen gegaan en heeft geprobeerd de medewerkster van het tankstation af te leiden en haar uit haar beveiligde omgeving weg te lokken. Toen dit niet lukte, is hij naar buiten gegaan en hebben verdachte en zijn mededaders hun plannen aangepast. Verdachte is enige tijd later alleen naar binnen gegaan, met een sjaal voor zijn gezicht en een niet van echt te onderscheiden nepvuurwapen zichtbaar in zijn broeksband. Toen de medewerkster van het tankstation naar achteren vluchtte, heeft verdachte het nepvuurwapen doorgeladen en dit nepvuurwapen gericht op de plaats waar de medewerkster kort daarvoor zat.
Bij beide overvallen op de buschauffeurs is verdachte de bus binnengegaan en heeft hij de buschauffeur, die op dat moment in zijn chauffeursstoel zat en daarom geen kant op kon, een groot mes getoond. Hij heeft hierbij verschillende malen geroepen dat hij geld wilde hebben. Bij een van deze overvallen heeft hij gedreigd de buschauffeur neer te steken als hij geen geld gaf. In beide gevallen heeft verdachte het mes heel dicht bij de chauffeur gehouden, waardoor de chauffeurs zich gedwongen voelden geld af te geven. Bij de eerste overval stond de medeverdachte bij de bushalte met de fiets van verdachte te wachten, zodat zij snel konden vluchten. De buit is onder hen verdeeld, waarbij verdachte als uitvoerder van de overval, het grootste deel van de buit behield. De tweede overval op de buschauffeur heeft verdachte acht dagen later alleen gepleegd. Verdachte maakte hierbij gebruik van gezichtsbedekkende kleding.
De rechtbank acht de feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt zeer ernstig. Het spreekt voor zich dat op deze manier uitgevoerde overvallen voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moeten zijn geweest. Uit de slachtofferverklaring van de heer [aangever 2] blijkt hoe groot de impact van de overval is geweest, niet alleen op hem maar ook op zijn gezin. Ook in de samenleving veroorzaken dergelijke feiten veel commotie, met name bij collega-buschauffeurs. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen, om dit vervolgens uit te geven aan dure kleren en schoenen. De drie feiten zijn kort na elkaar gepleegd. Verdachte is daarbij zeer berekenend te werk gegaan. Nadat uit een publicatie bleek dat buschauffeurs in Tilburg ten gevolge van diverse berovingen geen contanten meer in hun bus zouden hebben, hebben verdachte en zijn mededaders hun ‘werkveld’ verlegd en zijn zij overgegaan tot het overvallen van een benzinestation. Het gemak waarmee dit alles is bedacht en uitgevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank schokkend. De rechtbank gaat niet mee in de verklaring van verdachte dat hij dit alles heeft gedaan onder invloed van een van de medeverdachten. Verdachte heeft bij alle drie feiten de rol van uitvoerder gehad en van enige hem opgelegde dwang tot het plegen van strafbare feiten is de rechtbank niet gebleken. Dit blijkt reeds uit het gegeven dat verdachte feit 3 alleen heeft gepleegd. De rechtbank rekent verdachte de feiten dan ook zwaar aan.
Psycholoog Van Buggenum heeft verdachte onderzocht en op 18 juli 2016 een rapportage uitgebracht. Hij concludeert dat er bij verdachte sprake is van een vorm van zwakbegaafdheid, waarbij hij vooral op sociaal en adaptief functioneren een algehele achterstand laat zien. Verdachte is impulsief, naïef en gemakkelijk beïnvloedbaar. Tevens is hij beperkt in zijn oplossingsvaardigheden. Hij lijkt weinig stil te staan bij de effecten van zijn gedrag en overziet de gevolgen niet. Hij heeft moeite zich actief te verplaatsen in de ander. De gedragsdeskundige acht hem volledig toerekeningsvatbaar. Verdachte is op de hoogte van de gangbare normen en waarden en had, ondanks zijn cognitieve beperkingen, andere keuzes kunnen maken. Als risicofactoren voor recidive noemt de gedragsdeskundige de grote hang naar het bezit van geld en materiële zaken, de beïnvloedbaarheid van verdachte, het trots zijn op en enigszins met genoegen spreken over het geweld en het gemak waarmee het lukte om de strafbare feiten te plegen.
De gedragsdeskundige adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden de aanwijzingen van de jeugdreclassering moet opvolgen, ook als dit inhoudt het medewerking verlenen aan SiB.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) heeft eveneens rapportages over verdachte uitgebracht. In de meest recente rapportage, d.d. 11 november 2016, geeft de raad aan achter het advies van de psycholoog te staan. Verdachte zou geholpen moeten worden om te leren snappen wat het betekent wanneer je anderen schade toebrengt. Hij heeft toezicht en begeleiding nodig om zicht te houden op zaken die zich buiten het gezichtsveld van ouders en school afspelen De raad staat achter interventies door de jeugdreclassering, zoals de inzet van psychomotorische therapie. Daarnaast is de raad van mening dat een taakstraf een pedagogische meerwaarde heeft. Ten slotte meent de raad dat verdachte een stok achter de deur nodig heeft om recidive te voorkomen.
De raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Daarnaast adviseert de raad een voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte de aanwijzingen van de jeugdreclassering moet opvolgen, ook als dit inhoudt het verlenen van medewerking aan SiB en psychomotorische therapie.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad benadrukt dat de contacten met de ouders van verdachte zeer goed zijn en dat de raad respect heeft voor de wijze waarop zij met de situatie omgaan.
Namens de jeugdreclassering van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant is ter zitting aangevoerd dat verdachte zich, op één incident na, goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Verdachte is inmiddels aangemeld bij Idris voor psychomotore therapie. Dit kan hem helpen bij het verkrijgen van zelfinzicht en bij zijn gewetensontwikkeling. De jeugdreclassering adviseert de psychomotore therapie als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van bovenstaande adviezen en zal deze bij haar strafoplegging betrekken. Tevens houdt zij rekening met het feit dat het niet de eerste keer is dat verdachte met justitie in aanraking komt. In november 2015 heeft hij een (deels voorwaardelijke) werkstraf opgelegd gekregen in verband met drie vermogensdelicten. Verdachte liep zelfs nog in de proeftijd van deze veroordeling.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Er is sprake van drie zeer ernstige feiten die in een kort tijdsbestek zijn gepleegd. Mede gelet op de straffen die in andere, vergelijkbare zaken voor soortgelijke delicten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een jeugddetentie van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Als bijzondere voorwaarde acht de rechtbank begeleiding van de jeugdreclassering noodzakelijk. Voorts zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte dient mee te werken aan SiB en dat verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan psychomotore therapie.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 1.421,40 voor feit 2 en 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,50 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit 2 ter zake van materiële schade en een bedrag van
€ 350,-- een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit 3, eveneens ter zake van materiële schade. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
10 maart 2016 (feit 2) respectievelijk 18 maart 2016 (feit 3).
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 3:Afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 8 maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze jeugddetentie groot 3 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte deelneemt aan het traject Slachtoffer in Beeld;
* dat verdachte zijn medewerking verleent aan psychomotorische therapie;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* Vuurwapen (imitatie), goednummer PL2000-2016092003-1527404;
* Mes (vleesmes), goednummer PL2000-2016092003-1527079;
Benadeelde partijen
Feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 500,50 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; (BP.20)
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.22)
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
€ 500,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen jeugddetentie,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft; (BP04A)
- bepaalt dat voor zover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 3
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 350,-- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.22)
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
€ 350,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen jeugddetentie,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft; (BP04A)
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meeuwisse, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Bogaert en mr. Van Triest, rechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 december 2016.
De griffier is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2016092003 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 341.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 144 tot en met 147, van voornoemd eind-proces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 239 tot en met 241, van voornoemd eind-proces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van verhoor van aangever, pagina 242 tot en met 244 van voornoemd eind-proces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 297 tot en met 299, van voornoemd eind-proces-verbaal