ECLI:NL:RBZWB:2016:7987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
AWB 16_3570
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verlaging van het persoonsgebonden budget (pgb) onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 12 december 2016, wordt de verlaging van het persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) besproken. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, dat haar pgb had verlaagd van € 467,33 naar € 365,49 per maand. Eiseres betoogde dat deze verlaging niet toereikend was om de noodzakelijke zorg in te kopen, gezien haar beperkingen en de vertrouwensband met haar zorgverlener. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd dat eiseres kon overstappen naar een gecontracteerde zorgaanbieder en dat het pgb voldoende was om de benodigde zorg te kunnen inkopen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en dat het college de gelegenheid krijgt om het gebrek te herstellen binnen twaalf weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/3570 WMO15 T
tussenuitspraak van 12 december 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. Çakici-Reinders,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg(college), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 april 2016 (bestreden besluit) van het college inzake het aan haar toegekende persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 november 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving in het kader van de Wmo 2015 begeleiding individueel in de vorm van een persoonsgeboden budget (pgb). In het kader van een herbeoordeling heeft er op 22 september 2015 een huisbezoek plaatsgevonden. Vervolgens is bij besluit van 19 oktober 2015 (primair besluit I) aan eiseres begeleiding individueel in de vorm van een pgb toegekend van € 365,50 bruto per maand tot en met 31 december 2017.
Vervolgens heeft eiseres opnieuw een pgb aangevraagd. Bij besluit van 16 november 2015 (primair besluit II) heeft het college aan haar tot en met 30 juni 2016 een pgb toegekend van € 467,33 per maand en voor de periode vanaf 1 juli 2016 van € 365,49 per maand.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit II.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe aan dat het voor haar van essentieel belang is dat de zorg door haar zorgverlener kan worden voortgezet. Ten onrechte wordt geweigerd het meerdere pgb te verstrekken. Het zelf bijbetalen van het verschil behoort niet tot de mogelijkheden. Eiseres wordt hierdoor niet in staat gesteld om de zorg in te kopen. Het college moet een maatwerkvoorziening afstemmen op het specifieke geval. Daartoe heeft het college geen dan wel geen zorgvuldig onderzoek verricht. Ten onrechte wordt ervan uitgegaan dat een van de gecontracteerde zorgaanbieders de benodigde zorg zal kunnen leveren.
3. Artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
Artikel 2.3.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijk hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarom de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college, indien de cliënt dit wenst, hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Het vijfde lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening.
Artikel 11, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Geertruidenberg 2015 (Verordening) bepaalt dat het tarief voor een pgb voor ondersteuning:
a. toereikend is om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen, en
b. ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate ondersteuning in natura bedraagt.
Artikel 19, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het college in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten in ieder geval rekening houdt met:
a. de aard en de omvang van de te verrichten taken;
b. een redelijke toeslag voor overheadkosten;
c. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
d. kosten van bijscholing van het personeel.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Geertruidenberg 2016 (Besluit) bepaalt dat het tarief voor het pgb van ondersteuning voor de klasse licht € 337,38 per 4 weken is.
4. Bij primair besluit I is aan eiseres een pgb toegekend van € 365,50 per maand, terwijl eiseres voorheen een pgb ontving van € 467,33 per maand. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend, omdat zij het niet eens was met de hoogte van het toegekende pgb. Hierop heeft het college met primair besluit II aan eiseres een overgangstermijn geboden door het pgb pas vanaf 1 juli 2016 te verlagen naar € 365,49 per maand. De rechtbank is van oordeel dat het college deze nieuwe aanvraag als bezwaarschrift had moeten aanmerken. Primair besluit II dient daarmee te worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar en het daartegen gerichte bezwaarschrift had ter behandeling als beroep aan de rechtbank moeten worden doorgestuurd. Nu het college dat niet heeft gedaan en een beslissing op dat bezwaarschrift heeft genomen, merkt de rechtbank die beslissing aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het college het pgb van eiseres per 1 juli 2016 lager heeft kunnen vaststellen. Het geïndiceerde aantal uren zorg per week is tussen partijen niet in geschil. Met het pgb dat bij die indicatie hoort, kan eiseres echter naar eigen zeggen de zorg van haar zorgverlener niet in de huidige omvang blijven inkopen. Dat terwijl het gelet op haar beperkingen en de met de zorgverlener opgebouwde vertrouwensband, van essentieel belang is dat de zorg bij dezelfde zorgverlener kan worden voortgezet. Door de verlaging van het pgb is eiseres niet langer in staat de zorg in te kopen die zij nodig heeft. Het college heeft daarop aangegeven een aanbod van 59 gecontracteerde zorgaanbieders te hebben, waaronder zzp’ers met flexibele uren. Hierdoor is er sprake van voldoende keus en wordt het zeer aannemelijk geacht dat er voor eiseres een geschikte zorgaanbieder tussen zit. Daarmee kan aan eiseres een passend aanbod voor ondersteuning worden gedaan voor een bedrag van € 337,38 per 4 weken. Dit komt overeen met het aan eiseres toegekende pgb van € 365,49 per maand, welk pgb volgens het college daarom toereikend is om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen. Volgens eiseres gaat het college er echter ten onrechte van uit dat de gecontracteerde zorgaanbieders de benodigde zorg daadwerkelijk kunnen leveren.
6. De rechtbank overweegt dat het college steeds in zijn algemeenheid aangeeft dat de ondersteuningsbehoefte van eiseres niet dusdanig is dat deze niet door een van de 59 gecontracteerde zorgaanbieders kan worden overgenomen. Niet wordt echter onderbouwd dat eiseres gelet op haar beperkingen daadwerkelijk kan overstappen naar een van die gecontracteerde zorgaanbieders en welke zorgaanbieder dat dan is. Eiseres heeft met een aantal van die zorgaanbieders contact opgenomen en is zelf tot de conclusie gekomen dat zij de benodigde zorg niet kunnen leveren. Als zij wel voor een van die zorgaanbieders zou kiezen, dan kan zij volgens het college passende ondersteuning krijgen voor een bedrag van € 337,38 per 4 weken. Dit tarief is in de aanbesteding vastgesteld en daarom volgens het college gelet op artikel 11, vierde lid, van de Verordening toereikend om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen. Niet is echter inzichtelijk hoe dat bedrag tot stand is gekomen.
7. Gelet op dat artikel van de Verordening en artikel 2.3.6, vijfde lid, van de Wmo 2015 kan het college een pgb in beginsel weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan de kosten van een maatwerkvoorziening die door een gecontracteerde zorgaanbieder kan worden geleverd. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 (Kamerstukken II, 2013-2014, 33841, nr. 3) volgt echter dat het pgb wel zodanig dient te zijn dat daarmee de benodigde zorg daadwerkelijk kan worden ingekocht. Met de enkele stelling dat de gecontracteerde zorgaanbieders de door eiseres benodigde zorg voor het bedrag van het pgb kunnen leveren, is onvoldoende onderbouwd dat eiseres die zorg ook daadwerkelijk zelf met dat pgb kan inkopen. Voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'.
De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen om:
- de stelling van eiseres dat het voor haar mede vanwege haar beperkingen niet mogelijk is om over te stappen naar een door het college gecontracteerde zorgaanbieder nader te onderzoeken. Uit dat onderzoek moet in ieder geval blijken aan welke zorg eiseres behoefte heeft en indien nodig zal het college daarvoor een medisch advies moeten inwinnen. De rechtbank draagt eiseres op haar medewerking te verlenen aan door het college nodig geachte onderzoeken,
- indien het college tot de conclusie komt dat een overstap naar een gecontracteerde zorgaanbieder mogelijk is, concreet aan te geven welke zorgaanbieder dat is en waarom die geschikt is,
- nader te onderbouwen of en hoe eiseres met het aan haar toegekende pgb de voor haar noodzakelijke geachte begeleiding daadwerkelijk kan inkopen op een wijze die de feitelijke zorg ook vergelijkbaar maakt met een voorziening in natura. Voor zover het college (alsnog) tot de conclusie komt dat voor dat tarief geen vergelijkbare voorziening kan worden ingekocht, zal het nader moeten motiveren of er dan wel sprake is van een maatwerkvoorziening die eiseres adequaat compenseert.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op twaalf weken of zoveel korter als voor het college redelijkerwijs mogelijk is. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient verweerder dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen drie weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 8. van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het college op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Kroes , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.