In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2016 uitspraak gedaan over de WOZ-waarde van een recreatiewoning. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had deze op 3 augustus 2015 gekocht voor € 230.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland had de waarde van de woning vastgesteld op hetzelfde bedrag, maar de belanghebbende betwistte deze waarde. Hij voerde aan dat de waarde van de meegekochte inventaris, die € 10.000 bedroeg, niet in de transportakte was opgenomen, wat de WOZ-waarde onterecht zou verhogen.
Tijdens de zitting op 7 december 2016 in Middelburg werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de aankoopprijs onder normale marktomstandigheden tot stand was gekomen, maar dat de waarde van de inventaris wel degelijk in aanmerking moest worden genomen. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de inventaris abusievelijk niet was opgenomen in de transportakte en dat dit een significante impact had op de WOZ-waarde.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar en verlaagde de WOZ-waarde van de woning tot € 220.000. Tevens werd de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat niet was aangetoond dat de belanghebbende kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.